donderdag 3 januari 2002

BARBARIJ IN DE LICHTSTAD

 n.a.v. Olivier Le Cour Grandmaison (red.), Le 17 octobre 1961. Un crime d'État à Paris (2001).

In: Standaard der Letteren, 3 januari 2002

Otto van de Haar


Van 1954 tot 1962 vocht Frankrijk een vuile koloniale oorlog uit in Algerije. Dat is voor de meeste Fransen geen onbekend feit. Maar dat Franse politietroepen op 17 oktober 1961 een bloedbad aanrichtten onder Algerijnen aan déze kant van de Middellandse Zee, in Parijs, bleef tientallen jaren een blinde vlek in de Franse geschiedenis. Met de publicatie van de bundel Le 17 octobre 1961. Un crime d'État à Paris lijkt hierin verandering te zijn gekomen.

Naarmate de onafhankelijkheid van Algerije naderbij kwam - op 3 juli 1962 werd deze door het Franse staatshoofd De Gaulle erkend - verscherpte het koloniale conflict zich. In februari 1961 werd de beruchte Organisation de l' Armée Secrète (OAS) in het leven geroepen, een geheime extreem-rechtse strijdgroep van generaals die met alle middelen probeerde de onafhankelijkheid te voorkomen, onder meer via een mislukte aanslag op De Gaulle in Parijs en een poging om een putsch te plegen in Algiers. Als antwoord op de grootscheepse razzia's tegen Algerijnen in Parijs en Metz voerde de Franse afdeling van het Front de Libération Nationale (FLN), het Algerijns  nationale bevrijdingsfront, het aantal aanslagen tegen de Franse politie op. De toenmalige Parijse politieprefect Maurice Papon stelde daarop een avondklok in. Dezelfde Papon werd eind vorige veroordeeld wegens het wegvoeren van duizenden Franse joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. De avondklok gold echter uitsluitend voor de zogenaamde  Français Musulmans d'Algérie.(FMA). Het FLN veroordeelde deze maatregel als ongrondwettelijk en racistisch en riep de Algerijnse gemeenschap op om het uitgaansverbod te negeren. Toen op dinsdagavond 17 oktober dertigduizend Algerijnen vreedzaam optrokken naar het centrum van Parijs, werden zij opgewacht door een omvangrijke politiemacht, die vreselijk huishield onder de demonstranten. 'U bent gedekt', had Papon zijn manschappen van te voren meegedeeld.
De politie schoot met scherp, demonstranten werden van de bruggen de Seine in geslagen, sommigen werden meegenomen en gemarteld. De tientallen lijken die dagen later uit de Seine werden opgevist, vertoonden tekenen van wurging of waren doorzeefd met kogels. Volgens schattingen vonden op 17 oktober en in de dagen erna meer dan tweehonderd Algerijnen de dood of werden als vermist opgegeven. Aan de kant van de politie vielen geen doden. Deze fatale gebeurtenis werd in Frankrijk tientallen jaren verdrongen.
De onlangs verschenen bundel Le 17 octbre 1961. Un crime d'État à Paris, een initiatief van het genootschap '17 octobre 1961 contre l'oublie', wil hierin verandering brengen. In deze publicatie zijn zowel analyses als getuigenissen en documenten te vinden, onder meer een uittreksel uit de archieven van de Parijse politie-prefectuur, de circulaire van het FLN die opriep tot de bewuste demonstratie en fragmenten uit de befaamde novemberspecial uit 1961 van Vérité-Liberté, een informatiebulletin over de oorlog in Algerije onder redactie van onder anderen de cineast Jacques Panijel en de historicus Pierrie Vidal-Naquet.

Dat speciale nummer, waar Papon spoedig na verschijning beslag op liet leggen, bracht een serie gesprekken bijeen met direct betrokken zoals Guy Hébert. Hij werkte als jongeman bij de gezondheidsdienst van het leger. Hij getuigt over de benarde situatie van de duizenden gearresteerde en gewonde Algerijnen in de dagen na 17 oktober 1961. Levendig is ook de beschrijving van de Algerijnse getuige Khaled Benaïssa, die vertelt hoe hij destijds als kind de demonstratie, het scanderen van leuzen, de algehele paniek en de vlucht heeft ervaren.
De meest diepgravende beschouwing over de gebeurtenissen op en rond 17 oktober 1961 komt van de publicist Jean-Luc Einaudi. Hij had al eerder een minitieuze, vooral op getuigenissen steunende studie aan de verdwenen dag gewijd onder de titel La Bataille de Paris. De Algerije-specialist Benjamin Stora toont aan dat deze actie, hoe gewelddadig ook, niet zonder precedent was in de naoorlogse Parijse geschiedenis. Op 14 juli 1953 bijvoorbeeld, tijdens de traditionele herdenkingsmanifestatie van de Franse Revolutie, had de politie ook al Algerijnen gedood. Volgens Stora is het te gemakkelijk om de gebeurtenissen van 17 oktober 1961 te verklaren vanuit het feit dat Frankrijk en Algerije met elkaar in oorlog waren.
Uit de bijdrage van de onderzoeker Alain Ruscio komt onder meer naar voren dat Maurice Papon en de Parijse politie allerminst in een maatschappelijk vacuüm opereerden. Racisme was in al zijn varianten een veelvoorkomend verschijnsel. Ruscio verwijst naar de editie van de Nouveau Larousse universel van 1953 (één jaar voor het uitbreken van de onafhankelijksoorlog in Algerije) waarin Arabieren nog werden omschreven als een 'strijdlustig, bijgelovig en roofzuchtig ras'. Dat stemt tot nadenken. Hetzelfde geldt voor het chanson "Het vaandel van det Legioen" van de destijds zeer geliefde volkszangeres Edith Piaf. In dit liedje wordt de strijd verheerlijkt ven de heroïsche legionairs, die zich met bloedend en ontbloot bovenlijf teweerstellen tegen de verraderlijke Arabische salopards (smeerlappen) die 's nachts als hyena's komen aangeslopen.
Vermeldenswaard zijn ook de bijdrage van de historicus Yves Royer over de manier waarop de kwestie Algerije en de verdween dag in de geschiedenishandboeken worden benaderd en het interview met de cineast Jacques Panijel over zijn documentaire Octobre à Paris. Paijel vertelt hoe hij de verschillende fasen en facetten van 17 oktober 1961 filmisch reconstrueerde. Kort na verschijning in 1962 werd de documentaire verboden. Pas na een hongerstaking van zijn collega René Vautier in 1970 werd de censuur opgeheven.
Het artikel van de advocate Nicole Dreyfus ten slotte, die op juridische gronden de noodzaak bepleit voor de Franse staat om deze misdaad tegen de menselijkeheid eerlijk te erkennen, laat zien dat de bundel zich niet beperkt tot het verschaffen van historisch-politieke analyses en gedocumenteerde informatie. Dreyfus betoogt dat de staatmisdaad van 17 oktober 1961 onverjaarbaar is en nietweggewerkt mag worden met amnestiedecreten.
De veelzijdige bundel sluit af met een becommentarieerde bibliografie, een filmografie en een uitgebreide chronologie. Die loopt vanaf juli 1830, het begin van de Franse kolonisatie in Algerije tot en met december 2000, toen de (helaas gezuiverde) Parijse politie-archieven van de gebeurtenissen voor het eerst werden opengesteld. Onlangs boekte het genootschap "17 octobre contre l'oublie" een eerste succesje. Op initiatief van de Parijse burgemeester Bertrand Delanoë werd, precies veertig jaar na dato, een gedenksteen aangebracht op de pont Saint-Michel, "Ter nagedachtenis aan alle gedode Algerijnen ten tijde van de bloedige repressie van de vreedzame demonstratie van 17 oktober 1961."