dinsdag 30 mei 2023

 


'Als deze oorlog nog lang duurt, blijft er niemand meer over.' Brieven van een frontsoldaat

Civis Mundi Digitaal #134

door Otto van de Haar

Bespreking van Mies Haage, Ik kan u niet vertellen wat de oorlog is. Brieven van een jonge frontsoldaat in de Eerste Wereldoorlog. Thomas Rap, 2022.

 

Eind vorig jaar verscheen een bijzonder boek met brieven die César Vincent, een jonge Franse frontsoldaat, tijdens de Eerste Wereldoorlog stuurde naar zijn familie in Crupies, een arm boerendorpje van nog geen honderd inwoners. Het ligt ten oosten van Montélimar, departement Drôme. (1) In 1917, een jaar voor het einde van de oorlog, werd hij door vijandelijk vuur dodelijk getroffen. Dat geeft deze oorlogsbrieven een extra emotionele lading. 

Oud-docente, vertaalster en redactrice Mies Haage bezat in Crupies een vakantiewoning en raakte als ‘dorpsgenoot’ in goed contact met de familie Vincent. Bij een glaasje landwijn kwam op zeker moment het gesprek op het bestaan van de bewuste correspondentie, die ergens in een schuur lag opgeslagen. Na lang aarzelen stemde de familie ermee in om deze brieven, ruim een eeuw na dato, aan de openbaarheid prijs te geven. 

Mies Haage is erin geslaagd om César Vincent en zijn getroffen familie een eerbetoon te geven. Meer dan tien jaar heeft ze samen met anderen gewerkt aan de ontcijfering, selectie, correctie, transcriptie en (historische) annotatie van de grote hoeveelheid brieven - César schreef bijna dagelijks - waarvan enkele soms onleesbaar waren geworden of aangevreten door kleine knaagdieren. De familie werd tijdens de werkzaamheden steeds op de hoogte gehouden.    

Dat eerst grote aarzeling bestond om toestemming te geven aan Mies Haage kwam doordat Césars moeder Eugénie, weduwe sinds 1909 en overleden in 1938, de familie uitdrukkelijk verboden had deze strikt persoonlijke brieven ooit in te zien. Waarom precies wordt niet helemaal duidelijk. Komt nog aan de orde.

Begin vorige eeuw had het Duitse Keizerrijk zich in allerlei opzichten ontwikkeld tot een grootmacht, met bijbehorende ambities. De gevestigde koloniale mogendheden Engeland en Frankrijk maar ook tsaristisch Rusland - dat steun verleende aan de Slavische volken op de Balkan en daar Oostenrijk-Hongarije en het Osmaanse Rijk op zijn weg vond - zagen het met argusogen aan. Frankrijk en Rusland besloten een pact van wederzijdse bijstand. Duitsland voelde zich omsingeld en stuurde aan op een militaire uitbraak. Om een oorlog op twee fronten te vermijden wilde het eerst Frankrijk snel op de knieën dwingen om vervolgens met de vrijgekomen troepen de logge Russische beer te verslaan. In 1914 was het zover. Duitse troepen drongen via Luxemburg en het neutrale België het noorden van Frankrijk binnen. Rusland kwam daarop zijn bondgenootschappelijke verplichtingen na en viel Duitsland aan in Oost-Pruisen. Daardoor zag Duitsland zich genoodzaakt een deel van zijn troepenmacht ter versterking naar het oosten te verplaatsen waardoor de Duitse druk op het front in Frankrijk en Vlaanderen afnam. 

De Blitzkrieg veranderde in een Sitzkrieg. Dit werd mede veroorzaakt doordat de Belgen onverwacht fel verzet boden en Frankrijk nu ook kon rekenen op Groot-Brittannië dat niet duldde dat Duitsland zich aan de overzijde van het Kanaal zou nestelen. Vanaf 1917 raakten ook de Verenigde Staten - na zelf met Duitse duikboten te zijn aangevallen - steeds meer bij de oorlog betrokken. Met hun gigantische leveringen van troepen en materieel droegen zij in hoge mate bij aan de Duitse nederlaag. Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk waren de voornaamste steunpilaren van het Duitse Keizerrijk. 

Toen César Vincent - een jongen van christelijke huize - een oproep kreeg om zich te melden, nam hij dat bericht met een zekere berusting op. Als kersverse rekruut vertrok hij naar garnizoensstad Briançon waar hij werd getraind in marcheren en militaire theorie. Degene die de stof maar matig snapten, schrijft César, kregen de wind van voren. Oefeningen in schietvaardigheid verliepen evenmin voor iedereen rimpelloos. Sommigen raakten voortijdig gewond. 

Na de training werden de jongemannen ingedeeld in tactische eenheden om vervolgens, van het ene frontgebied naar het andere te worden gedirigeerd om de Duitsers te weerstaan en te verdrijven. Dit laatste had letterlijk veel voeten in de aarde want zoals we ook uit de oorlog in Oekraïne weten, voor een succesvolle aanval is een drie keer zo grote troepenconcentratie nodig als voor de verdediging van stellingen. Na eerst nog een tijd actief te zijn geweest als fietskoerier werd hij bij de voorste, dodelijke linies ingedeeld waar hij het machinegeweer bediende… op enkele tientallen meters van les Boches (de moffen). Dodelijke linies, want in de modderige loopgraven in het noorden van Frankrijk en Vlaanderen (waar het Britse expeditieleger de Belgen bijstond) regende het niet alleen pijpenstelen maar daalde onregelmatig ook een striemende regen met granaatscherven neer. 

Natuurlijk waren er ook rustiger en zonniger dagen aan het front en gelukkig voor César arriveerden in de loopgraaf zo af en toe door maman verzendklaar gemaakte pakketjes (maximaal 1 kilo) met lekkernijen. Op verzoek kwamen daar ook aanstekers, extra sokken, wat geld, een bivakmuts en…bestrijdingsmiddelen tegen ongedierte bij. Een enkele zending raakte ‘zoek’ of bleek onderweg geplunderd; dan bereikte alleen een wikkel de plaats van bestemming en ontbrak de Gruyère.

Het leeuwendeel van de driehonderd geselecteerde brieven - in totaal schreef César er twaalfhonderd (!) - was gericht aan zijn moeder en aan zus Marie. Dat was niet altijd makkelijk. Bij een krachtige ontploffing kon het wel gebeuren dat zijn inktpot omver viel en zijn briefje werd weggeblazen, schrijft hij. 

De hoeveelheid post vanuit geboortedorp Crupies daarentegen was tamelijk schaars ondanks dat César bleef aandringen op meer en langere brieven met dorpsnieuws. Het was zijn voornaamste troost, zijn connectie met het leven. Wat meegespeeld moet hebben was dat de achterblijvers, onder wie ook knecht Jean, na Césars vertrek overbelast waren en dus niet geneigd om bij het vallen van de avond nog eens uit te pakken met breedvoerige schrijfsels. Behalve Marie, had César nog twee jongere zusjes en een jonger broertje maar die waren niet in staat om veel bij te dragen aan de dagelijkse taken. In de loop van 1917 droogde de correspondentie van de kant van maman zelfs helemaal op en verliep deze verder via zus Marie.

Naarmate de oorlog zich voortsleepte vervloog Césars hoop op een spoedig einde die aanvankelijk leefde in brede kring. Op zeker moment betwijfelde hij zelfs of er überhaupt nog een einde aan de oorlog zou komen en in het verlengde hiervan merkte hij op: ‘Als deze oorlog nog lang duurt, blijft er niemand meer over’… 

Zo boud was die stelling niet. Frankrijk verloor 1,3 miljoen soldaten - prille twintigers vaak. Onder hen bevonden zich ook de vermisten: zij waren verpulverd. Daarnaast 3,5 miljoen gewonden en verminkten. Onder de slachtoffers bevonden zich ook relatief veel manschappen uit de Franse koloniën: Noord- en West-Afrika, Madagaskar en Indo-China. In totaal vochten ongeveer 600.000 gekoloniseerde manschappen ten behoeve van Frankrijk. Om de snel slinkende troepenmacht aan te vullen werden voorts misdadigers uit de gevangenissen gehaald. Dezelfde praktijken vonden toentertijd plaats in het keizerlijke Duitsland - en vandaag de dag volop in Rusland.

César gaf zelden expliciete informatie over de gruwelen ter plekke. Hij kon het blijkbaar niet over zijn hart verkrijgen om zijn moeder, een weduwe tenslotte, hierover gedetailleerd in te lichten. ‘U moet zich geen zorgen maken’, valt in menige brief liefdevol te lezen.

Maar de verschrikkingen hadden een kolossale invloed. Steeds vaker gaf hij blijk van neerslachtigheid, uitzichtloosheid, wanhoop. En een enkele keer een zenuwaanval, zoals in het derde oorlogsjaar.

De geallieerde overwinning kwam voor César Vincent zoals gezegd te laat. Op 30 september 1917 had hij nog in een opflakkering van optimisme, in de hoop op een weekje vrijaf aan Marie gevraagd: ‘Probeer er voor te zorgen dat mijn fiets in goede staat is, zodat ik tijdens mijn verlof een lange rit kan maken’. De maand erop was het afgelopen. Een bevel om een ‘strategisch gelegen heuveltop’ te bestormen zou hem fataal worden. De dagorder van Césars divisie vermeldde dat hij ‘opmerkelijke moed en buitengewone strijdlust’ had getoond. 

Door de brieven bladerend krijg je een meer gedifferentieerde indruk. Toen César in 1916 na een verblijf in een militair noodhospitaal ‘genezen’ werd verklaard en te verstaan kreeg opnieuw naar het helse slagveld te moeten, bracht dat vooruitzicht een zenuwcrisis teweeg.  

“Naar het front! Ik krijg mezelf niet getroost. Vertrekken naar het front waar ik zoveel van mijn arme kameraden heb zien vallen. Kameraden die zich opofferen bij Verdun waar ze vreselijke posities proberen te behouden. Ik ben erg ongelukkig, nooit ben ik zo verdrietig geweest als nu. Terugkeren naar die slachtpartij! Ach, alles, het maakt niet uit, ik zou me tot alles verlagen, maar terugkeren naar de strijd, te midden van lijken en van de dood, de honger, de dorst en de ergste morele martelingen moeten verduren, ik denk niet dat ik dat nog kan’. 

Dan volgt zijn uitroep van radeloosheid die door Mies Haage goed gekozen is als boektitel: Ik kan u niet uitleggen wat de oorlog is. En hij vervolgt: ‘Ik drink als ik de kans zie, om het verdriet te verdrinken dat zich van mij meester maakt. En ik huil, ik huil. Lieve maman, schrijf me, ik smeek het u, schrijf me toch een lange brief! Vertel me alles, troost me als u kunt. Uw brief zou me misschien goed doen en mijn verdriet kunnen wegnemen’.

Tegelijkertijd tonen zijn brieven dat hij geleidelijk aan kritische consequenties verbindt aan het oorlogsbedrijf. Bij de dood van Césars neef aan het front bijvoorbeeld spreekt hij de hoop uit dat God deze verschrikkelijke slachtpartij zal beteugelen die volgens hem plaatsvindt ‘voor het plezier van een paar hoogmoedige heren’. Zij zullen zich terdege moeten verantwoorden als ‘de dag des oordeels aanbreekt’. De envelop naar huize Vincent van 16 augustus 1917, kort voor zijn dood, bevat naast de brief zelfs de tekst van het roemruchte Chanson de Craonne. Craonne ligt 30 kilometer ten noordoosten van Reims; in deze streek vielen extreem veel doden door zinloze offensieven. Het waseen protestlied dat gezongen werd ten tijde van het grootscheepse oproer binnen het Franse leger met passages als deze:

‘Het is voorbij, alles gegeven.

Deze oorlog kent geen einde.

Hier in Craonne, hier op dit veld,

worden wij ten slotte geveld.

Men stuurt ons zonder dank

naar de offerbank.

(…)

Ze zetten de bloemetjes buiten.

Maar niet wij en onze kornuiten.

Ze zouden niet meer moeten schuilen

maar zij aan zij met ons in de kuilen

hun rijkdom verdedigen. Wij hebben niks.

 

Ja, patsers, wijnvaten,

’t Is voor jullie dat wij verrekken.

Het is voorbij, want wij soldaten

gaan hier eindelijk vertrekken.

Jullie beurt om jullie konten

de loopgraaf in te wrikken.

Als jullie zo graag willen

mag je er hier in stikken.

 

De Franse auteur Michel Houellebecq, stelt in zijn dit jaar in het Nederlands verschenen romanzonder omhaal dat deze oorlog een ‘nog nooit vertoond niveau van absurditeit had bereikt en bovendien - door de zich opdringende vergelijking tussen het leed van de frontsoldaten in de loopgraven en de winsten van de jakhalzen in het achterland - van een tenhemelschreiende immoraliteit’. (2)

De muiterij kwam tot een climax na het zoveelste nodeloos bloedige en zinloze offensief waarbij de met veel bravoure aangekondigde overwinning uitbleef. Terzijde: de enkele jaren geleden overleden Frankrijk-expert bij uitstek, Henk Wesseling, heeft erop gewezen dat verscheidene Franse legeraanvoerders ervaring hadden opgedaan in Afrika en Azië maar dat hun ‘offensieve strijdwijze’ in de Eerste Wereldoorlog niet effectief bleek tegenover les Boches. (3) 

Na eerst ‘de ergste raddraaiers’ naar de gevreesde krijgsraad te hebben doorverwezen slaagde legerleider Philippe Pétain erin de muiterij te beëindigen. Soldaten werd voortaan veel vaker het vurig verlangde verlof verleend en de troepen werden ook vaker gerouleerd. 

Tot slot het familietaboe. Mies Haage meent dat het ingesteld werd omdat het maman ‘teveel pijn deed de brieven te lezen’. Dat is evident. Het echtpaar Vincent moet hun oudste zoon extra gekoesterd hebben. Ze hadden al drie eerdere kinderen verloren; twee heel jong aan difterie, het derde te vroeg geboren. César had als kind de tyfus overleefd, schrijft Haage. 

Maar je mag gerust aannemen dat de pijn werd versterkt door een knagend zelfverwijt. In de zomer van 1917 kwam César voor een week met verlof, denkend eindelijk even tot rust te komen. Maar ‘soldaatje César’ vergiste zich lelijk. Tot zijn verbijstering werd hem door maman en knecht Jean te verstaan gegeven de handen uit de mouwen te steken en niet op zijn lauweren te gaan rusten. Er deed zich zelfs een vechtpartij voor met Jean. Woedend verlaat hij voortijdig de boerderij. Terug in de linies probeert hij in een verontwaardigde brief aan zijn moeder op 15 juli 1917 aan het verstand te brengen waarvoor een weekje verlof eigenlijk bedoeld is: ‘We krijgen zeven dagen verlof, dagen waarin we omringd moeten worden met liefde, liefde die ons de ellende en het verdriet doet vergeten…’ Daarna volgden andere, op verzoening gerichte epistels. Maar tot een respons van moederszijde zou het niet meer komen.

Misschien dat moeders beslissing tot het ‘embargo’ mede tot stand kwam door een zekere beduchtheid voor eventuele gerechtelijke stappen. Vergeet niet dat het Chanson de Craonne een oproep was tot rebellie tegen de militaire autoriteiten. Deze omstreden ‘protestsong’ bleef tot 1974 verboden. (4) 

In zijn bestseller over Europa in de twintigste eeuw vraagt Geert Mak zich af: ‘Wanneer zal ooit de emotie van de Grote Oorlog doven? (…) ‘Ik doe een gok: de komende tien jaar’. (5) Dit was erg optimistisch gedacht. Door de huidige krijgsverrichtingen in Oekraïne is het verschijnsel (uitputtings) oorlog en de daarmee verweven (familie) drama’s weer dichtbij gekomen en klinken de echo’s van 1914 - 1918 krachtiger dan voorheen. De oorlogsbrieven van de op 23-jarige leeftijd doodgeschoten frontsoldaat César Vincent hebben vandaag een extra lading. 

De emotie van de Grote Oorlog is nog niet gedoofd.

 

Noten

1 Haage overleed een jaar voor publicatie. Haage’s dochter en schoonzoon hebben er de laatste hand aan gelegd. Behalve brieven bevat deze publicatie onder meer familiefoto’s, meegezonden krantenknipsels over het verloop van de oorlog en ansichtkaarten met stadsgezichten waarop ruïnes te zien zijn. 

De regionale Franse pers besteedde aandacht aan de brieven. Ze werden ook geplaatst op de website Comité Départemental de l’Historie de la guerre de 1914-1918. Haage hield lezingen in Frankrijk en Nederland en Césars brieven worden voorgelezen bij herdenkingen.

2. Michel Houellebecq, Vernietigen (2023; 2022), p. 547.

3. H.L. Wesseling, Frankrijk in oorlog, 1870 - 1962 (2006), p. 107.

4. In 1998, tachtig jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog, bepleitte toenmalig premier Lionel Jospin bij een officieel bezoek aan de gemeente Craonne de rehabilitatie van de ‘muiters’ die destijds weigerden aan de zelfmoordoffensieven deel te nemen en keurde de nodeloze executies van de weigeraars af. Het aantal ‘muiters’ wordt geschat op 35.000. President Jacques Chirac vond Jospins toespraak volstrekt ‘ongepast’. In 2014 zei president François Hollande (in het verlengde van Jospin): ‘Ik wil dat geen enkele Fransman die deelnam aan dat verschrikkelijke conflict vergeten wordt. Honderd jaar na dato moeten we het pijnlijke vraagstuk van de gefusilleerden benaderen in een sfeer van verzoening’. In de hele oorlogsperiode werden meer dan vijfhonderd ‘deserteurs’ en ‘muiters’ voor het vuurpeloton gebracht. Van een collectieve rehabilitatie kon geen sprake zijn. 

Behalve voor het Chanson de Craonne golden wel meer verbodsbepalingen. Stanley Kubricks beroemde film Paths of Glory(uit 1957) waarin zware kritiek op de Franse krijgsraad tijdens de Eerste Wereldoorlog centraal staat, mocht pas na de dood van Charles de Gaulle in 1970 vertoond worden. 

5. Geert Mak, In Europa. Reizen door de twintigste eeuw (2004), p. 146.