vrijdag 9 oktober 2020
dinsdag 1 september 2020
VROUWEN EN ANTIFASCISME IN ITALIE
in: Civis Mundi, 1 september 2020 en in
Graswurzelrevolution, 28 oktober 2020:
https://www.graswurzel.net/gwr/2020/10/ein-haus-in-den-bergen/ [of zie onder, iets bekort].
Otto van de Haar
Het Italiaanse verzet
De Britse historica Caroline Moorehead is geen onbekende op het terrein van Mussolini’s fascisme. In 2017 bracht zij al een boek op de markt over de Italiaanse verzetsfamilie Rosselli. In haar nieuwste geesteskind staan de vrouwen binnen het Italiaanse verzet tijdens de laatste oorlogsjaren 1943-1945 centraal, die ze weet te plaatsen binnen de bredere politiek-militaire context. Standaardwerken en speciaalstudies, dagboeken, biografieën en herinneringen heeft ze erop nageslagen. De resistenza italiana, die zich vooral in het cruciale industriële noorden afspeelde, was de grootse verzetsbeweging in West-Europa maar geniet buiten Italië weinig bekendheid. De onmisbare rol die vrouwen hierbij speelden, is ten onrechte nagenoeg vergeten.
Het fascistische bewind van Mussolini
Tijdens Mussolini’s twintigjarige bewind - dat eindigde met diens executie door de noordelijke de partizanen op 28 april 1945 - werden politieke partijen, vrije vakbonden en verkiezingen verboden en de vrije pers tot zwijgen gebracht. Politieke tegenstanders werden ’verhoord’, achter slot en grendel geparkeerd en naar eilandjes voor de kust verbannen. Er bleef één partij over, de Partito Nazionale Fascista (PNF).
Maar het jaar 1943 bracht voor de oppositie eindelijk hoop. Bij Stalingrad (het huidige Wolgograd) leden Hitlers troepen voor het eerst een omvangrijke nederlaag en zagen zich gedwongen, verwoede tegenstand ten spijt, terug te keren naar het punt van vertrek. In maart was het industriële noorden van Italië in de ban van een protestbeweging van honderdduizend arbeiders en arbeidsters, de grootste onder het fascisme tot dan toe. In datzelfde jaar 1943 gaven de Duitse en Italiaanse troepen zich in Noord-Afrika over aan de Brits-Amerikaanse troepenmacht die - ondersteund door Polen, Marokkanen, Joden, Algerijnen, Canadezen Palestijnen, Senegalezen, Brazilianen - vervolgens via Sicilië het Italiaanse schiereiland binnentrok.
Koning Victor Emanuel III, die met Mussolini twintig jaar lang prima had samengewerkt, liet de dictator nu ’uit veiligheidoverwegingen’ oppakken en naar een afgelegen berghotel in de Abruzzen brengen, ten oosten van Rome. Er werd een nieuwe, door de geallieerden erkende regering-Badoglio gevormd die na een korte aarzeling de oorlog verklaarde aan voormalig bondgenoot Nazi-Duitsland. Pietro Badoglio was in de jaren dertig door Mussolini bevorderd tot maarschalk en verantwoordelijk geweest voor de (gifgas)oorlog in Ethiopië vanaf 1935. Dat was al met al een onfortuinlijk avontuur gebleken, evenals Mussolini’s expansie op de Balkan.
Bezetting door de Nazi’s
Adolf Hitler liet de machtswisseling niet passeren. Tenslotte bestond er sinds 1936 een vriendschapsverdrag tussen de Führer en de Duce, de As Rome-Berlijn. En was de Duce in de vroege jaren twintig niet zijn inspiratiebron geweest? Er bevonden zich wel al langer enkele Duitse divisies op het grondgebied van Italië maar dit aantal werd nu drastisch uitgebreid naar vijfentwintig om zo de geallieerde opmars een halt toe te roepen. Rome werd bezet en een SS-commando slaagde er vervolgens in om de Duce uit zijn logement te bevrijden. Of de door stemmingswisselingen geplaagde dictator hier dolgelukkig mee was, is weer een andere vraag. Hoe dan ook, hij werd door Hitler in staat gesteld zijn fascistisch regime - onder streng toezicht van Wehrmacht en SS - voort te zetten vanuit het vooralsnog veilige noorden van Italië. Naast of beter gezegd tegenover de regering-Badoglio kwam nu la repubblica di Salò te staan. Het zou nog twintig maanden van bloedige burgeroorlog duren voordat hieraan een einde kwam en rode vlaggen en de nationale driekleur de door geallieerde bombardementen geteisterde steden enigszins opvrolijkten.
Vanuit diens nieuwe hoofdkwartier aan het Gardameer probeerden de Duce en zijn die-hards het geblutste fascisme verbeten een doorstart te geven. Op een niet al te druk bezochte partijbijeenkomst in Verona, waarvoor Mussolini zich overigens had afgemeld, werd een nieuw radicaal sociaal manifest aangenomen waarin een noodlottige update vermeld stond: een veel rigoreuzer antisemitisme. Want de reeds in 1938 ingevoerde ’rassenwetten’ - waarmee de in de 19de eeuw ontstane gelijkberechtiging van het Joodse bevolkingsdeel in een keer onderuit ging - werden anno 1943 in lijn gebracht met Hitlers in volle gang zijnde ’definitieve oplossing’. Moorehead schrijft dat de Italiaanse Joden bovengemiddeld actief waren binnen de Piëdmontese resistenza. Hier had aan toegevoegd kunnen worden dat tot aan het jaar van de ’rassenwetten’ maar liefst dertig procent van de Italiaanse Joden lid was van de Partito Nazionale Fascista; na 1938 moesten zij wel in toenemende mate het verschrikkelijke lot van hun Jood-zijn ontdekken. Van de bijna vijftigduizend Joden werden er meer dan acht en een half duizend weggevoerd.
Onder de nieuwe machtsverhoudingen moest Mussolini het tot zijn spijt stellen zonder het door de Duitsers ingerekende Italiaanse leger van meer dan zeshonderdduizend man. Zij werden als ’krijgsgevangenen’ ontwapend, geïnterneerd en voor de keus gesteld om naar het Oostfront af te marcheren of zich gereed te maken voor de Arbeitseinsatz. Zo niet, dan was er nog de krijgsraad. Sommigen wisten te ontsnappen en naar de resistenza over te lopen. Een enkele Italiaans regiment wist aansluiting te vinden bij de geallieerde troepen in het zuiden.
Langzame opmars van de geallieerden
Net als in Sovjetunie bood de Wehrmacht en de SS taai verweer en de geallieerde troepen wisten maar langzaam de rest van Italië te ontzetten. Dat is verklaarbaar, want het bergachtinge Italië leende zich goed om te verdedigen, zeker door de Wehrmacht. Maar er waren meer dingen. Zo was er de gigantische militaire voorbereiding op D-day, de landing in het Franse Normandië op 6 juni 1944, waardoor er steeds (te) weinig militair materieel ter beschikking werd gesteld. ’Ze laten de Italiaanse laars maar een beetje bungelen’, zo scheen het de resistenza en de naar bevrijding snakkende Italianen toe. Daar kwam nog bij dat Roosevelt en Churchill vreesden voor een al te sterk verzet en een mogelijke communistische machtsovername vanuit Noord-Italië. In de jaren twintig was de Britse staatsman overigens een bewonderaar geweest van Mussolini’s gewelddadige aanpak van ’de roden’. Maar toen deze steeds meer toenadering zocht tot Hitler en zich tegen het westen richtte, maakte Churchill een draai van 180 graden.
Pas in het voorjaar van 1945 zouden de geallieerden de ten zuiden van Bologna gelegen laatste Duitse verdedigingslinie (de Gotenlinie) weten te doorbreken. Toen echter was het noorden al grotendeels door de resistenza op eigen kracht bevrijd, werden de ergste fascisten - maar ook kleine visjes en soms zelfs onschuldigen - op eigen gezag in grote getale doodgeschoten en vluchtten de nazi’s hals over kop in tsjokvolle voertuigen de Brennerpas over.
Het anti-fascistische vrouwenverzet
Moorehead concentreert zich in haar nieuwste publicatie op anti-fascistische vrouwen in de aan Frankrijk en Zwitserland grenzende provincie Piëmont, met zijn bergen en valleien. Hoofdstad Turijn was van groot strategisch belang vanwege zijn auto- en wapenindustrie (Fiat, Lancia). In deze regio vonden in de periode 1943-1945 dan ook de meest verbitterde en gruwelijke confrontaties plaats tussen partizanen en het nazifascismo, zoals de dubbele vijand door het verzet werd aangeduid.
Mussolini’s ’republiek van Salò’ had dan weliswaar niet meer de de beschikking over het leger, het behield wel de ordetroepen die nu werden omgevormd tot burgeroorlogformaties. Onder zijn getrouwen telde de Duce ook nog Italiaanse veteranen uit Ethiopië, de Balkan en oud-Oostfrontstrijders, waarvan er alleen al in Turijn duizenden rondliepen.
De ’republiek van Salò’ wordt vaak aangeduid als een ’marionettenregime’ maar als antifascist(e) of als Jood of als beide, kon je maar beter niet in handen vallen van deze ’marionetten’. En dat waren niet alleen leden van het mannelijk geslacht. Mussolini kreeg tot op het laatst steun van de fascistische - uiteraard arische - vrouwenbeweging die neerkeek op de gebroekte dames van de resistenza.
De auteur citeert de fascistische journaliste Fulvia Giuliani die hen betitelde als ’walgelijke ziektekiemen’. De antifascistische vrouwen betitelden op hun beurt hun tegenstandsters als ’nazi hoeren’. De vrouwen die Mussolini trouw bleven ambieerden volgens Moorehead geen gelijke lonen, gelijke rechten of politieke functies, maar offerden zich op ten behoeve van de ’grandeur’ van het oude Rome, zoals Mussolini dat had voorgespiegeld. Enigszins gelaten noteert Moorehead: ’Italiaanse vrouwen vochten tegen Italiaanse vrouwen, vrouwen-soldaten tegen vrouwen-partizanen’.
De verzetsgroeperingen (liberalen, christen-democraten, socialisten, monarchisten, onafhankelijken en last but not least communisten) samenwerkend in het noordelijke Comitato di Liberazione Nazionale (CLN) organiseerden in februari 1944 een staking onder het kantoor-, winkel- en productiepersoneel waaraan honderdduizenden deelnamen; de meest omvangrijke in bezet Europa tot dan toe, zegt Moorehead. Het protest richtte tegen de deportaties van mensen en machines naar Duitsland. Met als gevolg razzia’s, tortuur en genadeloze represailles.
Meer dan koeriersters
De verzetsvrouwen werden staffette (koeriersters) genoemd,maar dat doet geen recht aan hun veelsoortige inzet. Zij zorgden inderdaad voor de onontbeerlijke communicatie tussen de verspreide gewapende verzetsgroepen in Piëmont. Te voet, per fiets of meeliftend met voertuigen van de Duitse bezetter. Aanvankelijk werden deze vrouwen zwaar onderschat en slechts op één manier bekeken, met de mannelijke blik. Daar kwam een einde aan toen ontdekt werd dat de manden van de opgepikte dames nog andere spullen bevatten dan ’groente’ en ’vuile was’.
De staffette legden zich ook toe op wapensmokkel en sabotage in bedrijven die voor Duitsland werkten. Ze verzorgden en behandelden gewonde partizanen, voerden verkenningstochten uit naar de troepensterkte van de tegenstander en regelden schuilplaatsen en voedsel voor ’overlopers’ die niet langer onder Mussolini wilden dienen. Schuilplaatsen waren evenzeer noodzakelijk voor joden die sinds de invoering van de ’rassenwetten’ in 1938 steeds verder in het nauw werden gedreven. Aan de universiteiten was men verplicht lid te zijn van de gevreesde Gruppi Universitari Fascisti. Deze fanatici riepen op om ’de Jood te vernietigen’, schrijft Moorehead. De koloniale (gifgas)oorlog in Ethiopië had al laten zien hoe ver Mussolini wist te gaan ten opzichte van andere ’rassen’.
De staffette boden weerwerk door antisemitische posters van de muren te scheuren. Ze speelden het klaar om revolvers uit de holsters van de Duitsers te halen die achteloos waren opgehangen in cafés van dorpen die onder hun controle stonden en waar zij zich veilig waanden. Of zij sneden ongemerkt leer uit stoelzittingen in de lounges van hotels dat werd gebruikt voor herstel van schoeisel dat steeds schaarser werd.
Kort na de geallieerde invasie in Normandië reisde de belangrijkste verzetsleidster Ada Gobetti - weduwe van de vermaarde in 1926 overleden liberale anti-fascist Piero Gobetti - met zeven andere verzetslieden, gedeeltelijk per ski door de Alpen om contacten te leggen met de maquisards, het Franse verzet. Dankzij intensieve steun van de geallieerden hadden de maquisards de beschikking over meer en betere wapens en over actuelere informatie. Hier vernam zij ook voor het eerst iets over ’Auschwitz’. Met de Franse vrouwen werd intensief van gedachten gewisseld over hoe het land er na de bevrijding voor de vrouwen uit zou moeten zien en ze was verheugd over de vele overeenkomsten. Op de terugweg, werden muilezels gebruikt om wapens en voedsel (inclusief chocolade, koffie en sardines) te vervoeren.
Maar hiertoe bleven de acties niet beperkt. In haar gedetailleerde ’vrouwengeschiedenis van onderaf’ vertelt Moorehead ook dat de staffette Duitse officieren gevangen namen om zo partizanen via uitruil vrij te krijgen, dat ze documenten wisten te ontvreemden, dat ze vluchtroutes naar het neutrale Zwitserland verkenden en uitzetten en dat zij de gewapende verzetsgroepen waarschuwden voor op handen zijnde klopjachten. Stuk voor stuk verrichtingen die moeilijk onder de noemer ’koerierstster’ gebracht kunnen worden. Dat vrouwen er voorts in slaagden onbesuisde jongemannen wat te temperen was evenmin zonder betekenis. In publicaties van vrouwen werd naarmate de bevrijding in zicht kwam ook bepleit terughoudend te zijn met ’wraak’.
Ada Gobetti met skies in de Alpen
Voorbeelden
Onder de vele vrouwen die Moorehead eruit licht, bevindt zich ook de Turijnse moeder-overste Giuseppina de Muro. Hoewel de Heilige Stoel onderdeel uitmaakte van Mussolini ’s impero romano e cristiano, hield de staatskerk zich afzijdig ten opzichte van de nieuwbakken ’republiek van Salò’. Daardoor onstond achter de schermen ruimte voor individuele dissidentie van geestelijken. Zuster Giuseppina de Muro was directrice van de vrouwenafdeling van strafinrichting Le Nuove in Turijn. Vanaf midden jaren twintig kwamen hier al de eerste vrouwen en mannen terecht, die verzet hadden aangetekend tegen Mussolini’s nieuwe orde. In 1944 legden Duitsers beslag op deze strafinrichting, inclusief de vrouwenvleugel. Toen zij de sleutels van de cellen met ’schöne Weiber’ opeisten, klikte de moeder-overste de sleutels aan haar riem en zei ’kom ze maar halen’. Dat gebeurde niet. Een ’kleine’ overwinning. En zij zorgde dat er etenswaren naar binnen konden worden gesmokkeld. Onder haar leiding, concludeert Moorehead, krabbelden de uitgehongerde en gemaltraiteerde partizanenpopulatie in Le Nuove weer wat op.
Kort na de bevrijding kregen vrouwen het kiesrecht en bij de eerste vrije verkiezingen werd de monarchie - die het fascisme twintig jaar lang gefaciliteerd had - weggestemd en kreeg het land een democratisch-republikeinse staatsvorm. De nieuwe grondwet gaf een radicale breuk met het fascisme te zien: gelijkheid voor de wet zonder onderscheid van geslacht, ras, taal, religie. Voorzieningen als gelijke betaling en het recht op werk kwamen in zicht. Het lijkt soms vergeten maar het ’kiesrecht’ betekent ook dat je gekozen kunt worden en in het nieuw gekozen nationale parlement was de helft van de gekozen vrouwen afkomstig uit de partizanenbeweging. De staffette waren bovenal blij dat ze hadden laten zien en hadden gevoeld dat ze vrije, moedige, vindingrijke individuen waren en niet alleen maar huishoudmoeder of ’de vrouw van’.
Eerder genoemde Ada Gobetti verkreeg in Turijn de functie van loco-burgemeester, destijds hoogst uitzonderlijk. Naast de loodzware taak de zwaar gebombardeerde stad - met meer dan tweeduizend burgerdoden - weer te doen functioneren - bracht het inzegenen van huwelijken van vrienden en vriendinnen uit het verzet mooie momenten. Op landelijk niveau werden als dank en uit respect voor bijzondere verdiensten drie-en -dertig partizanes onderscheiden met eremetaal, voor enkelen helaas postuum.
Een pijnlijke deceptie was dat het de staffette niet was toegestaan om mee te lopen in de overwinningsparades. Bij hoge uitzondering konden ze
helemaal achteraan aansluiten. Hun veelomvattende activiteiten werden bovendien doodleuk gemaskeerd door een verplichte ’verpleegsterband’ om de bovenarm.
Teleurstellend voor hen was voorts dat anders dan in Duitsland geen door de geallieerden georganiseerd Neurenberg-tribunaal plaatsvond, waarbij in elk geval de allergrootste kopstukken voor het gerecht gebracht werden. Maar Italië behoorde tot ’de overwinnaars’ want het had zich zij het wat laat, aan de kant van de geallieerden geschaard.
Zo kende Italië geen noemenswaardige zuivering van het zwaar gecompromitteerde justitiële apparaat waardoor de tienduizenden opgepakte fascisten die berecht zouden moeten worden, erg snel weer op straat stonden of er met uiterst milde straffen vanaf kwamen. Mede door toedoen van niemand minder dan Palmiro Togliatti leider van de grote Partito Comunista Italiano (PCI). Koud terugggekeerd uit zijn Moskouse toevluchtsoord had hij in 1944 in Salerno ten zuiden van Napels een opvallend gematigde speech gehouden waarmee hij vriend en vijand had verrast. Voor een ’revolutionaire omwenteling’ kwam nu de ’democratische weg naar het socialisme’ in de plaats. Het leek er sterk op dat hij een toekomstige regeringsdeelname mogelijk wilde maken.Dat lukte hem. Als minister van Justitie - hij had rechten gestudeerd in Turijn - kondigde Togliatti in1946 niets minder dan een algehele amnestie af.
Het is aardig om het oordeel van de roemruchte politicus Gianfranco Fini in herinnering te roepen. In 1995 brak hij op het partijcongres in Fiuggi met de Movimento Sociale Italiano (MSI), de opvolgingspartij van Mussolini waarbij hij - net als Togliatti een halve eeuw eerder - vriend en vijand verraste. Onomwonden stelde hij vast: "Het antifascisme was de essentiële historische gebeurtenis voor de terugkeer van democratische waarden, die het fascisme had onderdrukt". Moorehead heeft het aandeel van vrouwen binnen dit antifascisme in het licht gesteld. Ze noemt ook de tol. In Italië verloren zeshonderddrieëntwintig verzetsvrouwen het jonge leven door executie of bij een gewapend treffen, waarvan bijna de helft uit de provincie Piëmont.
Ein Haus in den Bergen
Die bedeutende Rolle antifaschistischer Frauen bei der Befreiung Italiens von der Mussolini-Diktatur
Otto van de Haar
Caroline Moorehead: A house in the mountains. The women who liberated Italy from fascism, Harper Collins US, Boston/Philadelphia 2020, 416 Seiten, 29,99 $, ISBN 9780062686350
Die britische Historikerin Caroline Moorehead ist keine Unbekannte auf dem Gebiet der Mussolini-Faschismus-Forschung. Sie brachte bereits 2017 ein Buch über die italienische Widerstandsfamilie Rosselli auf den Markt. Ihr jüngstes Werk rückt Frauen im italienischen Widerstand während der letzten Kriegsjahre 1943 bis 1945 in den Mittelpunkt.
Die resistenza italiana, die sich vor allem im industriellen Norden abspielte, war die größte Widerstandsbewegung in Westeuropa, genießt aber außerhalb Italiens wenig Bekanntheit. Die unverzichtbare Rolle, die den Frauen dabei zukam, ist heute zu Unrecht nahezu vergessen.
Faschismus an der Macht
Unter Mussolinis zwanzigjähriger Führung – die mit seiner Hinrichtung durch Partisanen aus dem Norden am 28. April 1945 endete – wurden politische Parteien, freie Gewerkschaften und Wahlen verboten und die freie Presse zum Schweigen gebracht. Politische Gegner*innen wurden ‘verhört’, hinter Gittern geparkt und auf Inseln vor der Küste verbannt. Eine Partei blieb übrig, die Partito Nazionale Fascista (PNF).
Aber das Jahr 1943 brachte endlich Hoffnung für die Opposition. Bei Stalingrad (heute Wolgograd) erlitten Hitlers Truppen zum ersten Mal eine umfangreiche Niederlage. Im März stand der industrielle Norden Italiens im Bann der bis dahin unter dem Faschismus größten Protestbewegung hunderttausender Arbeiter*innen. 1943 ergaben sich die deutschen und italienischen Verbände in Nord-Afrika der britisch-amerikanischen Truppenmacht, die – unterstützt von Polen, Marokkanern, Juden, Algeriern, Kanadiern, Palästinensern, Senegalesen und Brasilianern – in der Folge über Sizilien auf die italienische Halbinsel vordrangen.
König Viktor Emanuel III., der mit Mussolini zwanzig Jahre reibungslos zusammengearbeitet hatte, ließ den Diktator nun ‘aus Sicherheitsgründen’ festnehmen und zu einem abgelegenen Berghotel in den Abruzzen östlich von Rom bringen. Die neugebildete, von den Alliierten anerkannte Regierung Badoglio erklärte dem zuvor verbündeten Nazideutschland den Krieg. Pietro Badoglio war in den 1930er Jahren von Mussolini zum Marschall befördert worden und verantwortlich für den (Giftgas-) Krieg in Äthiopien ab 1935.
Deutsche Besatzung
Hitler ließ den Machtwechsel nicht durchgehen. Schließlich gab es seit 1936 auf der Achse Berlin-Rom einen Freundschaftsvertrag zwischen dem Führer und dem Duce. Wo bereits längere Zeit deutsche Divisionen auf italienischem Boden standen, wurde deren Anzahl nun drastisch erhöht, um dem alliierten Vormarsch Einhalt zu gebieten. Rom wurde besetzt und ein SS-Kommando befreite den Duce. Hitler brachte Mussolini in die Lage, sein faschistisches Regime – unter Aufsicht durch Wehrmacht und SS – vom Norden Italiens aus fortzusetzen. Gegen die Regierung Badoglio stellte sich nun La repubblica di Salò. Es dauerte noch zwanzig blutige Bürgerkriegsmonate, bis der Spuk des italienischen Faschismus vorbei war.
Vom neuen Hauptquartier am Gardasee aus versuchten der Duce und seine Schergen, dem Faschismus ein Weiterleben zu bescheren. Auf einer Parteisitzung in Verona wurde ein neues Manifest angenommen, das eine todbringende Aktualisierung enthielt: einen strikteren Antisemitismus. Die bereits 1938 eingeführten ‚Rassengesetze‘ – mit denen die im 19. Jahrhundert entstandene Gleichberechtigung des jüdischen Bevölkerungsteils verschwunden war – wurden 1943 auf Hitlers ‚Endlösung‘ getrimmt. Von den fast 50.000 italienischen Juden wurden über 8.500 abtransportiert. Moorehead schreibt, dass die italienischen Juden überdurchschnittlich aktiv in der piemontesischen resistenza waren.
Unter den neuen Machtverhältnissen sollte Mussolini ohne die von den Deutschen aufgelöste italienische Armee von mehr als sechshunderttausend Mann zurechtkommen, die als ‚Kriegsgefangene‘ entwaffnet, interniert und vor die Wahl zum Marsch an die Ostfront oder zum Arbeitseinsatz gestellt wurden, wenn sie nicht dem Kriegsgericht vorgeführt werden wollten. Einige konnten entkommen und zur resistenza überlaufen. Vereinzelte italienische Regimenter schafften den Anschluss an die alliierten Truppen im Süden.
Langsamer Vormarsch der Alliierten
Die Alliierten konnten den von Wehrmacht und SS besetzten Teil Italiens nur langsam befreien. Erst im Frühjahr 1945 durchbrachen die Alliierten die letzte deutsche Verteidigungslinie (Gotenlinie) südlich von Bologna. Da war der Norden allerdings großenteils schon von der resistenza aus eigener Kraft befreit. Die Nazis flohen Hals über Kopf über den Brennerpass.
Frauen im antifaschistischen Widerstand
Moorehead konzentriert sich in ihrer neusten Veröffentlichung auf antifaschistische Frauen in der an Frankreich und die Schweiz grenzenden Provinz Piemont. Die Hauptstadt Turin war wegen ihrer Auto- und Waffenindustrie (Fiat, Lancia) von strategischen Interesse. Die Region war in der Periode 1943-1945 Schauplatz erbittertster Kämpfe von Partisanen und nazifascismo, wie der doppelte Feind in Widerstandskreisen genannt wurde.
Mussolinis ’Republik von Salò’ verfügte zwar nicht mehr über die Armee, hielt aber Ordnungstruppen zwecks Umbildung zu Bürgerkriegsverbänden. Zu seinen Getreuen zählte Mussolini noch italienische Veteranen aus Äthiopien und vom Balkan sowie ehemalige Ostfrontkämpfer, die allein schon in Turin zu tausenden herumliefen.
Die ’Republik von Salò’ wird oft als ’Marionettenregime’ bezeichnet, aber als Antifaschist(in), Jude oder beides war es lebensbedrohlich in die Klauen dieser ‚Marionetten‘ zu gelangen, die nicht nur aus faschistischen Männern, sondern auch aus der faschistischen Frauenbewegung kamen, die die behosten Damen von der resistenza verachtete.
Als „eklige Bazillen“ titulierte die faschistische Journalistin Fulvia Giulian die Antifaschistinnen. Die antifaschistischen Frauen ihrerseits nannten ihre Gegnerinnen „Nazihuren“. Die mussolinitreuen Frauen erstrebten laut Moorehead weder gleiche Löhne oder gleiche Rechte noch politische Ämter, nein, sie opferten sich Mussolinis Vorspiegelungen der ’Größe’ des alten Rom. Moorehead: „Italienische Frauen kämpften gegen italienische Frauen, Frauensoldaten gegen Frauenpartisanen.“
Die im nördlichen Comitato di Liberazione (CLN) vereinten antifaschistischen Widerstandsgruppierungen riefen im Februar 1944 einen Streik hunderttausender Büro-, Laden- und Produktionskräfte aus, den laut Moorehead bis dahin umfangreichsten im besetzten Europa. Der Protest richtete sich gegen die Deportation von Menschen und Maschinen ins Deutsche Reich und wurde mit Razzien, Folter und gnadenlosen Repressalien erwidert.
Mehr als Kuriere
Die Frauen im Widerstand wurden staffette (Kuriere) genannt, aber das wird ihrem vielseitigen Einsatz nicht gerecht. Sie unterhielten die unentbehrliche Kommunikation zwischen den über Piemont verstreuten bewaffneten Widerstandsgruppen, zu Fuß, mit dem Rad oder per Anhalter in Fahrzeugen der deutschen Besatzer. Anfangs wurden die Frauen aus Männersicht unterschätzt, bis man in den Körben der Anhalterinnen anderes als ‚Gemüse‘ und ‚schmutzige Wäsche‘ entdeckte.
Die staffette tummelten sich im Waffenschmuggel und der Sabotage von Betrieben, die für die Deutschen arbeiteten. Sie versorgten und behandelten verwundete Partisanen, spähten Gegner und Truppenstärken aus, organisierten Verstecke und Verpflegung für ‚Überläufer‘, die nicht länger unter Mussolini dienen wollten. Verstecke brauchte es auch für die Juden, die seit Einführung der ‚Rassengesetze‘ 1938 immer weiter in die Enge getrieben wurden. An den Universitäten war die Mitgliedschaft in der gefürchteten Gruppi Universitari Fascisti Pflicht. Diese faschistischen Fanatiker riefen dazu auf, „den Juden zu vernichten“, schreibt Moorehead. Der koloniale (Gas-) Krieg in Äthiopien hatte bereits gezeigt, wie weit Mussolini gegen andere ‚Rassen‘ zu gehen bereit war.
Die staffette hielten dagegen, rissen antisemitische Plakate von den Wänden. Sie schafften es sogar, den deutschen Soldaten Waffen aus ihren Pistolengurten zu fischen, die achtlos in Dorfkneipen herumhingen, wo die Deutschen das Gebiet kontrollierten und sich sicher wähnten. Oder sie schnitten Leder zur Reparatur des immer knapper werdenden Schuhwerks unbemerkt aus Sitzflächen in Hotelhallen.
Kurz nach der alliierten Invasion in der Normandie reiste die wichtigste Widerstandsführerin Ada Gobetti – Witwe des bekannten, 1926 gestorbenen Antifaschisten Piero Gobetti – mit sieben anderen Widerstandskämpfern teils auf Skiern über die Alpen, um Kontakt zu knüpfen mit den maquisards, dem französischen Widerstand. Dank alliierter Unterstützung verfügten die maquisards über mehr Waffen und aktuellere Informationen. So hörte sie hier auch zum ersten Mal von ‚Auschwitz‘. Mit den französischen Frauen fand ein reger Gedankenaustausch darüber statt, wie ihre Länder nach der Befreiung für die Frauen aussehen sollten, und sie freute sich über die vielen Gemeinsamkeiten. Auf dem Rückweg dienten Maulesel dem Transport von Waffen und Lebensmitteln (einschließlich Schokolade, Kaffee und Sardinen).
Die Aktionen reichten weiter. In ihrer detaillierten ‚Frauengeschichte von unten‘ erwähnt Moorehead auch, dass die staffette Offiziere gefangen nahmen, um sie gegen Partisanen auszutauschen, dass sie Dokumente zu stehlen wussten, Fluchtwege in die neutrale Schweiz erkundeten und die bewaffneten Widerstandsgruppen vor anstehenden Hetzjagden warnten. Alles Operationen, die unter dem Nenner ‚Kurier‘ kaum zu fassen sind. Dass es Frauen gelang, ungestüme junge Männer zu bremsen, war ebenfalls bedeutend. In ihren Publikationen plädierten Frauen im Hinblick auf die näher rückende Befreiung auch für Zurückhaltung bei ‚Rache‘.
Unter den vielen Frauen, die Moorehead herausstellt, findet sich auch Mutter Oberin Giuseppina de Muro aus Turin. Obwohl der Heilige Stuhl Teil von Mussolinis impero romano e cristiano war, hielt die Staatskirche sich abseits von der ’Republik van Salò’. So entstanden hinter den Kulissen Freiräume für einzelne geistliche Dissident*innen. Schwester Giuseppina de Muro dirigierte die Frauenabteilung der Strafanstalt Le Nuove in Turin. Hier landeten schon seit Mitte der 1920er Jahre die ersten Frauen und Männer, die Widerstand gegen Mussolinis neue Ordnung geleistet hatten.
Die Deutschen belegten diese Strafanstalt einschließlich des Frauenflügels 1944 mit Beschlag. Als sie die Schlüssel für die Zellen der „schönen Weiber“ forderten, hing sich Mutter Oberin die Schlüssel an den Gürtel mit den Worten „dann holt sie euch“. Das geschah nicht, ein ‚kleiner‘ Sieg. Sie sorgte auch dafür, dass Lebensmittel eingeschmuggelt werden konnten. Unter ihrer Leitung, so Moorehead, kamen die ausgehungerten und malträtierten Partisan*innen in Le Nuove wieder ein wenig zu Kräften. Cesarina Carletti – Tochter eines von den Anhängern Mussolinis ermordeten Elektrikers – war eine derer, deren Zustand verbesserungswürdig war. Sie wurde während des ‚Verhörs‘ schwer gefoltert, weigerte sich aber hartnäckig, Namen preiszugeben. Als Cesarina Carletti in ihre Zelle zurückgebracht wurde, brach sie zusammen.
Befreiung
Kurz nach der Befreiung erhielten Frauen das Wahlrecht, bei den ersten freien Wahlen wurde die Monarchie – die den Faschismus zwanzig Jahre gepäppelt hatte – zugunsten einer demokratisch-republikanischen Staatsform für das Land weggestimmt. Die neue Verfassung wies einen radikalen Bruch mit dem Faschismus auf: Gleichheit vor dem Gesetz ohne Unterschied nach Geschlecht, Rasse, Sprache oder Glaube. Errungenschaften wie gleiche Bezahlung und Recht auf Arbeit kamen in Sicht.
Nicht zu vergessen beinhaltet ‚Wahlrecht‘ auch die Wählbarkeit und im neu gewählten nationalen Parlament kam die Hälfte der gewählten Frauen aus der Partisanenbewegung. Die staffette waren besonders froh, dass sie gezeigt hatten, freie, mutige, erfinderische Persönlichkeiten zu sein und nicht nur Hausfrau, Mutter und ‚die Frau von …‘.
Ada Gobetti erlangte in Turin das Amt der stellvertretenden Bürgermeisterin, eine Seltenheit zu jener Zeit. Angesichts der Herkulesaufgabe, die schwer bombardierte Stadt – mit mehr als zweitausend zivilen Opfern – wieder ans Laufen zu bekommen, verschaffte die Einsegnung von Eheschließungen unter Freund*innen aus dem Widerstand erhebende Augenblicke. Landesweit wurden aus Dank und Respekt für besondere Verdienste 33 Partisanen mit Orden ausgezeichnet, einige posthum.
Eine schmerzhafte Enttäuschung war, dass es den staffette nicht erlaubt wurde, in Siegesparaden mitzulaufen. In seltenen Ausnahmen durften sie ganz hinten anschließen. Ihre vielseitigen Taten wurden beiläufig mit der vorgeschriebenen ‚Krankenschwesterbinde‘ am Oberarm kaschiert. Enttäuschend war für sie auch, dass es anders als in Deutschland keine von Alliierten getragenen ‚Nürnberger Prozesse‘ geben sollte, um zumindest Hauptkriegsverbrecher vor Gericht zu bringen. Italien zählte nun zu den ‚Gewinnern‘, weil es sich, wenn auch spät, auf die Seite der Alliierten geschlagen hatte.
Ebenso wenig kam es in Italien zu einer nennenswerten Säuberung des schwer kompromittierten Justizapparats, mit der Folge, dass zehntausende festgenommener Faschisten der Anklage entgingen oder mit äußerst milden Strafen davonkamen, wobei auch Palmiro Togliatti, Führer der Partito Comunista Italiano (PCI), seine Hand im Spiel hatte. Gerade aus seinem Moskauer Exil zurückgekehrt, hatte er 1944 in Salerno eine auffallend gemäßigte Rede gehalten, die Freund und Feind überraschte. ‚Revolutionärer Umsturz‘ machte Platz für den ‚demokratischen Weg zum Sozialismus‘. Es sah danach aus, dass er eine zukünftige Regierungsbeteiligung ermöglichen wollte: mit Erfolg. Als Justizminister verkündete Togliatti 1946 eine Generalamnestie.
Hier passt das Urteil des berüchtigten Politikers Gianfranco Fini gut zur Erinnerung. Er brach 1995 auf dem Parteikongress in Fiuggi östlich von Rom mit dem Movimento Sociale Italiano (MSI), de facto Mussolinis Nachfolgepartei, und überraschte Freund und Feind – wie Togliatti ein halbes Jahrhundert zuvor. Er stellte unumwunden fest: „Der Antifaschismus war das wesentliche geschichtliche Ereignis in der Rückkehr demokratischer Werte, die der Faschismus unterdrückt hatte.“ Moorehead hat die Bedeutung der Frauen in diesem Antifaschismus aufgezeigt. Sie erwähnt auch den Blutzoll der 643 Frauen, die im italienischen Widerstand ihr junges Leben durch Exekution oder bewaffnete Auseinandersetzungen ließen, nahezu die Hälfte aus Piemont.
Otto van de Haar
Übersetzung aus dem Niederländischen: Thomas van Montfort
zondag 1 maart 2020
https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=6410
De Hohenzollerns en de nazi’s
Civis Mundi Digitaal #107
door Otto van de Haar
Bespreking van Jacco Pekelder e.a., De Keizer en het Derde Rijk. Soesterberg, Uitgeverij Aspekt, 2020.
Ex-keizer Wilhelm II (1859 - 1941)
In Duitsland woedt een felle discussie met als inzet de eventuele teruggave door de Duitse overheid van duizenden kunstschatten aan de Hohenzollerns. Deze werden na de nederlaag van Hitler-Duitsland in 1945 door de DDR ’gecollectiviseerd’. Teruggave kan volgens de wet echter alleen plaatsvinden op voorwaarde dat de Hohenzollerns destijds geen steun hebben verleend aan de machtsovername van de nazi’s in 1933. Museum Huis Doorn, waar de laatste Duitse keizer Wilhelm II tot zijn dood in 1941 zijn domicilie had, haakt aan bij het debat met een tentoonstelling en een publieksuitgave, De Keizer en het Derde Rijk.
Het boek toont van alle betrokken blauwbloedigen een goed geïnformeerd, maar ook een wat voorzichtig portret. Auteur is historicus dr. Jacco Pekelder, verbonden aan de Universiteit van Utrecht. Eerder schreef hij - ook in opdracht van het museum - een uitvoerige inleiding bij de heruitgave van de vermaarde dagboeken van Sigurd von Ilsemann, de adjudant van de ex-keizer. Huis Doorn, een fraai slot met 59 hectare grond, rustiek gelegen aan de Langbroekerweg, was ooit de plek waar keizer Wilhelm II na het militaire debacle van het Duitse keizerrijk in 1918, een toevluchtsoord vond in het neutraal gebleven Nederland. Dat was een enorme opluchting voor hem en zijn hofhouding, want in brede kring hield men de Kaiser, met zijn voortdurende oorlogszuchtige provocaties, verantwoordelijk voor het aanwakkeren van de Eerste Wereldoorlog. Hij mocht van geluk spreken: in het revolutionaire Rusland was op een andere manier afgerekend met de zwaar in discrediet geraakte monarchie. Daar werd tsaar Nicolaas II (een ver familielid van Wilhelm II) met zijn vrouw en kinderen zonder pardon door bolsjewieken doodgeschoten.
Georg Friedrich Prinz von Preussen (1972), de achterachterkleinzoon van de ex-keizer en woordvoerder van de familie eist nu de teruggave van duizenden schilderijen, tekeningen, sculpturen, porseleinen objecten, oude documenten en boeken, het woon- en verblijfsrecht voor bepaalde paleizen. Plus nog een geldbedrag van zes nullen voor geleden ’schade’.
Het merendeel hiervan bevindt zich in het oosten van Duitsland (Pruisen). Na de ineenstorting van het communisme en de hereniging in 1990 ontstond een nieuwe situatie en de Duitse regering bood in principe de mogelijkheid tot teruggave. Daaraan verbond zij echter wel - tot woede van Georg Friedrich - de cruciale voorwaarde dat de eisende partij in het verleden geen erhebliche Vorschub (substantiële steun) had verleend bij het aan de macht komen van Hitler. De vraag is dus: Hoe stak de Hohenzollernvork in de nazisteel?
Kroonprins Friedrich Wilhelm (1882-1951), midden, met twee van zijn zoons.
Behalve de rol van de Doornse balling bespreekt Pekelder met name twee van zijn zoons, kroonprins Friedrich Wilhelm (1882-1951) en August Wilhelm (1887-1949).
August Wilhelm meldde zich anno 1930 aan als lid van Hitlers National Sozialistische Deutsche Arbeiter Partei (NSDAP). Als Reichsredner sprak hij op verkiezingsbijeenkomsten zijn bewondering uit voor Führer, volk en vaderland. Kroonprins Friedrich Wilhelm, was lid van de Sturm Abteilung (SA) en vooraanstaand propagandist voor de Führer. Daaraan voorafgaand had hij in de jaren twintig het Italiaanse fascisme omhelst. Hij had een inspirerende ontmoeting met Benito Mussolini en het feit dat die ’de roden’ een kop kleiner had gemaakt, kon op zijn instemming rekenen.
Zoon van de ex-keizer August Wilhelm (1887-1949)
Hitler zag scherp in dat zijn ’arbeiderspartij’ in de onzekere aanloop naar de macht, met adellijke steun een breder electoraal fundament kreeg. Want binnen het nationaal-conservatieve volksdeel bestond nog verbondenheid met het oude keizerrijk. Pekelder wekt met zijn schetsen soms de indruk alsof beide keizerszonen zelf nauwelijks bewuste keuzes maakten. Ze ’raakten betrokken bij’ en ’belandden bij’ het nationaalsocialisme.
Met de gedragingen van andere familieleden is het niet veel anders gesteld. Kijk maar naar de zoon van de kroonprins, Louis Ferdinand (1907-1994). Hij bracht in de jaren dertig een connectie tot stand tussen het Derde Rijk en automagnaat Henry Ford. Beide heren raakten innig bevriend. Ford, schrijft Pekelder, gaf destijds een landelijk antisemitisch blad uit waarin het complotgeschrift ’De Protocollen van de wijzen van Sion’ (’de Joden zijn uit op wereldheerschappij’) niet ontbrak. De man die Louis Ferdinand cruciale hulp had verstrekt bij deze ’Ford-deal’ heette Poultney Bigelow, een eersterangs antisemiet en jeugdvriend van de Kaiser (waarover straks nog). Of Louis Ferninand zélf antisemiet was, dat kan volgens Pekelder niet vastgesteld worden.
Cecilie von Mecklenburg-Schwerin (1886-1964)
Minstens zo strijdvaardig was hertogin Cecilie van Mecklenburg-Schwerin (1886-1954). Deze powervrouw was gehuwd met Friedrich Wilhelm, kroonprins en familie van prins Hendrik, echtgenoot van koningin Wilhelmina. De hertogin was het energieke middelpunt van een 200.000 leden tellende extreemrechtse Frauenbund waarvan ’vreemde rassen’ werden uitgesloten. Dan hebben we nog de vechtlustige prinses Hermine von Reuss, die in 1922 in het huwelijk trad met de ex-kaiser. Wilhelm II zelf mocht de provincie Utrecht niet verlaten en derhalve reisde zij vaak op en neer naar Berlijn waar zij contacten onderhield met bankiers, industriëlen en nazi-grootheden ten bate van de restauratie van de monarchie. Het is overigens jammer dat de auteur geen aparte vróuwenportretten heeft weten te schilderen. Ze hangen er nu bij als ’de vrouw van’, terwijl het invloedrijke en zelfstandig opererende activistes waren.
Hermine von Reuss (1887-1947)
Nadat Hitler in 1933 aan de macht was gekomen en Duitsland zich stapsgewijs ontwikkelde tot een totalitaire dictatuur werd geen enkele organisatie meer geduld die niet ondergeschikt was aan de NSDAP. Wat niet betekende dat alle Hohenzollerns de hoop lieten varen.
Wilhelm II werd in 1859 in Berlijn geboren. Hij stierf op 4 juni 1941 in Doorn, een paar weken voor Operatie Barbarossa, de verrassingsaanval van Hitler op Rusland, waarover straks. Hij was geen lid van de nazipartij. Dat was vanuit zijn positie ’bij de gratie van de Allerhoogste’ onmogelijk en beneden zijn stand. Net als voor de kroonprins stond voor hem in de jaren twintig Italië model. Benito Mussolini had zonder omhaal een tactisch compromis gesloten met de koning, Victor Emanuel III en hem binnen de fascistische staat een ’rechtmatige’ plaats toegewezen. Mussolini had hem zelfs ’Keizer van Abessinië’ (Ethiopië) gedoopt, nadat Italiaanse troepen het land in 1936 hadden veroverd. ’En zo moet het bij ons ook gaan’, klonk het aan de Langbroekerweg 10 te Doorn.
Wilhelm II zijn toenaderingspogingen in de richting van het nationaalsocialisme waren dus primair opportunistisch en niet principieel, aldus Pekelder. Maar de historicus laat niet onvermeld dat beider Weltanschauungen grote gelijkenissen vertoonden: een snijdende haat tegen het marxisme en de ’zwijnenrepubliek’ van Weimar (1918-1933). Niet het Duitse leger, maar de joden en de roden droegen de schuld van de nederlaag in 1918 en beiden waren ’patriottisch correcte’, op expansie gerichte nationalisten.
Bestond er ook een zekere overeenkomst tussen Hitler en Wilhelm II ten aanzien van het vooroorlogse antisemitisme, de hoeksteen van de nazi’s? Nee, hier laat de auteur een brandscherm neer, want het antisemitisme van de nazi’s liep - in tegenstelling tot dat van de (ex-) Kaiser - uit op eliminatie-antisemitisme. Pekelder citeert wel uit de beruchte brief van 15 augustus 1927 aan zijn Amerikaanse vriend, Poultney Bigelov: ’Pers, Joden en muskieten [...] zijn een plaag die de mensheid op de een of andere manier kwijt moet zien te raken, is het beste middel niet gas?’ De auteur stelt dat hier ’de weg naar Auschwitz’ slechts kort lijkt, maar hij laat daar direct waarheidsgetrouw op volgen dat Wilhem II ten tijde van zijn heerschappij in Duitsland verscheidene vriendschappelijke contacten met invloedrijke joden onderhield, onder wie Albert Ballin, directeur van de Hamburg-Amerika Lijn met wie hij de liefde voor de (marine) scheepvaart opvatte.
Samen met mecenas-textielondernemer James Simon legde Wilhelm II grote interesse aan de dag voor de archeologie.Later in Nederland kwamen daar nog Jan Kan van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Abraham Hijmans behandelend arts van zijn eerste vrouw Victoria bij. Bovendien, zijn huisbiograaf Karl Friedrich Nowak was van joods-Oostenrijkse huize. En anno 1938 betoonde hij zich diep verontwaardigd over de Reichspogromnacht die in 1938 door Duitsland raasde met honderden joodse slachtoffers tot gevolg. Het leger (ook een beetje ’zijn’ leger) had moeten ingrijpen! Tot een openlijk protest kwam het overigens niet.
Pekelder erkent dat Wilhelm II zich anderzijds met enige regelmaat schuldig maakte aan antisemitische tirades maar laat het hier verder bij. Het was tenslotte niet meer dan verbale krachtpatserij van een zwaar gefrustreerde man bij wie het ernstig schortte aan zelfbeheersing. Ik wil toch - een klein deel - van Wilhems tirades benoemen.
In 1920 bijvoorbeeld wist hij tegenover generaal Max von Mutius te vertellen dat ’de wereld, en met name Duitsland, niet eerder rust zal hebben, dan wanneer alle Joden doodgeslagen of op z’n minst het land uitgezet zijn’. Een jaar later tijdens een dinertje deelde Wilhelm II het volgende met zijn disgenoten: ’Wanneer er in Duitsland weer andere tijden komen, zullen de Joden er danig aan moeten geloven ... Ze zullen alles moeten inleveren, hun kunstcollecties [!], hun huizen, al hun bezittingen. Ze moeten voorgoed uit alle overheidsfuncties ontheven worden, ze moeten volledig tegen de grond gesmeten worden’. Aan zijn vriendin Catalina von Pannwitz in Heemstede schreef hij in 1936 naar aanleiding van protesten tegen de dictatoriale regering in Argentinië: ’Dus ook daar gaat de schadelijke invloed van vrijmetselaars en bolsjewiki, dat wil zeggen van joden uit. Precies zoals vroeger bij ons’.
In 1940 ontving gravin Alwina von der Golz in Arnhem het volgende schrijven: ’(...) de "anti-christ" van vandaag is - zoals steeds sinds Golgotha - Juda, de vrijmetselarij, het wereldjodendom en zijn goudmacht’.
Was dit alleen maar ’verbale krachtpatserij’? Deinsde Wilhelm II terug als het op reële vernietiging aankwam, zoals Pekelder meent? Dat mag betwijfeld worden.
Toen Wilhelm II nog hoog en droog op de troon zat, brak in de jaren 1904-1905 een opstand uit tegen de Duitse koloniale heerschappij in Zuidwest Afrika (Namibië). De Nama en de Herero waren van hun weidegronden gezet - iets wat hen tot kookhitte bracht. Een bloedige aanval op Duitse kolonisten bleef niet uit. Vanuit Berlijn volgde daarop een keizerlijkVernichtungsbefehl dat werd uitgevoerd door generaal Lothar von Trotha. De keizer betuigde zijn grote dankbaarheid voor deze daadkrachtige onderneming.
Maar het hoofd van de Duitse regering Von Bülow vreesde terecht voor de internationale reputatie van Duitsland. Hij wist met grote moeite de keizer er toe te bewegen om - nadat majesteit eerst een midweek was wezen jagen op zijn Oost-Pruisische landgoederen - degenen die zich vrijwillig overgaven en niet hadden deelgenomen aan de opstand een genadiglijke behandeling toe te zeggen. Niet minder dan 70.000 Zuidwest Afrikanen werden door de troepen geëlimineerd, 60 procent van de bevolking. Aan Duitse zijden vielen anderhalf duizend doden.
Ten tweede. Toen Hitlers Wehrmacht in 1939-1940 grote delen van Europa onder de voet liep, vlogen de champagnekurken door de vertrekken van de asielresidentie. Eindelijk werd volgens Wilhelm II afgerekend met de in 1918 geleden nederlaag en het ’Versailler Diktat’. Een jubelbrief van 14 september 1940 aan zijn Amerikaanse vriend Poultney Bigelow gaf zijn stemming goed weer: ’The brilliant leading generals in this war come from MY school, they fought under MY command in the world war [W.O. I] as lieutenants, captains or young majors’.
Wat diens reactie zou zijn geweest toen Hitler op 22 juni 1941 zijn aanvankelijk uiterst succesvolle Vernichtungskrieg tegen het ’joods-bolsjewistische’ Rusland in gang zette, kun je zo wel voorspellen. Maar Pekelder lijkt Wilhelms bereidheid tot letterlijke eliminatie van andere rassen te hebben onderschat.
Hiervan afgezien is De Keizer en het Derde Rijk een knap gecomponeerd en aanbevelingswaardig overzichtswerkje. De talrijke historische foto’s en kadertjes met toelichtingen geven het verhaal nog meer kracht. In nauwelijks vijftig bladzijden tekst presenteert Pekelder boeiend het doen en laten van leden van het destijds machtigste adellijke geslacht van het Duitse rijk. We mogen wel concluderen dat de adellijke appellen niet heel ver van de adellijke boom zijn gevallen.
Of de vorderingen van de Hohenzollerns wel of niet zullen worden ingewilligd zal nog moeten blijken. Intussen is het zo dat Duitse publicisten die de innige banden van de Hohenzollerns (m/v) met nazi-grootheden ter discussie stellen, door Georg Friedrich Prinz von Peussen wegens ’smaad’ voor het gerecht gedaagd worden. Saillant detail tot slot. Zeer onlangs werd bekend dat Huis Doorn in de jaren zestig onder druk van de Hohenzollerns een deel van zijn collectie heimelijk heeft afgestaan.