donderdag 5 juni 1997

OVER COLLECTIEVE VERANTWOORDELIJKHEID

n.a.v. Edouard Husson, Une culpabilité ordinaire? Hitler, les Allemands et la Shoah. Les enjeux de la controverse Goldhagen (1997).

 

Franse historicus Edouard Husson geeft Daniel Goldhagen reliëf

OVER COLLECTIEVE VERANTWOORDELIJKEID.

in: De Morgen, 5 juni 1997.

Otto van de Haar


De Blätter für deutsche und internationale Politik stelden in 1990 de 'Demokratiepreis' in. Die ging toen naar twee burgerrechtenactivisten, Bärbel Bohley en Wolfgang Ullmann. In de jaren daarna werd geen prijs meer verleend. Totdat op 10 maart van dit jaar de eer te beurt viel aan de Amerikaanse politicoloog uit Harvard Daniel Goldhagen voor zijn geestdriftig geschreven boek Hitler's Willing Executioners

De lofrede werd gehouden door Jürgen Habermas. Waarom deze prijs voor Daniel Goldhagen? Omdat hij met zijn 'indringende en van morele kracht getuigende beschrijving een wezenlijke impuls heeft gegeven aan het publieke bewustzijn in de Bondsrepubliek'. Met Hitlers gewillige beulen heeft hij 'de gevoeligheid voor de achtergrond en de grenzen van een Duitse "normaliteit" aangescherpt'. Iemand die deze gebeurtenis met voldoening moet hebben gevolgd is de Straatsburgse historicus Edouard Husson. Hij is als onderzoeker verbonden aan het Centre d'Etudes Germaniques en heeft als specialisatie 'Duitse historici en het nazisme'. Ongeveer gelijktijdig met de Franse vertaling van Hitler's willing executioners in januari 1997 - de Nederlandse en Duitse versies verschenen al in de zomer van 1996 - publiceerde Edouard Husson Une culpabilité ordinaire?, een 200 pagina's tellende studie die in haar geheel is toegesneden op Goldhagen.

Wat Husson in de motivering voor de toekenning van de 'Demokratiepreis' moet hebben aangesproken is dat Goldhagens boek over de judeocide in een actueel maatschappelijk kader werd geplaatst, namelijk dat van de politieke verantwoordelijkheid van het huidige, machtiger geworden Duitsland tegenover de verschrikkelijkste fase uit zijn woelige geschiedenis. Dat laatste is namelijk ook de kern van Hussons verhaal, zij het dan wel toegespitst op de rol van de Duitse historici. De waardering van Husson voor Goldhagens werk wil overigens niet zeggen dat hij er in alle opzichten enthousiast over is. Verre van dat. Hoewel Husson er zich voor hoedt het Duitse antisemitisme te bagatelliseren, maakt hij op consciëntieuze manier duidelijk dat Goldhagen dit begrip te pas en te onpas gebruikt voor zijn verklaring van de holocaust. Een typerend voorbeeld is de Reichskristallnacht in 1938. Een gedeelte van de Duitse bevolking gaf blijk van flinke afkeer van deze (door de nazitop geïnstigeerde) landelijke antisemitische pogrom. Goldhagen negeert deze feiten omdat ze niet passen in zijn centrale stelling dat de Duitse natie 'doordesemd'  was van jodenhaat. Deze en andere bezwaren tegen Goldhagens boek waren overigens in essentie al eerder in Engels-, Duits- en Nederlandstalige recensies en artikelen te vinden, maar tot nog toe vrijwel nergens zo uitgebreid als bij Husson.

 Daniel J. Goldhagen - March 17, 2008 

Daniel Jonah Goldhagen

 

Verrassender en interessanter voor de niet-Franse lezer is de wijze waarop Husson de achtergrond van Goldhagens boek uit de doeken doet. Daartoe staat hij onder meer stil bij de uiterst geladen, maar beheerste dialoog tijdens de Historikerstreit (1986-1988) tussen de invloedrijke Duitse historicus Martin Broszat en diens Amerikaanse tegenvoeter Saul Friedländer. Die dialoog is van grote betekenis geweest omdat er in een notendop veel van de inzet van de controverse over Goldhagens boek in te vinden is. Daarnaast brengt Husson het opstel uit 1946 van de filosoof Karl Jaspers over de problematiek van de collectieve schuld, dat er eveneens reliëf aan geeft, onder de aandacht. Broszat, gestorven in 1989, was voorstander van een structuralistische benadering van de Hitlertijd en de nazi-ideologie speelde in zijn onderzoek een ondergeschikte rol. Hij hield een pleidooi om de Hitlerperiode met dezelfde historische maatstaven te bestuderen als een 'normale' periode uit de geschiedenis. Door steeds maar weer te redeneren vanuit het 'Auschwitz-perspectief' met zijn herinnerings- en slachtoffercultuur, bleven andere aspecten en problemen van het Derde Rijk onderbelicht. Broszat wees in dit verband op het in de jaren 1941-1942 in Duitsland ontwikkelde project om te komen tot een Volksversicherung, dat later in de jaren vijftig in de Bondsrepubliek zijn beslag zou krijgen. Friedländer echter waarschuwde vooral, en Husson valt hem daar in bij, voor de gevaren van een 'normalisering'. Door namelijk de racistische ideologie naar de achtergrond te schuiven, lag het gevaar voor relativering van de holocaust op de loer. Een regime als dat van Hitler, met zijn gaskamers en massa-executies, kon onmogelijk 'normaal' bestudeerd worden. Te meer omdat volgens Friedländer talrijke Duitsers min of meer op de hoogte waren van de nazistische eliminatiepraktijken tegen 'minderwaardige rassen'. Friedländer wees dan ook de door Broszat veronderstelde 'incompatibiliteit' tussen wetenschappelijke geschiedschrijving en de collectieve herinnering (door Broszat als mythe bestempeld) van de hand. Volgens Husson moet Goldhagens boek bovenal gezien worden als een uiting van verontrusting over de 'normaliseringstendens' in de historiografie van de nazi-periode.

Husson geeft een treffende illustratie van de wijze waarop de portee van Hitler's Willing Executioners is gekoppeld aan de Historikerstreit. Toen poneerde de roemruchte filosoof-historicus Ernst Nolte (op wie ook Friedlander zijdelings wees) de stelling 'Geen Goelag, geen Auschwitz'. Hitler was volgens Nolte zo onthutst geraakt van de 'joods-bolsjewistische' verschrikkingen in de Sovjet-Unie dat hij uit voorzorg de Endlösung op gang bracht. Onnodig te zeggen dat de Duitse verantwoordelijkheid voor de holocaust in deze optiek ad absurdum is gerelativeerd. Goldhagens formule 'Geen Duitsers, geen holocaust' is hier, aldus Husson, een vertraagde 'reactie'. gezien Hussons eerdere kritiek op Goldhagen was hier de term 'overreactie' beter op zijn plaats geweest. Aan het ernstige verwijt dat Goldhagen de Duitsers 'collectief verantwoordelijk' heeft gemaakt voor de joodse catastrofe tilt Husson minder zwaar. Goldhagen heeft volgens hem tot op zekere hoogte gelijk. Hij diept hiertoe het boeiende opstel Die Schuldfrage op van de in 1969 overleden Duitse filosoof Karl Jaspers.

In 1946, Duitsland lag nog in puin, hield Jaspers over dit onderwerp een serie colleges in Heidelberg, die toen grote indruk maakte. Het belang daarvan lag volgens Husson in het feit dat Jaspers - in tegenstelling tot Goldhagen - ten aanzien van het veel te algemene begrip 'schuld' vier categorieën aanbracht: criminele, morele, metafysische en politieke schuld. De criminele schuld wordt vereffend door een tribunaal. Met morele schuld doelde Jaspers op het individuele geweten en van metafysische schuld was sprake wanneer iemand als individu tekort schoot in het handhaven van algemene beschavingsnormen. Jaspers concludeerde dat het onlogisch en onzinnig was om een volk als geheel van een misdaad te beschuldigen dan wel moreel of metafysisch aan te lagen: dergelijke vormen van schuld waren immers slechts individueel van toepassing. In Die Schuldfrage maakte hij echter een uitzondering voor politieke en historische schuld. Dit facet van de schuld (verantwoordelijkheid) was wel degelijk collectief omdat ieder mens verantwoordelijkheid draagt voor de wijze waarop hij of zij in een moderne staat wordt geregeerd. Het feit dat Goldhagen deze noodzakelijke differentiatie niet heeft aangebracht schrijft Husson eerder toe aan een misverstand en aan onwetendheid dan aan kwaadwilligheid. Wat Goldhagen met zijn boek in wezen beoogde is volgens Husson dat de Duitsers van vandaag, zeker nu zij na die Wende aan macht en invloed hebben gewonnen, zich als collectief politiek verantwoordelijk zouden blijven ten opzichte van de Duitse daders toen. Vandaar dat Goldhagens verhaal primair handelt over motivatie, keuzemogelijkheid en mentaliteit en mentaliteit van de Duitsers in het Derde Rijk en niet over 'radertjes' en abstracte structuren. het heeft er alle schijn van dat het algemene publiek in Duitsland, gezien de de opmerkelijke verkoopcijfers, Goldhagens signaal heeft opgepikt. Dat is ook precies de reden waarom hij de 'Demokratiepreis' 1997 in de wacht kon slepen.

Het aantrekkelijke van de Fransman Husson is dat hij enerzijds waardering weet op te brengen voor Goldhagens ongerustheid over de 'normalisering' van het Derde Rijk en daaraan gekoppelde relativering van de holocaust, maar dat hij anderzijds niet duldt dat Goldhagen, ter wille daarvan, de historische werkelijkheid nogal eens naar zijn hoogst persoonlijke hand zet. In de woorden van Husson: 'Ook al delen we niet Daniel Goldhagens analyses van een directe bijdrage van alle Duitsers, potentieel, aan de genocide, we denken dat hij het essentiële vraagstuk van de "politieke verantwoordelijkheid" opnieuw introduceert, dat de historici niet kunnen negeren, vooral omdat het de legitimiteit van de Duyitse natie na 1945 betreft'.