vrijdag 28 juni 1991

STIPPELLIJN NAAR AUSCHWITZ

n.a.v. Philippe Burrin: Het ontstaan van een volkenmoord. Hitler en de Joden (1991).
 

in: Nieuw Israelitisch Weekblad, 28 juni 1991

Otto van de Haar

 

STIPPELLIJN NAAR AUSCHWITZ

In de, soms wat theoretische aandoende, geschieddiscussie over het precieze ontstaan van de nationaal-socialistische judeocide tekenen zich al geruime tijd twee tegengestelde basisinterpretaties af. De intentionalistische school stelt dat de nazi's, Hitler voorop, al in een zeer vroeg stadium en vanuit hun ideologie het vaste plan (dan wel programma) hadden de joden biologisch uit te roeien. Auschwitz was er het rechtstreekse en onvermijdelijke gevolg van. Het definitieve bevel zou op zijn laatst in de lente van 1941 zijn gegeven, ten tijde van de voorbereiding op de tocht naar Rusland (22 juni 1941). De funktionalisten daarentegen leggen totaal andere accenten. Zij zien het Derde Rijk als een autoritaire anarchie van rivaliserende organisaties, ministeries en de oude conservatieve elite, waardoor het bewind was gedwongen tot heftige zwenkingen en improvisaties - ook inzake joodse vraagstuk. De holocaust wordt beschouwd als het resultaat van een toenemende radicalisering door omstandigheden waarbij Hitlers rol betrekkelijk gering is geweest en de nadruk ligt op de historische context. Pas eind 1941 zou de fatale order zijn gegeven.

In zijn in het Nederlands vertaalde boek over het ontstaan van de genoemde volkenmoord kiest Philippe Burrin (1952), die les geeft aan het postdoctoraal instituut voor internationale studies in Genève, voor een tussenpositie waarbij hij gebruikmaakt van de verdiensten van beide scholen. Zijn analyse van zo'n 180 pagina's maakt een heldere en beredeneerde indruk maar geeft ook aanleiding tot een kanttekening.
Burrin is het gedeeltelijk eens met de internationalisten, die Hitlers rol onderstrepen en beweren dat hij al vanaf de smadelijke Duitse nederlaag in 1918 de uitroeiing van de joden beoogde. Maar, zegt hij, dit doel bevond zich op de achtergrond van zijn denken en niet in onvermijdelijke maar in voorwaardelijke zin. Dat wil zeggen, bij de dreiging van een nieuwe militaire nederlaag. De 'nationale redder' had namelijk lange tijd andere prioriteiten, zoals de buitenlandse politiek en de herbewapening.
Aan de hand van recente studies en door uitgebreide herinterpretatie van officiële documenten, getuigenissen en processtukken concludeert Burrin dat het nationaal-socialistische beleid tot aan de herfst van 1941 serieuze 'alternatieven' voor de joden in petto had. Zo vigeerde na de machtsovername in 1933 jarenland een (gedwongen) emigratiepolitiek. Emigratie eerst uit het Reich, later uit bezet Europa. Een inderdaad wel erg omslachtige vernietigingsmethode. Bovenstaande afdoen als een machiavellistische truc van Hitler c.s. is volgens Burrin te simpel. Verder zou met de term Endlösung aanvankelijk deportatie bedoeld zijn en niet fysieke vernietiging.
Er bestonden inderdaad verschillende, serieus te nemen plannen bij de nazi's omtrent de vestiging van een joods reservaat (op Madagaskar, in het gouvernement-generaal in Polen, in Palestina etc.). In het zicht van de aanval op het land van Stalin, werd ook het gebied achter de Oeral als territoriale oplossing overwogen.
Burrin maakt overigens wel duidelijk dat het lot van de joden in de periode 1933-1941 steeds verder verslechterde. De eerste grote stroomversnelling was te zien in 1938: de Anschluss, Weense toestanden, Reichskristallnacht. Vervolgens de aanval op Polen in september 1939, toen ettelijke duizenden leden van de Poolse intelligentia, onder wie vrij veel joden, werden omgebracht. Ten slotte de operatie Barbarossa waarbij na ongeveer twee maanden strijd al een geschatte 50.000 joden (nu ook vrouwen en kinderen) en stalinistische commissarissen werden vermoord. Maar naar het inzicht van Burrin ligt er een wereld van verschil tussen het meest brute en meest openlijke geweld en wat later de rationele en geheime operatie van de genocide zou zijn.
Pas vanaf september 1941 zien we een werkelijk dramatische toename van het aantal joodse slachtoffers. Aan het eind van dat jaar was dat al opgelopen tot zo'n half miljoen. De fatale beslissing, Hitlers Durchführungsbefehl, werd hoogstwaarschijnlijk in genoemde maand gegeven. Het totale Europese jodendom zou letterlijk worden uitgeroeid. Na september 1941 nam volgens Philippe Burrin de bouw van de vernietigingsmachinerie een aanvang.
De achterliggende reden voor het definitieve bevel ontwaart hij in de vastgelopen Blitzkrieg in de Sovjet-Unie, die zich juist rond september voordeed. Hoewel een onmiddellijke nederlaag zich nog niet aftekende, werd steeds duidelijker dat het een langslepend en risicovol conflict zou worden. Temeer daar de Verenigde Staten hun neutraliteit minder in acht waren gaan nemen en de dreigende contouren van de anti-Hitlercoalitie zichtbaar begonnen te worden.
In dit verband heeft Burrin gebruikgemaakt van de funktionalisten die wijzen op het belang van de historische conjunctuur. Maar anders dan deze school bagatelliseert hij niet de invloed van Hitlers antisemitische ideeënkraam op de gebeurtenissen. In de jaren twintig, onder andere in Mein Kampf, had de Beierse agitator - als gefrustreerde nationalistische gelovige bij uitstek - al moeiteloos de Duitse catastrofe van 1918 toegeschreven aan de joodse verraders, die daarvoor ten strengste hadden moeten worden gestraft. In zijn beruchte rede in de Rijksdag (30-1-1939) bracht hij hun liquidatie opnieuw in verband met de naderende wereldoorlog en alle gevaren van dien voor het Duitse achterland. Het internationale jodendom moest niet het lef hebben de triomfantelijke opmars van het Reich te stuiten. Want als dit zou worden geprobeerd, zou dit het einde van het joodse ras in Europa betekenen. Om en nabij september 1941, na jaren van gisting, was voor Hitler het historische moment daar voor de meest radicale wraak. De joden zouden niet nog eens profiteren van een eventuele nederlaag zoals in 1918, terwijl aan de fronten zoveel bloed vloeide van het Herrenvolk. Zo ongeveer moet Hitlers pathologisch-consistente gedachtegang zijn geweest.
Blijft over de meer praktische vraag of de joden, indien nazi-Duitsland in de oorlog had gezegevierd, een holocaust bespaard zou zijn gebleven. Ja - zegt Burrin. "De goede afloop van zijn (Hitlers, OvdH) plannen zou bewijzen dat de joden al met al toch niet zo machtig waren als hij zich had voorgesteld; hun overplaatsing naar een bewaakt reservaat was dan voldoende, ze zouden zijn triomf illustreren". Aan de andere kant veronderstelt hij, ietwat paradoxaal, dat bij een eventuele reservaatoplossing "ontelbaar veel slachtoffers" zouden vallen. En het lot van de joden bij een territoriale oplossing zou naar zijn zeggen niet verschillen van dat der Slavische bevolking in Oost-Europa waarvan de (geplande) verplaatsing "miljoenen doden zou hebben gekost".
Kortom, vanuit wetenschappelijk en theoretisch oogpunt in het zeker relevant en legitiem opnieuw te onderzoeken naar aanleiding waarvan en op welk tijdstip het rampspoedige Durchfürungsbefehl werd versterkt. Burrin heeft wat dit betreft zijn stellingen overzichtelijk uiteengezet. Dat is de moeite waard omdat over dit specifieke onderwerp, naar het schijnt, in het Nederlandse taalgebied nog weinig materiaal voorhanden is. Iets als de emigratiepolitiek (1933-1939) kan moeilijk worden gebagatelliseerd en heeft daarom niet ten onrechte de nodige aandacht gekregen in zijn boek. 
Desondanks lijkt Burrin, zoals blijkt uit de geschetste tegenstrijdigheid, bewust of onbewust de betrekkelijkheid van zijn historische speurtocht te hebben aangegeven.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten