woensdag 1 december 2021


 

Mussolini – 'De Man van de Voorzienigheid'

Civis Mundi Digitaal #116

door Otto van de Haar

Bespreking van Antonio Scurati, M. De man van de voorzienigheid [1925-1932]. Amsterdam, Uitg. Podium, 2021

 

Biograaf Antonio Scurati schrijft meeslepend, maar trouw aan de historische feiten

Antonio Scurati (Napels, 1969) studeerde filosofie en is verbonden aan de Universiteit van Milaan. Een van zijn wetenschappelijke interessegebieden betreft het taalgebruik in gewelds- en oorlogssituaties in de moderne massamedia. Hij heeft verscheidene romans op zijn naam staan en schrijft columns in het Turijnse dagblad La Stampa.

Afgelopen zomer verscheen het langverwachte tweede deel van zijn Mussolini-biografie, dat, net als het eerste uit 2019, veel waardering kreeg. Er wordt al gesproken over een televisieserie. M. De man van de voorzienigheid gaat over de jaren 1925-1932, waarin de fascistische dictatuur in Italië zijn beslag kreeg en de Libische kolonie na hevige tegenstand werd onderworpen (1). De titel van deel twee is ontleend aan een toespraak van paus Pius XI uit 1929.

Romanschrijvers en historici, vertelde Scurati in de Corriere della Sera, worden al veel te lang tegenover elkaar geplaatst. Ten onrechte, want ‘onze tijd vraagt om een samenspel tussen de accuratesse van de historische wetenschap en de kunst van het romaneske verhaal’. Waarom dit samenspel? ‘Het gaat in de eerste plaats om de toekomst van onze scholen, om de gemeenschappelijke inspanning om de onwetendheid over de geschiedenis (…) waarin onze leerlingen wegzinken, tegen te gaan’.

De biografie van de in 1883 geboren en in 1945 overleden Benito Mussolini heeft de auteur in een verhaalvorm gegoten die ‘streng en meeslepend is’ (…) ‘zowel veeleisend als populair’. Het veelbewogen Mussolini-tijdvak wil hij ‘doen ontwaken uit de sleur van droge opsommingen van data, plaatsen en namen waarin de collegezalen het vaak hebben ondergedompeld’. (2)

Beide tot dusver verschenen delen - er volgen er nog twee - zijn gebaseerd op pakkende documenten: briefwisselingen, manifesten, dagboekaantekeningen, door de geheime dienst afgeluisterde telefoongesprekken, legerorders, ooggetuigenverslagen van Libische concentratiekampoverlevenden, telegrammen, krantenberichten, toespraken van De Leider. Deze heeft hij verwerkte in beknopte hoofdstukken die getuigen van een uitzonderlijk rijk proza, maar steeds ‘to the point’.

 

1929: Alleenheerschappij voltooid

Op 13 februari 1929 hield paus Pius XI een toespraak op de Katholieke Universiteit van het Heilig Hart in Milaan. Kort daarvoor had de ondertekening plaatsgevonden van Il Concordato, waarmee het oude conflict tussen kerk en staat werd bijgelegd. ‘En misschien’, sprak de paus, ‘was er wel iemand nodig zoals hij die door de Voorzienigheid op onze weg is gebracht; iemand die niet van de liberale school zou zijn’. Over de niet-liberale school van Mussolini verderop meer. De gedenkwaardige ondertekening was als het ware het symbool van de definitieve bekrachtiging van de fascistische dictatuur.

Haast filmisch toont Scurati hoe het concordaat ‘met gouden pen’ werd ondertekend. Anders dan de tot ‘het kardinaalspurper opgeklommen’ Pietro Gasparri, scheen Mussolini’s hoekige gelaat wat bedrukt  in de pauselijke residentie, het Lateraans Paleis. Want met ‘één pennenstreek’ begroef hij ‘een heel leven van militant anticlericalisme’.

Maar, zegt de auteur, Mussolini moet terdege beseft hebben wat een sensationele prestatie, zowel in  nationaal als in persoonlijk opzicht, hij had verricht door de paus afstand te laten doen van zijn wereldlijke macht en hem zodoende te dwingen zich van iedere politieke inmenging te onthouden. En dat allemaal van iemand afkomstig uit een gehucht aan de rand van de Romagna, zoon van een tamelijk armlastige smid-caféhouder en een dorpsonderwijzeres.

De Heilige Stoel behield wel het eigendomsrecht over de kerkelijke gebouwen en het kerkelijk huwelijk (dat scheiding verbood) werd officieel erkend. Over dit laatste zal Mussolini, die er een reeks slordige relaties met vrouwen op na hield, het zijne hebben gedacht. De man beschikte over een magnetische aantrekkingskracht tot over de landsgrenzen. Clementine Churchill die samen met haar schoonzus in maart 1926 twee weekjes Rome deed, raakte ook in de ban. Ze vond hem ‘natural’, waardig en was onder de indruk van zijn stem en zijn ogen die dwars door je heen keken. Mussolini gaf haar een foto met onderschrift: ‘Devotamente, Mussolini’. En gaf haar ook een uitnodiging mee bestemd voor Winston.

De paus kon volgens het concordaat ook een forse ‘schadeloosstelling’ tegemoetzien. Daarover ontstond overigens onder vooraanstaande fascisten al direct irritatie blijkens een afgeluisterd telefoongesprek door de speciale geheime dienst tussen de oorlogsveteranen Emilio de Bono en Giuseppe Bottai:

‘De Bono: ‘en hij [Mussolini] heeft miljarden aan het Vaticaan geschonken, terwijl bij alle ministeries de broekriem moet worden aangehaald, omdat ze door die amechtige begrotingen (…) van het hoognodige af moeten zien!’

Bottai:l ‘Vertel mij wat!’

De Bono: ‘Hij [Mussolini] denkt overal het zijne van en heeft een hardere kop dan een alpenezel!’

Bottai: ‘Alleen eindigen die ezels door hun koppigheid soms in een ravijn!’

Deze voorspelling zal zonder twijfel nader worden uitgewerkt in een later te verschijnen deel en houden we nog tegoed.

 

Gewelddadig extremist

Zoals paus Pius XI al had geconstateerd in zijn toespraak in Milaan, was ‘de man van de voorzienigheid’ inderdaad niet iemand ‘van de liberale school’. Nooit geweest ook. Als agressief jochie van tien had hij een medescholier met een zakmes gestoken en kreeg al snel de bijnaam il tiranno. Hij voelde zich als adolescent aangetrokken tot de radicaal-marxistische vleugel van de Partito Socialista Italiano (PSI), die de klassenoorlog predikte. Met gewelddadige acties verzette hij zich tegen de koloniale aanval op Libië, destijds in handen van het verzwakte Turkse Rijk en in gang gezet door de burgerregering van Giovanni Giolitti in 1911. Daarnaast ontpopte hij zich als vlijmscherp polemist in de kolommen van het partijblad Avanti!, dat zijn oplage dankzij hem flink zag stijgen.

De Grote Oorlog van 1914-1918 bracht bij Mussolini een radicale ommekeer teweeg. In afwijking van de socialistische zusterpartijen die zich in 1914 akkoord verklaarden met deelname aan de oorlog, ging de PSI hier niet in mee. Toen Mussolini zich in Avanti! vóór deelname aan de oorlog uitsprak - met als veelbelovend vooruitzicht gebiedsuitbreiding ten koste van het Habsburgse rijk - mocht hij zijn partijboekje inleveren. Daarop richtte hij in Milaan een eigen dagblad op: Il Popolo d’Italia dat bleef bestaan tot 1943, toen het fascisme als systeem op zijn retour was.

Na 1918 beweerde Mussolini, dat degenen die met man en macht in de loopgraven hadden gevochten voor het vaderland, de échte mannen waren. Zelf was hij gewond geraakt en liep hij een tijdlang - volgens sommigen wel heel erg lang - op krukken. De werkloos geworden oorlogsveteranen zouden de dienst uit moeten maken in het naoorlogse Italië, in plaats van die thuisblijvers. Hij lanceerde de term trincerocrazia (‘loopgravencratie’) als toekomstige ‘regeringsvorm’. De Belgische historicus Georgi Verbeeck heeft dit ‘politiek als voortzetting van de oorlog’ genoemd, met een knipoog naar Clausewitz’ Vom Kriege.

 

Giovanni Matteotti (1885-1924).

 

Mussolini’s mars naar de alleenheerschappij kwam in 1924 tijdelijk tot stilstand. Het was de begaafde, onverzettelijke socialist Giacomo Matteotti met zijn ‘zeldzame lachjes met wijkend tandvlees’, die de misdaden van de Partito Nazionale Fascista (PNF) en de verkiezingsmalversaties aan de orde durfde te stellen in de Kamer van Afgevaardigden. Tijdens de zitting, die voortdurend werd onderbroken door verbaal geweld, deed minister-president Mussolini er het zwijgen toe maar na afloop vroeg hij zich in besloten kring af waar ‘onze Tsjeka’ bleef. ’Het is ontoelaatbaar dat die man na een dergelijke toespraak nog rondloopt! Godnondeju!’

Twee maanden later werden de half vergane resten van Matteotti ontdekt in een verlaten streek ten noorden van Rome. De verontwaardiging in den lande over deze moord was groot en bracht Mussolini’s positie aan het wankelen. De man kreeg een halve zenuwinzinking. Maar mede dankzij de steun van zijn ‘maîtresse en mentrix’, de joodse Margherita Sarfatti, afkomstig uit de high society van Venetië, kon hij zich herstellen. Als kunstkenner en -verzamelaar oefende zij in de jaren 1920 grote invloed uit op het fascistisch kunstbeleid en bracht Mussolini tevens de do’s en don’ts bij van de hogere maatschappelijke kringen.

 

Margherita Sarfatti (1880-1961).

 

De moord op de socialist Matteotti had uiteraard ‘buiten medeweten’ van Il Duce plaatsgevonden, maar die toonde zich vroom bereid het ‘kruis van de macht’ te dragen: ‘Welnu, heren, ik verklaar hier ten overstaan van de assemblee en heel het Italiaanse volk, dat ik, ik alleen de politieke, morele, historische verantwoordelijkheid op me neem voor alles wat er gebeurd is’. Er volgde een  showproces tegen de uitvoerders en de dienstdoende politiechef De Bono werd overgeplaatst naar Italiaans-Libië waar hij gouverneur werd.

Ook de voorman van de Partito Comunista Italiano (PCI) Antonio Gramsci overleefde het fascisme niet. Na een afschuwelijke periode in gevangenschap overleed hij, in 1937, twaalf jaar na de dood van Matteotti, aan een hersenbloeding. Scurati omschrijft Gramsci zo: politiek filosoof, journalist, toneel- en literatuurcriticus, de geniale secretaris van de communistische partij en een geniaal denker. Allemaal waar, maar een filosoof van de democratie was hij niet. Het valt te betreuren dat de auteur in dit verband niet diens parlementaire redevoering van 16 mei 1925 in herinnering heeft gebracht. Hierin ageerde hij tegen het ‘wetsontwerp op de geheime genootschappen’, dat slechts tot doel had om alle niet-fascistische organisaties ‘wettelijk’ uit te schakelen. Toen de algemeen secretaris verontwaardigd de repressie van de carabinieri tegen de communisten aan de orde stelde, kwam hij onder zware druk te staan:

‘Mussolini: Wij doen precies wat jullie in Rusland doen…

Gramsci: In Rusland zijn er wetten die worden nageleefd; jullie hebben jullie eigen wetten…

Mussolini: Jullie houden geweldige klopjachten. Goed werk! (gelach)’…

Gramsci betoogde voorts dat wanneer de communisten de macht zouden krijgen ze in Italië ‘dezelfde methoden’ zullen gebruiken ‘als jullie’ maar dan ‘alleen tijdelijk, als overgangsmaatregel…’ En een ander elementair verschil met de fascisten was, zei Gramsci, dat het geweld van de communisten progressief van aard was…(3).

Midden jaren twintig werd Mussolini geconfronteerd met maar liefst vier aanslagen. En opnieuw was de verontwaardiging in het land groot. De Leider bleef steeds ongedeerd, behalve bij de tweede aanslag op 7 april 1926, toen een door de uit Ierland overgekomen Violet Gibson afgevuurde kogel zijn neusbrug schampte.Scurati kenschetst haar als ‘een dame, met warrig grijs haar en een verwilderde blik’, als ‘een van die gestoorden die niets meer van het leven vragen en het laatste restje dan maar besteden aan het voeren van zwermen zwerfkatten. Een kattenvrouwtje heeft op de Duce gevuurd’ (4). Kort na het laatste attentaat werd de doodstraf - die in Italië in 1889 was afgeschaft - heringevoerd als maatregel ter verdediging van de staat: ‘De strijd die de staat nu tegen zijn vijanden onderneemt, is soortgelijk aan die welke hij moet voeren in tijden van oorlog’. Het ‘parlement’ werd ondergeschikt gemaakt aan de uitvoerende macht, politieke partijen (met uitzondering van de PNF), werden illegaal verklaard, de vrije vakbonden ontbonden en hun kantoren vernield of in brand gestoken, kritische kranten kregen een verschijningsverbod en de onafhankelijke rechtspraak verdween. Terwijl het in de oude liberale staat voldoende was om de wet na te leven, zo lezen we, kon je maar beter fascist worden om niet in de illegaliteit terecht te komen. Mussolini en zijn bewapende knokploegen ondervonden financiële steun van grote landeigenaren, industriëlen en het leger. En de koninklijke familie? ‘Die slikte wat er maar te slikken viel', merkt Scurati sarcastisch op.

 

Benito Mussolini kort na de aanslag door Violet Gibson.

 

Naar de andere oever

Terwijl in het moederland eind jaren twintig sprake was een onvervalste dictatuur,  voerden de Italianen in Libië een typische asymmetrische oorlog, uitmondend in mosterdgasbombardementen, die Mussolini begin jaren 1930 de overwinning bracht. Scurati besteedt er volop aandacht aan. Hiermee doorkruist hij de nog steeds invloedrijke achtdelige ‘standaardbiografie’ van Mussolini van de hand van de internationaal bekende historicus Renzo De Felice, die maar weinig oog had voor het massale staatsgeweld in Afrika. Want volgens De Felice was Mussolini’s fascisme zo kwaad nog niet (5).

Op 11 april 1926 arriveerde Mussolini per schip in de Libische hoofdstad Tripoli. Op de boulevard hield hij - vier dagen na de aanslag van Violet Gibson, de pleister van de schotwond zat nog op zijn neus - een feestelijke toespaak: ’We hongeren naar landstreken. Ik ben gekomen om een blijk van macht van het Italiaanse volk te geven’(…) ’Het is het Lot dat ons naar deze grond drijft. Niemand kan het Lot tegenhouden’.

Vooraan tussen de toehoorders had de roemruchte veldheer en vriend van Mussolini, Rodolfo Graziani, alias ‘schrik der bedoeïenen’ plaatsgenomen, ‘een lange, gedistingeerde heer van drieënveertig’ gekleed in een ‘smetteloos officiersuniform’ dat hij ’draagt alsof hij erin geboren is. Met zijn vierkante kaak, (…) zijn volle haardos met amper brillantine, zijn zondoorstoofde huid heeft hij de pokerface uit Amerikaanse gangsterfilms’.

 

Rodolfo Graziani (1882-1955)

 

Zijn voornaamste tegenstander in de woestijn en rond de oases was de legendarische ‘ontembare’ partizanenleider Omar al-Mukhtar, die als een halfgod werd beschouwd. Scurati laat de onderlinge verdeeldheid onder Libische gemeenschappen niet onvermeld. Een deel werd overgehaald om zich aan te sluiten bij de strijd van de Italiaanse bezetters. Graziani schakelde ook autochtone manschappen in uit Eritrea, dat reeds eind negentiende eeuw door Italië was bezet.

Gezien de krachtsverhoudingen beperkten de rebellen zich tot hit-and-run acties. Op het eind van de jaren twintig bereikte de strijd zijn climax en werd in Rome besloten tot het inzetten van gifgas. Scurati diept een verslag op van een bombardement d.d. 31 juli 1930 met het ‘blaartrekkende’ zenuwgas Yperiet, genoemd naar het Belgische Yper, waar het voor het eerst tijdens de Grote Oorlog werd ingezet:

Weersomstandigheden - Redelijk

Vlieghoogte - M.700

Bewapening - N. 24 bommen van 21 kg Yperiet

                   N. 12 bommen van 12 kg Yperiet

                   N. 320 bommen van 2 kg Yperiet’

Bij het in de verte opdoemen van Mussolini’s bommenwerpers met hun ‘gruwelijke doeltreffendheid’ trachtten de rebellen zich halsoverkop in veiligheid te brengen. Een jaar later werd Omar al-Mukhtar gevangengenomen werd en veroordeeld tot de strop.

 

Omar al-Mukhtar (1858-1931)

 

Scurati laat ook de concentratiekampoverlevenden aan het woord, die zich de vernietigde kudden, hongersnood, uitputting, kampziektes, marteling en ophanging herinnerden. Kolonel Graziani zal in latere delen uitvoeriger aan bod komen, omdat hij ook opereerde in de veel heftiger verlopen koloniale oorlog in Abessinië (1935-1937). En ook als Mussolini’s trouwe minister van Defensie die nauw samenwerkte met nazi-Duitsland, dat Italië van 1943-1945 gedeeltelijk bezet hield. In 1950 werd Graziani tot negentien jaar cel veroordeeld wegens collaboratie met Hitler-Duitsland - niet wegens zijn rol in Afrika (6).

Een kritiekpuntje tot slot. Mussolini’s gedachtegoed krijgt bij Scurati weinig aandacht, waarschijnlijk omdat dit moeilijk in beeldrijke taal is te vatten. Een groot gemis is het niet. Want wat hij ook las van Karl Marx, Louis Blanqui, Georges Sorel of Friedrich Nietzsche, hem zullen toch vooral die passages zijn bijgebleven met betrekking tot azione en violenza. Als Mussolini de Götzen-Dämmerung van de filosoof met de hamer heeft ingezien, dan bleef zijn blik wellicht rusten op de volgende passage: ‘Man hat auf das grosse Leben verzichtet, wenn man auf den Krieg verzichtet’ (7): de klassenoorlog, de Grote Oorlog, de binnenlandse oorlog, de koloniale oorlog.

 

Noten:

1  Antonio Scurati, M. De man van de voorzienigheid (2021) [1925-1932] dl.ii; oorspr. M. L’uomo della provvidenza (2020). M. Zoon van de eeuw (2019) [1919-1924]dl.i; oorspr. M. Il figlio del secolo (2018). In oktober 2021 verscheen van Hans Woller Mussolini. De eerste fascist. (oorspr. Mussolini. Der erste Fascist, 2016). Deze traditioneel opgezette levensbeschrijving is een mooie aanvulling op het werk van Scurati die het leven van de in 1883 geboren Mussolini pas laat beginnen in 1919, als aanvoerder van de fascistische beweging in Milaan. Woller besteedt ook meer aandacht aan denkers die bij Mussolini in zijn jonge jaren een rol hebben gespeeld maar de verwikkelingen in Italiaans-Libië komen amper aan bod.

2. Corriere della Sera, 28 oktober 2018.

3. Gramsci’s rede werd afgedrukt in het partijblad L’Unità van 23 mei 1925. In: Antonio Gramsci, Klassenstrijd en fascisme (1979;1974), p. 136, 137.

4. In haar goed gedocumenteerde biografie van Violet Gibson laat Frances Saunders zien dat het gecompliceerder lag. Dit ‘kattenvrouwtje’ opereerde vanuit een streng-christelijk motief, zag zichzelf als katholieke martelares en pleegde de aanslag ‘to glorify God’. Saunders aanvaardt de kwalificatie ‘gestoord’ op voorwaarde dat dit niet impliceert dat Benito Mussolini ‘geestelijk gezond’ was. In: Frances Saunders, The woman who shot Mussolini (2010). De gemeenteraad van Dublin heeft dit jaar toestemming gegeven tot het plaatsen van een plaquette op Gibsons ouderlijk huis aan het Merrion Square ter ere van deze ‘toegewijde antifasciste’ uit Ierland.

5. Premier Silvio Berlusconi bracht in 2008/2009 een zakelijke verzoeningsbijeenkomst tot stand met de Libische dictator Moammar al-Kadaffi. Tijdens diens bezoek in Rome droeg Kadaffi een foto uit 1931 op zijn borst waarop een geketende Omar al-Mukhtar te zien was, omringd door hoge Italiaanse officieren. Berlusconi noemde in zijn toespraak de naam Mussolini hierbij overigens niet. Sterker, tijdens zijn bewind werd een gedeeltelijke rehabilitatie van Il Duce in gang gezet waarbij de Mussolini-biografie van Renzo De Felice indirect als steunpilaar fungeerde. Zie: Aram Mattioli, “Viva Mussolini”. Die Aufwertung des Faschismus im Italien Berlusconis (2010). Mattioli, werkzaam aan de universiteit van Luzern en kenner van de naoorlogse Italiaanse historiografie is mijns inziens te somber over het werk van Scurati tot dusver. Hij mailde mij onder meer deze conclusie: "Ondanks zijn kritische intentie bezwijkt ook Scurati uiteindelijk onder Mussolini’s fascinatie en draagt hij, met zoveel Mussolini-centrisme in het Italië van vandaag, niets echt beslissends bij aan de broodnodige verwerking van de fascistische dictatuur”.

6. In datzelfde jaar 1950 werd Graziani alweer ‘amnestie’ verleend. In de gemeente Affile, niet ver van Rome heeft de burgemeester in 2012, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het Vaticaan, een klein museum en een park geopend te zijner ere. Op de gevel staat in kapitalen: PATRIA  - ONORE en daarboven waait de Italiaanse vlag.

7. Geciteerd in: Ronald Havenaar, De tocht naar het onbekende. Het politieke denken van Jacques de Kadt (1990), p. 111.