dinsdag 1 september 2020

VROUWEN EN ANTIFASCISME IN ITALIE

n.a.v. Caroline Moorehead, A house in the mountains. The women who liberated Italy from fascism (2019).

 

in: Civis Mundi, 1 september 2020 en in

Graswurzelrevolution, 28 oktober 2020:

https://www.graswurzel.net/gwr/2020/10/ein-haus-in-den-bergen/ [of zie onder, iets bekort].

Otto van de Haar

Het Italiaanse verzet

De Britse historica Caroline Moorehead is geen onbekende op het terrein van Mussolini’s fascisme. In 2017 bracht zij al een boek op de markt over de Italiaanse verzetsfamilie Rosselli. In haar nieuwste geesteskind staan de vrouwen binnen het Italiaanse verzet tijdens de laatste oorlogsjaren 1943-1945 centraal, die ze weet te plaatsen binnen de bredere politiek-militaire context. Standaardwerken en speciaalstudies, dagboeken, biografieën en herinneringen heeft ze erop nageslagen. De resistenza italiana, die zich vooral in het cruciale industriële noorden afspeelde, was de grootse verzetsbeweging in West-Europa maar geniet buiten Italië weinig bekendheid. De onmisbare rol die vrouwen hierbij speelden, is ten onrechte nagenoeg vergeten.

 

Het fascistische bewind van Mussolini

Tijdens Mussolini’s twintigjarige bewind - dat eindigde met diens executie door de noordelijke de partizanen op 28 april 1945 - werden politieke partijen, vrije vakbonden en verkiezingen verboden en de vrije pers tot zwijgen gebracht. Politieke tegenstanders werden ’verhoord’, achter slot en grendel geparkeerd en naar eilandjes voor de kust verbannen. Er bleef één partij over, de Partito Nazionale Fascista (PNF).

Maar het jaar 1943 bracht voor de oppositie eindelijk hoop. Bij Stalingrad (het huidige Wolgograd) leden Hitlers troepen voor het eerst een omvangrijke nederlaag en zagen zich gedwongen, verwoede tegenstand ten spijt, terug te keren naar het punt van vertrek. In maart was het industriële noorden van Italië in de ban van een protestbeweging van honderdduizend arbeiders en arbeidsters, de grootste onder het fascisme tot dan toe. In datzelfde jaar 1943 gaven de Duitse en Italiaanse troepen zich in Noord-Afrika over aan de Brits-Amerikaanse troepenmacht  die - ondersteund door Polen, Marokkanen, Joden, Algerijnen, Canadezen Palestijnen, Senegalezen, Brazilianen - vervolgens via Sicilië het Italiaanse schiereiland binnentrok.

Koning Victor Emanuel III, die met Mussolini twintig jaar lang prima had samengewerkt, liet de dictator nu ’uit veiligheidoverwegingen’ oppakken en naar een afgelegen berghotel in de Abruzzen brengen, ten oosten van Rome. Er werd een nieuwe, door de geallieerden erkende regering-Badoglio gevormd die na een korte aarzeling de oorlog verklaarde aan voormalig bondgenoot Nazi-Duitsland. Pietro Badoglio was in de jaren dertig door Mussolini bevorderd tot maarschalk en verantwoordelijk geweest voor de (gifgas)oorlog in Ethiopië vanaf 1935. Dat was al met al een onfortuinlijk avontuur gebleken, evenals Mussolini’s expansie op de Balkan.

 Bezetting door de Nazi’s

Adolf Hitler liet de machtswisseling niet passeren. Tenslotte bestond er sinds 1936 een vriendschapsverdrag tussen de Führer en de Duce, de As Rome-Berlijn. En was de Duce in de vroege jaren twintig niet zijn inspiratiebron geweest? Er bevonden zich wel al langer enkele Duitse divisies op het grondgebied van Italië maar dit aantal werd nu drastisch uitgebreid naar vijfentwintig om zo de geallieerde opmars een halt toe te roepen. Rome werd bezet en een SS-commando slaagde er vervolgens in om de Duce uit zijn logement te bevrijden. Of de door stemmingswisselingen geplaagde dictator hier dolgelukkig mee was, is weer een andere vraag. Hoe dan ook, hij werd door Hitler in staat gesteld zijn fascistisch regime - onder streng toezicht van Wehrmacht en SS - voort te zetten vanuit het vooralsnog veilige noorden van Italië. Naast of beter gezegd tegenover de regering-Badoglio kwam nu la repubblica di Salò te staan. Het zou nog twintig maanden van bloedige burgeroorlog duren voordat hieraan een einde kwam en rode vlaggen en de nationale driekleur de door geallieerde bombardementen geteisterde steden enigszins opvrolijkten.

Vanuit diens nieuwe hoofdkwartier aan het Gardameer probeerden de Duce en zijn die-hards het geblutste fascisme verbeten een doorstart te geven. Op een niet al te druk bezochte partijbijeenkomst in Verona, waarvoor Mussolini zich overigens had afgemeld, werd een nieuw radicaal sociaal manifest aangenomen waarin een noodlottige update vermeld stond: een veel rigoreuzer antisemitisme. Want de reeds in 1938 ingevoerde ’rassenwetten’ - waarmee de in de 19de eeuw ontstane gelijkberechtiging van het Joodse bevolkingsdeel in een keer onderuit ging - werden anno 1943 in lijn gebracht met Hitlers in volle gang zijnde ’definitieve oplossing’. Moorehead schrijft dat de Italiaanse Joden bovengemiddeld actief waren binnen de Piëdmontese resistenza. Hier had aan toegevoegd kunnen worden dat tot aan het jaar van de ’rassenwetten’ maar liefst dertig procent van de Italiaanse Joden lid was van de Partito Nazionale Fascista; na 1938 moesten zij wel in toenemende mate het verschrikkelijke lot van hun Jood-zijn ontdekken. Van de bijna vijftigduizend Joden werden er meer dan acht en een half duizend weggevoerd.

Onder de nieuwe machtsverhoudingen moest Mussolini het tot zijn spijt stellen zonder het door de Duitsers ingerekende Italiaanse leger van meer dan zeshonderdduizend man. Zij werden als ’krijgsgevangenen’ ontwapend, geïnterneerd en voor de keus gesteld om naar het Oostfront af te marcheren of zich gereed te maken voor de Arbeitseinsatz. Zo niet, dan was er nog de krijgsraad. Sommigen wisten te ontsnappen en naar de resistenza over te lopen. Een enkele Italiaans regiment wist aansluiting te vinden bij de geallieerde troepen in het zuiden.

 

Langzame opmars van de geallieerden

Net als in Sovjetunie bood de Wehrmacht en de SS taai verweer en de geallieerde troepen wisten maar langzaam de rest van Italië te ontzetten. Dat is verklaarbaar, want  het bergachtinge Italië leende zich goed om te verdedigen, zeker door de Wehrmacht. Maar er waren meer dingen. Zo was er de gigantische militaire voorbereiding op D-day, de landing in het Franse Normandië op 6 juni 1944, waardoor er steeds (te) weinig militair materieel ter beschikking werd gesteld. ’Ze laten de Italiaanse laars maar een beetje bungelen’, zo scheen het de resistenza en de naar bevrijding snakkende Italianen toe. Daar kwam nog bij dat Roosevelt en Churchill vreesden voor een al te sterk verzet en een mogelijke communistische machtsovername vanuit Noord-Italië. In de jaren twintig was de Britse staatsman overigens een bewonderaar geweest van Mussolini’s gewelddadige aanpak van ’de roden’. Maar toen deze steeds meer toenadering zocht tot Hitler en zich tegen het westen richtte, maakte Churchill een draai van 180 graden. 

Pas in het voorjaar van 1945 zouden de geallieerden de ten zuiden van Bologna gelegen laatste Duitse verdedigingslinie (de Gotenlinie) weten te doorbreken. Toen echter was het noorden al grotendeels door de resistenza op eigen kracht bevrijd, werden de ergste fascisten - maar ook kleine visjes en soms zelfs onschuldigen -  op eigen gezag in grote getale doodgeschoten en vluchtten de nazi’s hals over kop in tsjokvolle voertuigen de Brennerpas over.

 

Het anti-fascistische vrouwenverzet

Moorehead concentreert zich in haar nieuwste publicatie op anti-fascistische vrouwen in de aan Frankrijk en Zwitserland grenzende provincie Piëmont, met zijn bergen en valleien. Hoofdstad Turijn was van groot strategisch belang vanwege zijn auto- en wapenindustrie (Fiat, Lancia). In deze regio vonden in de periode 1943-1945 dan ook de meest verbitterde en gruwelijke confrontaties plaats tussen partizanen en het nazifascismo, zoals de dubbele vijand door het verzet werd aangeduid.

Mussolini’s ’republiek van Salò’ had dan weliswaar niet meer de de beschikking over het leger, het behield wel de ordetroepen die nu werden  omgevormd tot burgeroorlogformaties. Onder zijn getrouwen telde de Duce ook nog Italiaanse veteranen uit Ethiopië, de Balkan en oud-Oostfrontstrijders, waarvan er alleen al in Turijn duizenden rondliepen.

De ’republiek van Salò’ wordt vaak aangeduid als een ’marionettenregime’ maar als antifascist(e) of als Jood of als beide, kon je maar beter niet in handen vallen van deze ’marionetten’. En dat waren niet alleen leden van het mannelijk geslacht. Mussolini kreeg tot op het laatst steun van de fascistische - uiteraard arische - vrouwenbeweging die neerkeek op de gebroekte dames van de resistenza.

De auteur citeert de fascistische journaliste Fulvia Giuliani die hen betitelde als ’walgelijke ziektekiemen’. De antifascistische vrouwen betitelden op hun beurt hun tegenstandsters als ’nazi hoeren’. De vrouwen die Mussolini trouw bleven ambieerden volgens Moorehead geen gelijke lonen, gelijke rechten of politieke functies, maar offerden zich op ten behoeve van de ’grandeur’ van het oude Rome, zoals Mussolini dat had voorgespiegeld. Enigszins gelaten noteert Moorehead: ’Italiaanse vrouwen vochten tegen Italiaanse vrouwen, vrouwen-soldaten tegen vrouwen-partizanen’.

De verzetsgroeperingen (liberalen, christen-democraten, socialisten, monarchisten, onafhankelijken en last but not least communisten) samenwerkend in het noordelijke Comitato di Liberazione Nazionale  (CLN) organiseerden in februari 1944 een staking  onder het kantoor-, winkel- en productiepersoneel waaraan honderdduizenden deelnamen; de meest omvangrijke in bezet Europa tot dan toe, zegt Moorehead. Het protest richtte tegen de deportaties van mensen en machines naar Duitsland. Met als gevolg razzia’s, tortuur en genadeloze represailles.

 

Meer dan koeriersters

De verzetsvrouwen werden staffette (koeriersters) genoemd,maar dat doet geen recht aan hun veelsoortige inzet. Zij zorgden inderdaad voor de onontbeerlijke communicatie tussen de verspreide gewapende verzetsgroepen in Piëmont. Te voet, per fiets of meeliftend met voertuigen van de Duitse bezetter. Aanvankelijk werden deze vrouwen zwaar onderschat en slechts op één manier bekeken, met de mannelijke blik. Daar kwam een einde aan toen ontdekt werd dat de manden van de opgepikte dames nog andere spullen bevatten dan ’groente’ en ’vuile was’.

De staffette legden zich ook toe op wapensmokkel en sabotage in bedrijven die voor Duitsland werkten. Ze verzorgden en behandelden gewonde partizanen, voerden verkenningstochten uit naar de troepensterkte van de tegenstander en regelden schuilplaatsen en voedsel voor ’overlopers’ die niet langer onder Mussolini wilden dienen. Schuilplaatsen waren evenzeer noodzakelijk voor joden die sinds de invoering van de ’rassenwetten’ in 1938 steeds verder in het nauw werden gedreven. Aan de universiteiten was men verplicht lid te zijn van de gevreesde Gruppi Universitari Fascisti. Deze fanatici riepen op om ’de Jood te vernietigen’, schrijft Moorehead. De koloniale (gifgas)oorlog in Ethiopië had al laten zien hoe ver Mussolini wist te gaan ten opzichte van andere ’rassen’.

De staffette boden weerwerk door antisemitische posters van de muren te scheuren. Ze speelden het klaar om revolvers uit de holsters van de Duitsers te halen die achteloos waren opgehangen in cafés van dorpen die onder hun controle stonden en waar zij zich veilig waanden. Of zij sneden ongemerkt leer uit stoelzittingen in de lounges van hotels dat werd gebruikt voor herstel van schoeisel dat steeds schaarser werd.

Kort na de geallieerde invasie in Normandië reisde de belangrijkste verzetsleidster Ada Gobetti - weduwe van de vermaarde in 1926 overleden liberale anti-fascist Piero Gobetti - met zeven andere verzetslieden, gedeeltelijk per ski door de Alpen om contacten te leggen met de maquisards, het Franse verzet. Dankzij intensieve steun van de geallieerden hadden de maquisards de beschikking over meer en betere wapens en over actuelere informatie. Hier vernam zij ook voor het eerst iets over ’Auschwitz’. Met de Franse vrouwen werd intensief van gedachten gewisseld over hoe het land er na de bevrijding voor de vrouwen uit zou moeten zien en ze was verheugd over de vele overeenkomsten. Op de terugweg, werden muilezels gebruikt om wapens en voedsel (inclusief chocolade, koffie en sardines) te vervoeren.

Maar hiertoe bleven de acties niet beperkt. In haar gedetailleerde ’vrouwengeschiedenis van onderaf’ vertelt Moorehead ook dat de staffette Duitse officieren gevangen namen om zo partizanen via uitruil vrij te krijgen, dat ze documenten wisten te ontvreemden, dat ze vluchtroutes naar het neutrale Zwitserland verkenden en uitzetten en dat zij de gewapende verzetsgroepen waarschuwden voor op handen zijnde klopjachten. Stuk voor stuk verrichtingen die moeilijk onder de noemer ’koerierstster’ gebracht kunnen worden. Dat vrouwen er voorts in slaagden onbesuisde jongemannen wat te temperen was evenmin zonder betekenis. In publicaties van vrouwen werd naarmate de bevrijding in zicht kwam ook bepleit terughoudend te zijn met ’wraak’.

Ada Gobetti met skies in de Alpen

 

Voorbeelden

Onder de vele vrouwen die Moorehead eruit licht, bevindt zich ook de Turijnse moeder-overste Giuseppina de Muro. Hoewel de Heilige Stoel onderdeel uitmaakte van Mussolini ’s impero romano e cristiano, hield de staatskerk zich afzijdig ten opzichte van de nieuwbakken ’republiek van Salò’. Daardoor onstond achter de schermen ruimte voor individuele dissidentie van geestelijken. Zuster Giuseppina de Muro was directrice van de vrouwenafdeling van strafinrichting Le Nuove in Turijn. Vanaf midden jaren twintig kwamen hier al de eerste vrouwen en mannen terecht, die verzet hadden aangetekend tegen Mussolini’s nieuwe orde. In 1944 legden Duitsers beslag op deze strafinrichting, inclusief de vrouwenvleugel. Toen zij de sleutels van de cellen met ’schöne Weiber’ opeisten, klikte de moeder-overste de sleutels aan haar riem en zei ’kom ze maar halen’. Dat gebeurde niet. Een ’kleine’ overwinning. En zij zorgde dat er etenswaren naar binnen konden worden gesmokkeld. Onder haar leiding, concludeert Moorehead, krabbelden de uitgehongerde en gemaltraiteerde partizanenpopulatie in Le Nuove weer wat op.  

Kort na de bevrijding kregen vrouwen het kiesrecht en bij de eerste vrije verkiezingen werd de monarchie - die het fascisme twintig jaar lang gefaciliteerd had - weggestemd en kreeg het land een democratisch-republikeinse staatsvorm. De nieuwe grondwet gaf een radicale breuk met het fascisme te zien: gelijkheid voor de wet zonder onderscheid van geslacht, ras, taal, religie. Voorzieningen als gelijke betaling en het recht op werk kwamen in zicht. Het lijkt soms vergeten maar het ’kiesrecht’ betekent ook dat je gekozen kunt worden en in het nieuw gekozen nationale parlement was de helft van de gekozen vrouwen afkomstig uit de partizanenbeweging. De staffette waren bovenal blij dat ze hadden laten zien en hadden gevoeld dat ze vrije, moedige, vindingrijke individuen waren en niet alleen maar huishoudmoeder of ’de vrouw van’. 

Eerder genoemde Ada Gobetti verkreeg in Turijn de functie van loco-burgemeester, destijds hoogst uitzonderlijk. Naast de loodzware taak de zwaar gebombardeerde stad - met meer dan tweeduizend burgerdoden - weer te doen functioneren - bracht het inzegenen van huwelijken van vrienden en vriendinnen uit het verzet mooie momenten. Op landelijk niveau werden als dank en uit respect voor bijzondere verdiensten drie-en -dertig partizanes onderscheiden met eremetaal, voor enkelen helaas postuum.

Een pijnlijke deceptie was dat het de staffette niet was toegestaan om mee te lopen in de overwinningsparades. Bij hoge uitzondering konden ze

helemaal achteraan aansluiten. Hun veelomvattende activiteiten werden bovendien doodleuk gemaskeerd door een verplichte ’verpleegsterband’ om de bovenarm. 

Teleurstellend voor hen was voorts dat anders dan in Duitsland geen door de geallieerden georganiseerd Neurenberg-tribunaal plaatsvond, waarbij in elk geval de allergrootste kopstukken voor het gerecht gebracht werden. Maar Italië behoorde tot ’de overwinnaars’ want het had zich zij het wat laat, aan de kant van de geallieerden geschaard.

Zo kende Italië geen noemenswaardige zuivering van het zwaar gecompromitteerde justitiële apparaat waardoor de tienduizenden opgepakte fascisten die berecht zouden moeten worden, erg snel weer op straat stonden of er met uiterst milde straffen vanaf kwamen. Mede door toedoen van niemand minder dan Palmiro Togliatti leider van de grote Partito Comunista Italiano (PCI). Koud terugggekeerd uit zijn Moskouse toevluchtsoord had hij in 1944 in Salerno ten zuiden van Napels een opvallend gematigde speech gehouden waarmee hij vriend en vijand had verrast. Voor een ’revolutionaire omwenteling’ kwam nu de ’democratische weg naar het socialisme’ in de plaats. Het leek er sterk op dat hij een toekomstige regeringsdeelname mogelijk wilde maken.Dat lukte hem. Als minister van Justitie - hij had rechten gestudeerd in Turijn - kondigde Togliatti in1946 niets minder dan een algehele amnestie af.

Het is aardig om het oordeel van de roemruchte politicus Gianfranco Fini in herinnering te roepen. In 1995 brak hij op het partijcongres in Fiuggi met de  Movimento Sociale Italiano (MSI), de opvolgingspartij van Mussolini waarbij hij - net als Togliatti een halve eeuw eerder - vriend en vijand verraste. Onomwonden stelde hij vast: "Het antifascisme was de essentiële historische gebeurtenis voor de terugkeer van democratische waarden, die het fascisme had onderdrukt". Moorehead heeft het aandeel van vrouwen binnen dit antifascisme in het licht gesteld. Ze noemt ook de tol. In Italië verloren zeshonderddrieëntwintig verzetsvrouwen het jonge leven door executie of bij een gewapend treffen, waarvan bijna de helft uit de provincie Piëmont.

zondag 1 maart 2020

 https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=6410


De Hohenzollerns en de nazi’s

Civis Mundi Digitaal #107

door Otto van de Haar

Bespreking van Jacco Pekelder e.a., De Keizer en het Derde Rijk. Soesterberg, Uitgeverij Aspekt, 2020.

Ex-keizer Wilhelm II (1859 - 1941)

 

In Duitsland woedt een felle discussie met als inzet de eventuele teruggave door de Duitse overheid van duizenden kunstschatten aan de Hohenzollerns. Deze werden na de nederlaag van Hitler-Duitsland in 1945 door de DDR ’gecollectiviseerd’. Teruggave kan volgens de wet echter alleen plaatsvinden op voorwaarde dat de Hohenzollerns destijds geen steun hebben verleend aan de machtsovername van de nazi’s in 1933. Museum Huis Doorn, waar de laatste Duitse keizer Wilhelm II tot zijn dood in 1941 zijn domicilie had, haakt aan bij het debat met een tentoonstelling en een publieksuitgave, De Keizer en het Derde Rijk.

Het boek toont van alle betrokken blauwbloedigen een goed geïnformeerd, maar ook een wat voorzichtig portret. Auteur is historicus dr. Jacco Pekelder, verbonden aan de Universiteit van Utrecht. Eerder schreef hij - ook in opdracht van het museum - een uitvoerige inleiding bij de heruitgave van de vermaarde dagboeken van Sigurd von Ilsemann, de adjudant van de ex-keizer. Huis Doorn, een fraai slot met 59 hectare grond, rustiek gelegen aan de Langbroekerweg, was ooit de plek waar keizer Wilhelm II na het militaire debacle van het Duitse keizerrijk in 1918, een toevluchtsoord vond in het neutraal gebleven Nederland. Dat was een enorme opluchting voor hem en zijn hofhouding, want in brede kring hield men de Kaiser, met zijn voortdurende oorlogszuchtige provocaties, verantwoordelijk voor het aanwakkeren van de Eerste Wereldoorlog. Hij mocht van geluk spreken: in het revolutionaire Rusland was op een andere manier afgerekend met de zwaar in discrediet geraakte monarchie. Daar werd tsaar Nicolaas II (een ver familielid van Wilhelm II) met zijn vrouw en kinderen zonder pardon door bolsjewieken doodgeschoten.

Georg Friedrich Prinz von Preussen (1972), de achterachterkleinzoon van de ex-keizer en woordvoerder van de familie eist nu de teruggave van duizenden schilderijen, tekeningen, sculpturen, porseleinen objecten, oude documenten en boeken, het woon- en verblijfsrecht voor bepaalde paleizen. Plus nog een geldbedrag van zes nullen voor geleden ’schade’. 

Het merendeel hiervan bevindt zich in het oosten van Duitsland (Pruisen). Na de ineenstorting van het communisme en de hereniging in 1990 ontstond een nieuwe situatie en de Duitse regering bood in principe de mogelijkheid tot teruggave. Daaraan verbond zij echter wel - tot woede van Georg Friedrich - de cruciale voorwaarde dat de eisende partij in het verleden geen erhebliche Vorschub (substantiële steun) had verleend bij het aan de macht komen van Hitler. De vraag is dus: Hoe stak de Hohenzollernvork in de nazisteel?

 

Kroonprins Friedrich Wilhelm (1882-1951), midden, met twee van zijn zoons.

 

Behalve de rol van de Doornse balling bespreekt Pekelder met name twee van zijn zoons, kroonprins Friedrich Wilhelm (1882-1951) en August Wilhelm (1887-1949).

August Wilhelm meldde zich anno 1930 aan als lid van Hitlers National Sozialistische Deutsche Arbeiter Partei (NSDAP). Als Reichsredner sprak hij op verkiezingsbijeenkomsten zijn bewondering uit voor Führer, volk en vaderland. Kroonprins Friedrich Wilhelm, was lid van de Sturm Abteilung (SA) en vooraanstaand propagandist voor de Führer. Daaraan voorafgaand had hij in de jaren twintig het Italiaanse fascisme omhelst. Hij had een inspirerende ontmoeting met Benito Mussolini en het feit dat die ’de roden’ een kop kleiner had gemaakt, kon op zijn instemming rekenen. 

Zoon van de ex-keizer August Wilhelm (1887-1949) 

Hitler zag scherp in dat zijn ’arbeiderspartij’ in de onzekere aanloop naar de macht, met adellijke steun een breder electoraal fundament kreeg. Want binnen het nationaal-conservatieve volksdeel bestond nog verbondenheid met het oude keizerrijk. Pekelder wekt met zijn schetsen soms de indruk alsof beide keizerszonen zelf nauwelijks bewuste keuzes maakten. Ze ’raakten betrokken bij’ en ’belandden bij’ het nationaalsocialisme.

Met de gedragingen van andere familieleden is het niet veel anders gesteld. Kijk maar naar de zoon van de kroonprins, Louis Ferdinand (1907-1994). Hij bracht in de jaren dertig een connectie tot stand tussen het Derde Rijk en automagnaat Henry Ford. Beide heren raakten innig bevriend. Ford, schrijft Pekelder, gaf destijds een landelijk antisemitisch blad uit waarin het complotgeschrift ’De Protocollen van de wijzen van Sion’ (’de Joden zijn uit op wereldheerschappij’) niet ontbrak. De man die Louis Ferdinand cruciale hulp had verstrekt bij deze ’Ford-deal’ heette Poultney Bigelow, een eersterangs antisemiet en jeugdvriend van de Kaiser (waarover straks nog). Of Louis Ferninand zélf antisemiet was, dat kan volgens Pekelder niet vastgesteld worden. 

Cecilie von Mecklenburg-Schwerin (1886-1964)  

Minstens zo strijdvaardig was hertogin Cecilie van Mecklenburg-Schwerin (1886-1954). Deze powervrouw was gehuwd met Friedrich Wilhelm, kroonprins en familie van prins Hendrik, echtgenoot van koningin Wilhelmina. De hertogin was het energieke middelpunt van een 200.000 leden tellende extreemrechtse Frauenbund waarvan ’vreemde rassen’ werden uitgesloten. Dan hebben we nog de vechtlustige prinses Hermine von Reuss, die in 1922 in het huwelijk trad met de ex-kaiser. Wilhelm II zelf mocht de provincie Utrecht niet verlaten en derhalve reisde zij vaak op en neer naar Berlijn waar zij contacten onderhield met bankiers, industriëlen en nazi-grootheden ten bate van de restauratie van de monarchie. Het is overigens jammer dat de auteur geen aparte vróuwenportretten heeft weten te schilderen. Ze hangen er nu bij als ’de vrouw van’, terwijl het invloedrijke en zelfstandig opererende activistes waren.

 

Hermine von Reuss (1887-1947) 

Nadat Hitler in 1933 aan de macht was gekomen en Duitsland zich stapsgewijs ontwikkelde tot een totalitaire dictatuur werd geen enkele organisatie meer geduld die niet ondergeschikt was aan de NSDAP. Wat niet betekende dat alle Hohenzollerns de hoop lieten varen.

Wilhelm II werd in 1859 in Berlijn geboren. Hij stierf op 4 juni 1941 in Doorn, een paar weken voor Operatie Barbarossa, de verrassingsaanval van Hitler op Rusland, waarover straks. Hij was geen lid van de nazipartij. Dat was vanuit zijn positie ’bij de gratie van de Allerhoogste’ onmogelijk en beneden zijn stand. Net als voor de kroonprins stond voor hem in de jaren twintig Italië model. Benito Mussolini had zonder omhaal een tactisch compromis gesloten met de koning, Victor Emanuel III en hem binnen de fascistische staat een ’rechtmatige’ plaats toegewezen. Mussolini had hem zelfs ’Keizer van Abessinië’ (Ethiopië) gedoopt, nadat Italiaanse troepen het land in 1936 hadden veroverd. ’En zo moet het bij ons ook gaan’, klonk het aan de Langbroekerweg 10 te Doorn.

Wilhelm II zijn toenaderingspogingen in de richting van het nationaalsocialisme waren dus primair opportunistisch en niet principieel, aldus Pekelder. Maar de historicus laat niet onvermeld dat beider Weltanschauungen grote gelijkenissen vertoonden: een snijdende haat tegen het marxisme en de ’zwijnenrepubliek’ van Weimar (1918-1933). Niet het Duitse leger, maar de joden en de roden droegen de schuld van de nederlaag in 1918 en beiden waren ’patriottisch correcte’, op expansie gerichte nationalisten.

Bestond er ook een zekere overeenkomst tussen Hitler en Wilhelm II ten aanzien van het vooroorlogse antisemitisme, de hoeksteen van de nazi’s? Nee, hier laat de auteur een brandscherm neer, want het antisemitisme van de nazi’s liep - in tegenstelling tot dat van de (ex-) Kaiser - uit op eliminatie-antisemitisme. Pekelder citeert wel uit de beruchte brief van 15 augustus 1927 aan zijn Amerikaanse vriend, Poultney Bigelov: ’Pers, Joden en muskieten [...] zijn een plaag die de mensheid op de een of andere manier kwijt moet zien te raken, is het beste middel niet gas?’ De auteur stelt dat hier ’de weg naar Auschwitz’ slechts kort lijkt, maar hij laat daar direct waarheidsgetrouw op volgen dat Wilhem II ten tijde van zijn heerschappij in Duitsland verscheidene vriendschappelijke contacten met invloedrijke joden onderhield, onder wie Albert Ballin, directeur van de Hamburg-Amerika Lijn met wie hij de liefde voor de (marine) scheepvaart opvatte.

Samen met mecenas-textielondernemer James Simon legde Wilhelm II grote interesse aan de dag voor de archeologie.Later in Nederland kwamen daar nog Jan Kan van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Abraham Hijmans behandelend arts van zijn eerste vrouw Victoria bij. Bovendien, zijn huisbiograaf Karl Friedrich Nowak was van joods-Oostenrijkse huize. En anno 1938 betoonde hij zich diep verontwaardigd over de Reichspogromnacht die in 1938 door Duitsland raasde met honderden joodse slachtoffers tot gevolg. Het leger (ook een beetje ’zijn’ leger) had moeten ingrijpen! Tot een openlijk protest kwam het overigens niet.

Pekelder erkent dat Wilhelm II zich anderzijds met enige regelmaat schuldig maakte aan antisemitische tirades maar laat het hier verder bij. Het was tenslotte niet meer dan verbale krachtpatserij van een zwaar gefrustreerde man bij wie het ernstig schortte aan zelfbeheersing. Ik wil toch - een klein deel - van Wilhems tirades benoemen.

In 1920 bijvoorbeeld wist hij tegenover generaal Max von Mutius te vertellen dat ’de wereld, en met name Duitsland, niet eerder rust zal hebben, dan wanneer alle Joden doodgeslagen of op z’n minst het land uitgezet zijn’. Een jaar later tijdens een dinertje deelde Wilhelm II het volgende met zijn disgenoten: ’Wanneer er in Duitsland weer andere tijden komen, zullen de Joden er danig aan moeten geloven ... Ze zullen alles moeten inleveren, hun kunstcollecties [!], hun huizen, al hun bezittingen. Ze moeten voorgoed uit alle overheidsfuncties ontheven worden, ze moeten volledig tegen de grond gesmeten worden’. Aan zijn vriendin Catalina von Pannwitz in Heemstede schreef hij in 1936 naar aanleiding van protesten tegen de dictatoriale regering in Argentinië: ’Dus ook daar gaat de schadelijke invloed van vrijmetselaars en bolsjewiki, dat wil zeggen van joden uit. Precies zoals vroeger bij ons’.

In 1940 ontving gravin Alwina von der Golz in Arnhem het volgende schrijven: ’(...) de "anti-christ" van vandaag is - zoals steeds sinds Golgotha - Juda, de vrijmetselarij, het wereldjodendom en zijn goudmacht’. 

Was dit alleen maar ’verbale krachtpatserij’? Deinsde Wilhelm II terug als het op reële vernietiging aankwam, zoals Pekelder meent? Dat mag betwijfeld worden.

Toen Wilhelm II nog hoog en droog op de troon zat, brak in de jaren 1904-1905 een opstand uit tegen de Duitse koloniale heerschappij in Zuidwest Afrika (Namibië). De Nama en de Herero waren van hun weidegronden gezet - iets wat hen tot kookhitte bracht. Een bloedige aanval op Duitse kolonisten bleef niet uit. Vanuit Berlijn volgde daarop een keizerlijkVernichtungsbefehl dat werd uitgevoerd door generaal Lothar von Trotha. De keizer betuigde zijn grote dankbaarheid voor deze daadkrachtige onderneming.

Maar het hoofd van de Duitse regering Von Bülow vreesde terecht voor de internationale reputatie van Duitsland. Hij wist met grote moeite de keizer er toe te bewegen om - nadat majesteit eerst een midweek was wezen jagen op zijn Oost-Pruisische landgoederen - degenen die zich vrijwillig overgaven en niet hadden deelgenomen aan de opstand een genadiglijke behandeling toe te zeggen. Niet minder dan 70.000 Zuidwest Afrikanen werden door de troepen geëlimineerd, 60 procent van de bevolking. Aan Duitse zijden vielen anderhalf duizend doden.

Ten tweede. Toen Hitlers Wehrmacht in 1939-1940 grote delen van Europa onder de voet liep, vlogen de champagnekurken door de vertrekken van de asielresidentie. Eindelijk werd volgens Wilhelm II afgerekend met de in 1918 geleden nederlaag en het ’Versailler Diktat’. Een jubelbrief van 14 september 1940 aan zijn Amerikaanse vriend Poultney Bigelow gaf zijn stemming goed weer: ’The brilliant leading generals in this war come from MY school, they fought under MY command in the world war [W.O. I] as lieutenants, captains or young majors’.

Wat diens reactie zou zijn geweest toen Hitler op 22 juni 1941 zijn aanvankelijk uiterst succesvolle Vernichtungskrieg tegen het ’joods-bolsjewistische’ Rusland in gang zette, kun je zo wel voorspellen. Maar Pekelder lijkt Wilhelms bereidheid tot letterlijke eliminatie van andere rassen te hebben onderschat.

Hiervan afgezien is De Keizer en het Derde Rijk een knap gecomponeerd en aanbevelingswaardig overzichtswerkje. De talrijke historische foto’s en kadertjes met toelichtingen geven het verhaal nog meer kracht. In nauwelijks vijftig bladzijden tekst presenteert Pekelder boeiend het doen en laten van leden van het destijds machtigste adellijke geslacht van het Duitse rijk. We mogen wel concluderen dat de adellijke appellen niet heel ver van de adellijke boom zijn gevallen. 

Of de vorderingen van de Hohenzollerns wel of niet zullen worden ingewilligd zal nog moeten blijken. Intussen is het zo dat Duitse publicisten die de innige banden van de Hohenzollerns (m/v) met nazi-grootheden ter discussie stellen, door Georg Friedrich Prinz von Peussen wegens ’smaad’ voor het gerecht gedaagd worden. Saillant detail tot slot. Zeer onlangs werd bekend dat Huis Doorn in de jaren zestig onder druk van de Hohenzollerns een deel van zijn collectie heimelijk heeft afgestaan.