zaterdag 18 december 1999

POSTMODERNE BEELDENSTORM

POSTMODERNE BEELDENSTORM

n.a.v. de 10-delige televisieserie Bestaat Nederland wel? (NPS) (1999)

In: VPRO-gids, nr. 51, 18 t/m 24 december 1999.

 Otto van de Haar (met dank aan Peer Vries).

Het is snel, onderhoudend en er mag gelachen worden. Tot zover geen klachten over de nieuwe serie geschiedenisdocumentaires van de NPS, Bestaat Nederland wel? Maar is deze poging tot histo-tainment niet een al te grote knieval voor de zappende kijker? Gaat het, kortom, ook nog ergens over?

Op 22 december start de NPS een 10-delige serie geschiedenisdocumentaires onder de titel Bestaat Nederland wel? Een prikkelende vraag. De mondialisering heeft immers geresteerd in een eenheidsworst. Met onze smaakvolle maat- en mantelpakken, onze muizen (en muisarmen), MacDonalds en Marlboro's is ieder onderscheid tussen Madrid, Londen en Amsterdam verdwenen. De ongekende communicatiemogelijkheden lijken deze tendens alleen maar te versterken. Maar als we uitgaan van wat in de hoofden van Nederlanders omgaat, zal de vraag of 'Nederland wel bestaat' eerder bevestigend beantwoord worden. Alleen al het periodieke gesputter hier te lande tegen de Europeanisering - dat niet herleid kan worden tot uitsluitend economische onrust - is een signaal. Bestaat er dan een typische Nederlandse mentaliteit? Beschikken Nederlanders ondanks de vele razendsnelle maatschappelijke veranderingen over iets blijvends, over bepaalde tradities? En zo ja, waar komen die dan vandaan?

De makers van Bestaat Nederland wel? hebben kunnen profiteren van de binnenkort te verschijnen wetenschappelijke boekenreeks over vier eeuwen 'Nederlandse cultuur in context', die gefinancierd wordt NWO, de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek. Enkele auteurs die verantwoordelijk zijn voor de boekenreeks komen ook aan het woord in de serie. Er wordt uitgegaan van een 'wederzijdse aanvulling' maar voor het overige staan televisieserie en boeken op zichzelf. De makers van de televisieprogramma's zijn door roeien en ruiten gegaan om de serie - in de woorden van eindredacteur Carla Tromp - 'toegankelijk', 'humoristisch' en 'eigenzinnig' te maken. Het onderscheid in aanpak tussen beide komt alleen al in de totaal verschillende subtitels naar voren. Terwijl de wetenschappelijke boeken bezonnen opschriften  dragen als Bevochten eendracht, Hoogtij van burgerlijke cultuur en Rekenschap, klinken de tv-afleveringen zo: Wraak!, Gezellig!,  Zorgzaam!,  Orde!, Tolerant!,  Liefde!,  Weetgierig!,  Religieus!,  Vredelievend!, Angst!.

Verteller is Herman Beliën (1948), die aan de hand van deze topics de 'Nederlandse' normen en waarden in een historisch kader plaatst. Hij is docent geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, schreef een aantal geduchte geschiedenishandboeken, met als tegenwicht een veelvoud aan reisgidsen. Bovendien herkennen we in hem de presentator van de Quiz van de eeuw, een, laten we zeggen, niet erg bruisend (geschiedenis)programma. In deze documentairereeks is zijn optreden aanmerkelijk buitenissiger. Ik herinner me tenminste niet dat Lou de Jong, Jan Bank of Hermann von der Dunk, die alle drie geschiedenisseries op de televisie presenteerden, ooit ter wille van hun betoog in een koeiensloot dook, een klapstaartende zeemeermin op het strand trokken of in kamikaze-outfit op de grootste shovel van Nederland klauterden. Herman Beliën reist van hot naar her door Nederland om zijn betoog te illustreren. Hij loopt mee in een processie, zit in een dwangbuis geknoopt, bestrijdt ratten, martelt een barbiepop, of bestijgt, verkleed als luis het podium om uit Bredero re declameren. Met de 'deskundige', die staand voor een sober decor zijn verantwoordelijke verhaal houdt, eventueel verluchtigd met 'archiefbeelden', heeft dit weinig te maken. Deze verteller participeert, verbindt de geschiedenis waar mogelijk met voorbeelden uit zijn persoonlijk leven en geeft een mening. Er valt voor een dergelijk 'histo-tainment' op zichzelf wel wat te zegen: er is veel te zien, het gaat lekker snel, de thema's sluiten beslist aan bij de belevingswereld van de leerling', i.c. de kijker en het bevat humor. Maar bijna onvermijdelijk volgt nu de kind- en badwaterkwestie. Het is allemaal zo leuk, droogte en saaiheid zijn zo rigoreus uitgebannen, dat de kijker - afgeleid door de beeldenbulk - regelmatig denkt: wat zei hij nou? Wat is er intussen te zeggen over de inhoud? De programmamakers hebben gekozen voor een thematische aanpak maar daarbij is de chronologie soms wel erg ver te zoeken. Beliën trekt voortdurend vergelijkingen tussen toen en nu - waarbij vroeger nu eens de jaren zestig, dan weer de 19de en vervolgens de 17de eeuw kan zijn. Het wilde geschakel van de ene eeuw naar de andere werkt vaak verwarrend.

In het algemeen geldt dat Bestaat Nederland wel? een erg Randstedelijk gebeuren is. Zo is er veel aandacht voor de eeuwenoude strijd tegen de zee, die de Nederlandse kusten bedreigde. Maar voor de 'negers en indianen' uit de Achterhoek en Limburg heeft die ervaring weinig betekenis. Verdient het gevecht tegen die vermadelijde waterwolf überhaupt wel zo veel aandacht? Een keuze voor zoiets als de verschillende culturen door de eeuwen heen is weliswaar minder heroïsch, maar lijkt me toch zinvoller. Ook de nadruk op het protestantisme en de (zee)handel geven blijk van een Randstedelijke overdosis. En dan is er nog het melig gebrachte cliché onderwerp 'gezelligheid', waarin we worden ingelicht over het gezins- en verenigingsleven, met als climax prins carnaval. Is het nou echt nodig om daar tien procent van de serie voor uit te trekken? Nog afgezien van de vraag of deze gezelligheid nog wel  reëel is in het geïndividualiseerde Nederland.

Toch valt over de documentaires heus wel wat goeds te melden. In de uitzending over wraak bijvoorbeeld wordt subtiel aangegeven dat ons taboe op openbare wraak vaak stoelde op pragmatische (handels)gronden. En toen we in 1870 als eerste land in West-Europa de doodstraf afschaften, vergaten we onze overzees rijksdelen. Ook de aflevering over de bedenkelijke kanten van onze zorgzaamheid ten opzichte van gestoorden is de moeite waard. Of neem Vredelievend! Hierin laat Beliën zien dat Hugo de Groot, ontwerper van baanbrekende rechtsregels om oorlogen aan banden te leggen en door arbitrage te voorkomen, ook de De Vrije Zee schreef, een verhandeling louter ter ver rechtvaardiging van het expansiebeleid van de Republiek en zijn kooplieden. Van hieruit trekt hij een lijn naar het einde van de 19de, begin 20ste eeuw toen de door Wilhelmina bewonderde generaal van Heutsz de moslims op Sumatra liet kennismaken met de Nederlandse identiteit. Als klein land in Europa, concludeert Beliën, waren we maar wat graag vredesstischters, elders deden we als koloniale grootmacht niet onder voor Engeland of Frankrijk. En wie dacht dat de grote vredesdemonstraties en de 'hollanditis' uit de jaren tachtig voorbeelden waren van de Nederlandse vredelievendheid komt bedrogen uit. Zij worden behandeld in Angst! Mooie momenten zijn er ook in de afleveringen over tolerantei en religiositeit. Eindelijk kunnen we lezen in artikel 13 van de Unie van Utrecht (opgesteld in 1579, tijdens de Opstand tegen het katholieke Spanje) waarinvoor het eerst in de wereldgeschiedenis het principe van de gewetensvrijheid werd vastgesteld: '...dat een ieder particulier in zijn religie vrij zal zijn...'

Dat 'tolerantie' en 'gedoogbeleid' een lange Nederlandse geschiedenis kennen laat Beliën treffend zien aan de hand van een plattegrond van Amsterdam waarop met lichtjes de 'schuilkerken' in de 17de eeuw (dominante godsdienst inmiddels: de hervormde) te zien zijn. Het zijn er tientallen: de katholieke, de joodse, de lutherse, de Engelse, de doopsgezinde..Zoiets zal je in Madrid niet aantreffen. Als er maar voor betaald werd aan de overheid, dan kom er een hoop geregeld worden voor tweederangsburgers in de Republiek en ook in later eeuwen. Maar, zoals de joodse Nederlander Albert de Mesquita terecht aantekent, deze tolerantie had niets uitstaande met solidariteit, zoals de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog ondervonden. Ondanks dat de serie als geheel verre van briljant is, krijgt de kijker toch heel wat boeiende facetten te zien van de Nederlandse culturele identiteit. De serie is op zijn sterkst daar waar we worden geconfronteerd met de paradoxale trekjes ervan.

 













 

zaterdag 1 mei 1999

ISRAËLS BEELDENSTORMERS

N.a.v. Dominique Vidal (avec Joseph Algazy), Le péché originel d'Israël. L'expulsion des Palestiniens revisitée par les 'nouveaux historiens' israéliens (1998).


In: Historisch Nieuwsblad, mei 1999.

Otto van de Haar

  

Eind jaren tachtig werden in Israël de meeste staats- en legerarchieven opengesteld. Sindsdien roeren zich daar de 'nieuwe historici' - Benny Morris, Ilan Pappé, Avi Shlaim ontkrachten de mythe waarmee de vestiging van de joodse staat omgeven is.

Vorig jaar verscheen in Frankrijk Le péché originel d'Israël van Dominique Vidal. De auteur, Midden-Oostenspecialist van Le Monde Diplomatique, vraagt in dit boek aandacht voor de zogenaamde 'nieuwe historici' uit Israël. Aan zo'n overzicht bestond grote behoefte: in Europa zag nog maar weinig werk van deze 'iconoclasten' het licht; Nederland laat het in dit verband zelfs helemaal afweten.
De grondleggers van de staat Israël waren steeds wijze, door en door betrouwbare lieden, die als de situatie het maar even toeliet het compromis zochten, terwijl  de Arabische leiders uitmuntten in fanatisme en boosaardigheid. Verder heeft 'David' in 1948 een wonderbaarlijke overwinning op 'Goliath' behaald en zijn de honderdduizenden Palestijnen vertrokken op basis van vrijwilligheid. Ziedaar het beeld dat uit de traditionele geschiedschrijving over de (burger)oorlog van 1947-1949 opduikt. De nieuwe historici slaan dit beeld aan gruzelementen. Ondanks geestdriftige tegenstand van conservatieve zijde - Efraïm Karsh betitelde de nieuwe historiografie als new distortiography - is hun invloed op het academisch establishment, in de radio-en televisiewereld en bij de links-liberale persorganen duidelijk merkbaar.
De 'oude' historici maken dus niet helemaal de dienst, zoals een van de nieuwe historici, Benny Morris, in de Frankfurter Allgemeine Zeitung zelf ook vaststelde. Morris verwees vorig jaar in deze krant naar een recent boek van de uitgeverij van de Israëlische Strijdkrachten, ooit een bastion van de oude geschiedschrijving. In dit boek, dat de activiteiten behandelt van het Negende Bataljon, worden op aanschouwelijke wijze de liquidaties van Arabische burgers en Egyptische krijgsgevangenen tijdens de oorlog van 1948 uit de doeken gedaan. De toegenomen invloed van de nieuwe historici in de journalistiek laat zich illustreren door een besprekingsartikel uit het begin van 1998 in Ha'aretz dat verscheen naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van de joodse staat. De auteur merkt op: 'Merkwaardig, dit boek maakt geen enkele melding van het bestaan van een Palestijns volk, noch vóór de vestiging van Israël, noch erna en evenmin van het verdelingsplan van 1947 dat twee staten had gecreëerd in Palestina - de ene joods, de andere Arabisch'.

Sadat

In 1977 bracht Sadat een bezoek aan Israël. Volgens de Franse commentator Raymond Aron (L'Express, november 1977) kwam de handelwijze van de Egyptische president neer op datgene wat 'de Israëli's sinds 1948 tevergeefs hebben nagestreefd'. Deze voorstelling van zaken lijkt als twee druppels op die van de officiële historiografie: anders dan de agressieve Arabische buren was Israël de vrede met hart en ziel toegedaan. Maar was Sadats stap in 1977 wel zo uitzonderlijk? Geenszins. Van Arabische zijde was al veel eerder naar openingen gezocht. Hiervan had Israël misschien kunnen profiteren maar volgens de nieuwe historici ontbrak juist bij dit land de wil. Lente 1949 verklaarde de Syrische leider Hoesni Zaim bijvoorbeeld dat hij in ruil voor enkele Israëlische grond- en waterconcessies bereid was te onderhandelen over een vredesverdrag en over de opname van grote aantallen Palestijnse vluchtelingen. President David Ben-Goerion negeerde deze toenaderingspoging. Vidal haalt de conclusie aan van een nieuwe historicus die onderzoek verrichtte naar het ontstaan van het Arabisch-Israëlisch conflict, Ilan Pappé: 'Er waren heel wat Arabische leiders die vrede met de nieuwe joodse staat zochten; sommigen van hen kregen van de zijde van Israël slechts botte afwijzigingen te slikken'.

'Zevenhonderdduizend Joden meten zich met 27 miljoen Arabieren - één op veertig'. Aldus informeerde Ben-Goerion op 16 juni 1948 zijn voorlopige regereing over de toestand in het land. Analyseert de traditionele Israëlische historiografie de situatie van een halve eeuw geleden in soortgelijke termen, de research van de nieuwe historici heeft geleid tot een reëler inzicht in de (militaire) krachtsverhoudingen. Uiteraard behoorde Israël toen nog niet tot de machtigste atoommogendeheden van de wereld, maar volgens Vidal tonen Morris cum suis overtuigend aan dat de Yishoev (de joodse gemeenschap in Palestina) respectievelijk Israel vrijwel steeds superieur was: moreel, maar ook materieel, financieel en logistiek. Slechts tussen 15 mei en 11 juni 1948 was de situatie fifty-fifty.  

De Israëlische strijdkrachten, benadrukt de officiële geschiedschrijving terecht, ondervonden tijdens de 'Onafhankelijkheidsoorlog' hinder van een westerse wapenembargo. De nieuwe historici die een blik hebben geworpen in de eveneens opengestelde staatsarchieven van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië laten evenwel zien dat ook 'Goliath' destijds erg moeilijk aan wapens kon komen.
Weggemoffeld in de traditionele historiografie is ook de verdeeldheid in de Arabische wereld, die in het voordeel van Israël uitpakte. Avi Shlaim heeft gewezen op de geheime overeenkomst die de de zionistische beweging/Israël eind 1947 sloot met (Trans)Jordanië, toentertijd het land met het beste leger van de Arabische wereld. Door deze overeenkomst werd - tegen het beleid van de Verenigde Naties in - de komst van een onafhankelijk Palestijnse staat naast Israël verhinderd.

Palestijnse vluchtelingenkwestie

De meeste plaats ruimt Vidal in voor de Palestijnse vluchtelingenkwestie. Voor iemand als Shabtai Teveth - ook wel de 'officiële vertegenwoordiger van Ben-Goerion op aarde - heeft deze kwestie een simpele oorzaak: de Palestijnen zouden vrijwillig zijn vertrokken nadat zij hiertoe waren aangespoord door de Arabische leiders, die vervolgens Israël van uitdrijving beschuldigden. Hiertegenover staat de conclusie van Benny Morris, die het 'vertrek' van de Palestijnen minutieus heeft bestudeerd: niet de Arabische landen maar de verschillende Israëlische strijdeenheden waren in de meeste gevallen direct verantwoordelijk. Yitzhak Rabin stipuleerde in juli 1948 dat 'de inwoners van Lydda [Lod] ongeacht hun leeftijd moeten worden uitgedreven', en deze order stond bepaald niet op zichzelf. Morris gaat ook in op de dubbelzinnige rol van staatshoofd Ben-Goerion. Deze hield het in openbare redevoeringen netjes en keek wel uit schriftelijke uitdrijvingsbevelen te geven. Zoals Morris aannemelijk maakt, opereerden de Israëlische gevechtseenheden niettemin met diens stilzwijgende toestemming. Ten slotte laat Morris zien dat het denken in termen van verdrijving ('transfer') al lang vóór 1948 vaste voet had gekregen binnen de zionistische beweging.

Ontmythologisering

Naar het inzicht van Morris was het uiteindelijk de oorlog van 1948 die de zionisten ertoe bracht om de Palestijnen te verdrijven. Deze oorlog was historisch 'onvermijdelijk' en voor geen van de oorlogvoerende partijen een hartenwens. Vidal lijkt deze constatering wat geforceerd te vinden. Uit Morris' eigen onderzoek komt namelijk naar voren dat de verdrijving van de Palestijnen al ver voor de oorlog van 1948 op de agenda van de zionistische beweging stond. Aan Morris' paradoxale standpunt ligt vermoedelijk een dilemma ten grondslag. Aan de ene kant weigert hij, anders dan de oude historici, weg te lopen voor het feit dat de verdrijving van de Palestijnen iedere rechtsgrond miste en dat de verantwoordelijkheid hiervoor op de schouders rust van de joodse staat. Aan de ander kant beschouwt hij zionisme - net als de meeste andere nationale bewegingen - recht heeft op eigen staat.
Hoe dit zij, Dominique Vidal laat er geen misverstand over bestaan dat hij de nieuwe historici hogelijk waardeert. Hij prijst terecht hun moed. Uit het recente geschiedonderzoek rond Hendrikus Colijn en de houding van koningin Wilhelmina tegenover de Nederlandse joden in de jaren dertig en veertig blijkt hoe moeilijk ontmythologisering kan zijn. Open archieven is één ding, onpopulaire feiten aan het licht brengen over de nationale geschiedenis is een ander.