woensdag 1 juli 1992

WORTELS VAN DE SHOAH

n.a.v. H.W. von der Dunk, Voorbij de verboden drempel. De Shoah in ons geschiedbeeld (1990).

In: Spiegel Historiael, juli/augustus 1992.

Otto van de Haar


Nazi-Duitsland heeft in het bijzonder de verantwoordelijkheid te dragen voor de moord op ten minste 6 miljoen Europese joden. Daarover bestaat een brede consensus. maar over de oorzaken van de holocaust lopen de opvattingen van historici en niet-historici sterk uiteen. Datzelfde geldt voor de plaats ervan in ons geschiedbeeld. In Voorbij de verboden drempel (Amsterdam 1990) heeft historicus Hermann von der Dunk zijn positie hierover nader bepaald.
 

 


Was 'Auschwitz' de logische, uiterste consequentie van een eeuwenoud antisemitisme? Of ligt de oorzaak in het feit dat de moderne, 20ste-eeuwse totalitaire staat altijd terreurobjecten en concentratiekampen nodig heeft om te kunnen functioneren? Dit laatste impliceert dan dat de joden voor Hitler en het nationaalsocialisme in principe een uitwisselbare (bevolkings)groep vormden.
In hoeverre is de specifieke Duitse geschiedenis van invloed geweest? Ten slotte zijn er nog de sensationele, maar geïsoleerde thesen van Ernst Nolte. Deze Berlijnse filosoof en historicus beweerde in de beginfase van de roemruchte Historikerstreit dat de nationaalsocialistische moord op de joden een 'reactie' was op de Russische Goelag. Hitler zou zo onthutst zijn geraakt door de daar heersende 'joods-bolsjewistische' gruwelen dat hij tot de Endlösung overging. Verder was Nolte van mening dat Hitler in 1939 gerechtigd was de joden in Duitsland te interneren aangezien Chaim Weizmann, voorzitter van het Joods Wereldcongres, kort na de Duitse inval in Polen (september 1939) had gesteld dat de joden aan de zijde van Engeland zouden vechten. Hiermee suggereert Nolte dat niet de nazi's maar de joden zelf hun eigen ondergang veroorzaakten. Over dit laatste is Von der Dunk kort en duidelijk. Nolte haalt op onaanvaardbare wijze oorzaak en gevolg door elkaar, en met zijn - op zichzelf legitieme - 'verstehende Geschichtsbetrachtung' is hij op dit punt wel erg ver in de huid van Hitler gekropen.
Ten opzichte van deze kleine waaier van problemen en verklaringen heeft H.W. von der Dunk zijn uit 1990 daterende boek zijn stelling betrokken. Soms door uiteenlopende visies bij elkaar te brengen, dan weer door een explicite verwerping van bepaalde opvattingen, vooral inzake Nolte. Ook beargumenteert Von der Dunk zijn zienswijze met betrekking tot de klemmende vraag of de judeocide een 'uniek verschijnsel' was, of dat zij niet of nauwelijks verschilt van andere massamoorden. 'Ik ben tegen de uniciteitsthese', vertelde hij in een vraaggesprek. 'Ik geloof wel dat de Shoah (...) de meest absurde is, omdat daarbij ieder rationele verklaring ontbreekt, tenzij je inderdaad racist bent'.(Skript, voorjaar 1991). Het boek is een combinatie van wetenschappelijkheid en engagement met de slachtoffers wier tragische dood eigenlijk niet te beschrijven valt.

Eeuwenoud antisemitisme

In het werk van Von der Dunk wordt ingegaan op de voorwaarden die het antisemitisme door de eeuwen begunstigden. De schrijver geeft er overigens de voorkeur aan voor wat betreft de oudheid en de middeleeuwen vanwege het toen geldende godsdienstige criterium te spreken over anti-judaïsme. Dit ter onderscheiding van het 19de- en 20ste-eeuwse rasbegrip van semitisme, wat een nieuw dimensie inhield.
Het duurde tot de 11de eeuw voordat het tot werkelijke grootschalige bloedige terreurdaden tegen joden kwam. Hiervoor is meer nodig dan de altijd wel aanwezige etnofobie en de bekende wij-zij tegenstelling: sociale verschuivingen, algemene crises, grote angsten en diepgaande onrust (de pest, de kruistochten). De auteur beklemtoont overigens dat de religieus-culturele stereotypering niet uitsluitend door de toenmalige dominante christelijke bevolking geproduceerd werd, maar ook door de joodse minderheid zelf: 'het jodendom had van zijn kant eveneens een voorstelling van goddeloze, onreine vijanden geheel volgens de in het oude Oosten gangbare religieuze maatstaven als cement van de eigen saamhorigheid in het geloof gecultiveerd. Over zijn vijanden riep het joodse volk de vervloeking van Jaweh af, die zijn tegenstanders moest verbrijzelen, zoals het Oude Testament op talloze plaatsen leert".
Naast deze wederkerigheid brengt Von der Dunk herhaaldelijk onder de aandacht dat tegelijkertijd ook ander 'doelgroepen' aan vervolging blootstonden, soms zelfs in heviger mate. Daar staat echter tegenover dat joden altijd op de 'repressielijst' stonden, terwijl anderen nog weleens de dans ontsprongen. Soms werd deze vervolging bewust gestuurd van hogerhand, soms onsystematisch van onderop uitgeoefend.

Nationalisme

De verlichtingsidealen, het rationalisme en de Franse Revolutie brachten verandering in de joods-christelijke tegenstelling en de weg leek vrij voor de emancipatie van de joden. Veel liberalen onder hen hadden in de loop van generaties hun taal en materiële leefwijze aangepast. De algemene lotgevallen van hun land van verblijf hadden zij bewust of onbewust de hunne gemaakt. Het 19de-eeuwse nationalisme echter, dat sterk was beïnvloed door de anti-kosmopolitische romantiek met haar idee van de 'natuurlijke onverwisselbare volksaard', bracht een kentering teweeg. Jodenhaat werd nu als het ware een bewijs voor een stoer geprononceerde nationale gezindheid. Als 'wetenschappelijke' basis fungeerde het vulgair-darwinisme (survival of the fittest, selectie door strijd, verbetering van de soort) met zijn biologistisch-racistische gevolgtrekkingen die iedere assimilatie uitsloten. Hoezeer dit nationalisme in zwang was, blijkt uit het feit dat ook het 19de-eeuwse zionisme - op zichzelf een reactie op het Europese antisemitisme en nationalisme - biologistisch-darwinistische concepties overnam en koesterde. 'De gedachte van een eigen joodse natie berustte op het axioma vaneen eigen ras, dat daarom een versmelting met de Europese naties verbood'. In het licht van het aanzwellende antisemitisme achtten de zionisten het assimilationisme een illusie en opperden de idee van een eigen staat in 'het beloofde land', Palestina. De orthodoxe joden op hun beurt waren zowel gekant tegen assimilatie als zionisme: eerst moest 'de komst van de Messias' worden afgewacht.
Von der Dunk neemt erg veel ruimte om het historisch antisemitisme uiteen te zetten, maar de opvatting dat deze eeuwenoude periodieke vervolging een soort aanloop was die logisch uitmondde in de judeocide wijst hij af. Waarom hier dan toch zoveel aandacht aan besteed wordt, blijft onduidelijk. Ten eerste hadden de nazi's meer 'minderwaardige mensentypes' op hun lijst staan, zoals de zigeuners. Ten tweede was het 'vroege antisemitisme' wel op discriminatie en erger gericht geweest, maar niet op totale fysieke vernietiging, mede omdat de toenmalige machtsmiddelen van de staat dit niet toelieten.
Vergeleken met het antiliberale, op russificatie gerichte beleid van tsaar Alexander III, dat na 1881 tot felle pogroms had geleid in Polen en in Oekraïne, waren de joden in Duitsland minder slecht af. Wel waren zowel daar als in het land van de Dreyfusaffaire extreem antisemitische schrijvers actief. Hoewel door hen openlijk werd gezinspeeld op de verdelging van de 'bedreigende joden', stelt Von der Dunk dat dit echter geen dominant maatschappelijk verschijnsel was.

Hitler

Pas de verschrikkingen van de eerste wereldoorlog - beter gezegd, het schokeffect van en vooral de wrok over de smadelijke nederlaag - droegen ertoe bij dat de gefrustreerde nationalistische gelovigen in Duitsland de joden extra onder vuur gingen nemen. In dit klimaat hadden Hitler en zijn partij hun basis. De persoonlijke rol van de dictator moet niet onderschat worden, zoals dat wel door marxisten is gedaan: Hitler als een in principe vervangbare klassebepaalde vertegenwoordiger van het grote kapitaal. Zijn betekenis voor Duitsland was evident. Zijn positie was tamelijk onbetwist en hij was tenslotte, anders dan Stalin, de grondlegger van zijn beweging. Overschatting van de 'nationale redder' is eveneens misplaatst. Daarvoor was het aantal bereidwilligen in Duitsland en daarbuiten nu eenmaal veel te hoog.
In tegenstelling tot Rusland slaagden de conservatieven in Duitsland erin de militaire nederlaag en de teloorgang van het oude keizerrijk af te wentelen op de joods-bolsjewistische 'novemberverraders' (1918). Het is bekend dat verschillende joodse figuren als Luxemburg, Liebknecht (niet joods) Eisner en Landauer - allen omgebracht door rechtse tegenstanders - tijdens de semi-revolutionaire gebeurtenissen na de oorlog een prominente rol speelden. Volgens Von der Dunk was een groot deel van de bevolking, met inbegrip van de sociaaldemocratie, bevangen door het schrikbeeld van een rode revolutie. Hadden in Rusland immers ook niet joden, zoals Trotski, zich als revolutionairen in de schijnwerpers geplaatst? Dat de meerderheid van de joden zich in Duitsland bleef oriënteren op de gematigde sociaaldemocratie en het liberalisme, werd gemakshalve genegeerd. Hier mag nog aan toegevoegd worden dat juist het feit dat joden zich in de marxistische beweging deden gelden, eerder wijst op secularisatie (of 'ont-joodsing', zo men wil). Om nog maar te zwijgen dat de bolsjewiek Stalin een aantoonbaar anti-joodse politiek heeft gevoerd.
Het is zeer wel mogelijk dat de joden en communisten hatende Hitler - hij verklaarde beide groepen identiek - de interne en externe woelingen gretig in zich opnam en dat dit zijn obsessieve ideeën mede vorm gaf. 'Maar', aldus Von der Dunk, 'de predispositie was al aanwezig. Daarom was zijn receptie ook eenzijdig'. Of pleegden de Witten en de contrarevolutionairen geen gruweldaden? Volgens de schrijver vielen er in Duitsland tussen 1919 en 1923 door het politieke geweld 376 slachtoffers waarvan extreemrechts er 354 voor haar rekening nam en linkse ultra's de rest op hun geweten hadden. Wie bedreigt wie, is hier een toelaatbare vraag.
Als er al gezocht moet worden naar een buitenlandse oorzaak van de Shoah - zoals Nolte dat doet door te wijzen op de Goelag - waarom zou Hitler dan niet Symon Petljoera als voorbeeld hebben genomen? De Oekraïense leider vermoordde tijdens de Russische burgeroorlog joden in weerzinwekkende slachtpartijen. Von der Dunk meent dat Hitler hier zijn model vond: 'een man die de bolsjewieken bestreed door joden te vermoorden'. Hij geeft voor deze constructie geen empirisch bewijs.
Maar ook Ernst Nolte is zijn lezers op het gebied van de bewijsvoering nog veel verschuldigd. De reden dat de Berlijnse hoogleraar zich nogal eenzijdig concentreert op de stalinistische Goelag - waarop 'Auschwitz' een reactie zou zijn - ligt in diens veronderstelling dat het anticommunisme de kern was waar het nationaalsocialisme omheen cirkelde. Von der Dunks zoektocht naar de wortels van de Shoah oogt veelzijdiger, ook omdat hij Duitse factoren als de militaristische  traditie, het taboe op seksualiteit en het strenge plichtethos onderstreept
Het staat voor Von der Dunk als een paal boven water dat de miljoenenmoord op de Europese joden onmogelijk plaats heeft kunnen vinden buiten medeweten van de racist Hitler, zoals een enkele auteur wel heeft beweerd. Het is nu eenmaal een feit dat zowel Mein Kampf (1925) als Hitlers redevoeringen en persoonlijke mededelingen dikwijls doortrokken waren van een virulent, wraakzuchtig en dreigend antisemitisme. Ook de concrete, steeds scherper wordende anti-joodse wetten en maatregelen na de machtsovername in 1933 (isolatie, stigmatisering, onteigening, deportatie) maakten de Endlösung dan wel niet onvermijdelijk, maar bracht hem wel dichterbij.
Desalniettemin blijft de vraag legitiem of binnen het nationaalsocialisme van Hitler het anti-joodse element niet veel meer gezien moet worden als instrument om de positie van de machthebbers te consolideren en minder als geloofsleer. Er is wel wat voor te zeggen want voormalige totalitaire staten als Duitsland en de Sovjet-Unie ontwaarden voortdurend haatobjecten en externe en interne 'vijanden'. In Duitsland waren dit behalve 'de jood', de Polen, de Russen en anderen. In het land van Stalin moesten de boeren, de bourgeoisie, de nationalisten, de mensjewieken en de trotskisten vermorzeld worden.
Naar het inzicht van Von der Dunk is bovenstaande tegenstelling tussen ideologie en machtsinstrument inzake Duitsland echter niet reëel, maar kunstmatig: 'Dat het antisemitisme [...] een inherent geloofsartikel van de nationaalsocialistische leer was, met name voor Hitler zelf, betekent nog niet dat het niet tevens als instrument werd gehanteerd om de wij-groep, de volksgemeenschap en het systeem te consolideren'.

Onmisbare schakel

Bij de beantwoording van de ingewikkelde vraag naar de oorzaak van de judeocide brengt Von der Dunk vooral het laat-19de-eeuwse vulgair-darwinisme en biologistisch determinisme naar voren. Onderdeel van dit laatste was de zogenaamde eugenetica, die een 'wetenschappelijke oplossing' beoogde voor degeneratie en overbevolking door uitschakeling van erfelijke ziekten en geestelijke afwijkingen. De weg naar Hitlers racistisch nationalisme was al niet ver meer.
Cruciaal acht de schrijver het radicale geloof in 'de maakbaarheid van de menselijke soort'. Dit echter kreeg pas een kans door de verschrikkingen van de eerste wereldoorlog, die de geweldsdrempel fundamenteel verlaagden. Als gevolg van deze catastrofe viel het oude normen-en-waardenstelsel van de gediskrediteerde burgerij uiteen. De op drift geraakte menigten reageerden op de ontstane crisis en zagen verlangend uit naar nieuw geboden zekerheden. De moderne totalitaire dictaturen in Duitsland en de Sovjet-Unie - maar ook elders in Europa vonden pogingen plaats - vonden hierin hun basis, waarbij zij gebruik maakten van de moderne beheersinstrumenten. Von der Dunk: 'Het was de verleiding, de hybris van een totale maakbaarheid van mens en samenleving met de moderne machtsmiddelen, die een onmisbare schakel blijft bij de verklaring waarom het tot de Shoah kon komen'.
Aan de ene kant was het Duitse nationaalsocialisme dus een onderdeel van een veel bredere en algemenere totalitaire heroriëntatie van de maatschappij op het continent. Anderzijds zijn de ontstaansgronden, doctrine en stijl van Hitlers moorddadige regime verbonden met de geschiedenis van Duitsland.
Als er één punt is waarover Von der Dunk heeft getwijfeld, dan is het de vraag naar het al of niet unieke karakter van de judeocide. Enerzijds beargumenteert hij dat andere massamoorden in het verleden zich voltrokken langs andere lijnen. Zij verliepen ofwel volgens een etnisch religieus criterium (zoals bij de Armeniërs) ofwel op grond van een politiek-sociale selectie (bijvoorbeeld in de Sovjet-Unie). Bij de joden daarentegen gold een biologistisch-racistische norm. De absurditeit is hiermee inderdaad ten top gestegen.
Verder wijst Von der Dunk op de stuitende machinaal-technische methode van de nazi's. Toch wordt in de conclusie van Voorbij de verboden drempel uiteindelijk geen aparte status voor de Shoah bepleit. Daarvoor vindt hij het verschil in de praktijk met de omgebrachte zigeuners, homoseksuelen, Poolse intellectuelen en Russische gevangenen te gering, binnen het Derde Rijk, maar ook daarbuiten.
Terecht wordt dan ook de vinger gelegd op het op sociale vernietiging gerichte, onmenselijke terreur- en Goelag systeem van het stalinistisch communisme. En als zijn literatuurkeuze minder (West)eurocentrisch en gearriveerd was samengesteld, had de emeritus hoogleraar vast ook stilgestaan bij de vele miljoenen zwarten en indianen die werden omgebracht. Wat is tenslotte 'ons geschiedbeeld'? Hoe dit alles precies zij - het debat hierover duurt voort - , Vonder Dunk is het gelukt op een verhalende en analytische wijze de complexiteit van de Shoah zichtbaar te maken. Dat hij zich hierbij soms liet verleiden tot een niet al te adequate uitweiding, in onvermijdelijk. 

Otto van de Haar