zondag 1 maart 2020

 https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=6410


De Hohenzollerns en de nazi’s

Civis Mundi Digitaal #107

door Otto van de Haar

Bespreking van Jacco Pekelder e.a., De Keizer en het Derde Rijk. Soesterberg, Uitgeverij Aspekt, 2020.

Ex-keizer Wilhelm II (1859 - 1941)

 

In Duitsland woedt een felle discussie met als inzet de eventuele teruggave door de Duitse overheid van duizenden kunstschatten aan de Hohenzollerns. Deze werden na de nederlaag van Hitler-Duitsland in 1945 door de DDR ’gecollectiviseerd’. Teruggave kan volgens de wet echter alleen plaatsvinden op voorwaarde dat de Hohenzollerns destijds geen steun hebben verleend aan de machtsovername van de nazi’s in 1933. Museum Huis Doorn, waar de laatste Duitse keizer Wilhelm II tot zijn dood in 1941 zijn domicilie had, haakt aan bij het debat met een tentoonstelling en een publieksuitgave, De Keizer en het Derde Rijk.

Het boek toont van alle betrokken blauwbloedigen een goed geïnformeerd, maar ook een wat voorzichtig portret. Auteur is historicus dr. Jacco Pekelder, verbonden aan de Universiteit van Utrecht. Eerder schreef hij - ook in opdracht van het museum - een uitvoerige inleiding bij de heruitgave van de vermaarde dagboeken van Sigurd von Ilsemann, de adjudant van de ex-keizer. Huis Doorn, een fraai slot met 59 hectare grond, rustiek gelegen aan de Langbroekerweg, was ooit de plek waar keizer Wilhelm II na het militaire debacle van het Duitse keizerrijk in 1918, een toevluchtsoord vond in het neutraal gebleven Nederland. Dat was een enorme opluchting voor hem en zijn hofhouding, want in brede kring hield men de Kaiser, met zijn voortdurende oorlogszuchtige provocaties, verantwoordelijk voor het aanwakkeren van de Eerste Wereldoorlog. Hij mocht van geluk spreken: in het revolutionaire Rusland was op een andere manier afgerekend met de zwaar in discrediet geraakte monarchie. Daar werd tsaar Nicolaas II (een ver familielid van Wilhelm II) met zijn vrouw en kinderen zonder pardon door bolsjewieken doodgeschoten.

Georg Friedrich Prinz von Preussen (1972), de achterachterkleinzoon van de ex-keizer en woordvoerder van de familie eist nu de teruggave van duizenden schilderijen, tekeningen, sculpturen, porseleinen objecten, oude documenten en boeken, het woon- en verblijfsrecht voor bepaalde paleizen. Plus nog een geldbedrag van zes nullen voor geleden ’schade’. 

Het merendeel hiervan bevindt zich in het oosten van Duitsland (Pruisen). Na de ineenstorting van het communisme en de hereniging in 1990 ontstond een nieuwe situatie en de Duitse regering bood in principe de mogelijkheid tot teruggave. Daaraan verbond zij echter wel - tot woede van Georg Friedrich - de cruciale voorwaarde dat de eisende partij in het verleden geen erhebliche Vorschub (substantiële steun) had verleend bij het aan de macht komen van Hitler. De vraag is dus: Hoe stak de Hohenzollernvork in de nazisteel?

 

Kroonprins Friedrich Wilhelm (1882-1951), midden, met twee van zijn zoons.

 

Behalve de rol van de Doornse balling bespreekt Pekelder met name twee van zijn zoons, kroonprins Friedrich Wilhelm (1882-1951) en August Wilhelm (1887-1949).

August Wilhelm meldde zich anno 1930 aan als lid van Hitlers National Sozialistische Deutsche Arbeiter Partei (NSDAP). Als Reichsredner sprak hij op verkiezingsbijeenkomsten zijn bewondering uit voor Führer, volk en vaderland. Kroonprins Friedrich Wilhelm, was lid van de Sturm Abteilung (SA) en vooraanstaand propagandist voor de Führer. Daaraan voorafgaand had hij in de jaren twintig het Italiaanse fascisme omhelst. Hij had een inspirerende ontmoeting met Benito Mussolini en het feit dat die ’de roden’ een kop kleiner had gemaakt, kon op zijn instemming rekenen. 

Zoon van de ex-keizer August Wilhelm (1887-1949) 

Hitler zag scherp in dat zijn ’arbeiderspartij’ in de onzekere aanloop naar de macht, met adellijke steun een breder electoraal fundament kreeg. Want binnen het nationaal-conservatieve volksdeel bestond nog verbondenheid met het oude keizerrijk. Pekelder wekt met zijn schetsen soms de indruk alsof beide keizerszonen zelf nauwelijks bewuste keuzes maakten. Ze ’raakten betrokken bij’ en ’belandden bij’ het nationaalsocialisme.

Met de gedragingen van andere familieleden is het niet veel anders gesteld. Kijk maar naar de zoon van de kroonprins, Louis Ferdinand (1907-1994). Hij bracht in de jaren dertig een connectie tot stand tussen het Derde Rijk en automagnaat Henry Ford. Beide heren raakten innig bevriend. Ford, schrijft Pekelder, gaf destijds een landelijk antisemitisch blad uit waarin het complotgeschrift ’De Protocollen van de wijzen van Sion’ (’de Joden zijn uit op wereldheerschappij’) niet ontbrak. De man die Louis Ferdinand cruciale hulp had verstrekt bij deze ’Ford-deal’ heette Poultney Bigelow, een eersterangs antisemiet en jeugdvriend van de Kaiser (waarover straks nog). Of Louis Ferninand zélf antisemiet was, dat kan volgens Pekelder niet vastgesteld worden. 

Cecilie von Mecklenburg-Schwerin (1886-1964)  

Minstens zo strijdvaardig was hertogin Cecilie van Mecklenburg-Schwerin (1886-1954). Deze powervrouw was gehuwd met Friedrich Wilhelm, kroonprins en familie van prins Hendrik, echtgenoot van koningin Wilhelmina. De hertogin was het energieke middelpunt van een 200.000 leden tellende extreemrechtse Frauenbund waarvan ’vreemde rassen’ werden uitgesloten. Dan hebben we nog de vechtlustige prinses Hermine von Reuss, die in 1922 in het huwelijk trad met de ex-kaiser. Wilhelm II zelf mocht de provincie Utrecht niet verlaten en derhalve reisde zij vaak op en neer naar Berlijn waar zij contacten onderhield met bankiers, industriëlen en nazi-grootheden ten bate van de restauratie van de monarchie. Het is overigens jammer dat de auteur geen aparte vróuwenportretten heeft weten te schilderen. Ze hangen er nu bij als ’de vrouw van’, terwijl het invloedrijke en zelfstandig opererende activistes waren.

 

Hermine von Reuss (1887-1947) 

Nadat Hitler in 1933 aan de macht was gekomen en Duitsland zich stapsgewijs ontwikkelde tot een totalitaire dictatuur werd geen enkele organisatie meer geduld die niet ondergeschikt was aan de NSDAP. Wat niet betekende dat alle Hohenzollerns de hoop lieten varen.

Wilhelm II werd in 1859 in Berlijn geboren. Hij stierf op 4 juni 1941 in Doorn, een paar weken voor Operatie Barbarossa, de verrassingsaanval van Hitler op Rusland, waarover straks. Hij was geen lid van de nazipartij. Dat was vanuit zijn positie ’bij de gratie van de Allerhoogste’ onmogelijk en beneden zijn stand. Net als voor de kroonprins stond voor hem in de jaren twintig Italië model. Benito Mussolini had zonder omhaal een tactisch compromis gesloten met de koning, Victor Emanuel III en hem binnen de fascistische staat een ’rechtmatige’ plaats toegewezen. Mussolini had hem zelfs ’Keizer van Abessinië’ (Ethiopië) gedoopt, nadat Italiaanse troepen het land in 1936 hadden veroverd. ’En zo moet het bij ons ook gaan’, klonk het aan de Langbroekerweg 10 te Doorn.

Wilhelm II zijn toenaderingspogingen in de richting van het nationaalsocialisme waren dus primair opportunistisch en niet principieel, aldus Pekelder. Maar de historicus laat niet onvermeld dat beider Weltanschauungen grote gelijkenissen vertoonden: een snijdende haat tegen het marxisme en de ’zwijnenrepubliek’ van Weimar (1918-1933). Niet het Duitse leger, maar de joden en de roden droegen de schuld van de nederlaag in 1918 en beiden waren ’patriottisch correcte’, op expansie gerichte nationalisten.

Bestond er ook een zekere overeenkomst tussen Hitler en Wilhelm II ten aanzien van het vooroorlogse antisemitisme, de hoeksteen van de nazi’s? Nee, hier laat de auteur een brandscherm neer, want het antisemitisme van de nazi’s liep - in tegenstelling tot dat van de (ex-) Kaiser - uit op eliminatie-antisemitisme. Pekelder citeert wel uit de beruchte brief van 15 augustus 1927 aan zijn Amerikaanse vriend, Poultney Bigelov: ’Pers, Joden en muskieten [...] zijn een plaag die de mensheid op de een of andere manier kwijt moet zien te raken, is het beste middel niet gas?’ De auteur stelt dat hier ’de weg naar Auschwitz’ slechts kort lijkt, maar hij laat daar direct waarheidsgetrouw op volgen dat Wilhem II ten tijde van zijn heerschappij in Duitsland verscheidene vriendschappelijke contacten met invloedrijke joden onderhield, onder wie Albert Ballin, directeur van de Hamburg-Amerika Lijn met wie hij de liefde voor de (marine) scheepvaart opvatte.

Samen met mecenas-textielondernemer James Simon legde Wilhelm II grote interesse aan de dag voor de archeologie.Later in Nederland kwamen daar nog Jan Kan van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Abraham Hijmans behandelend arts van zijn eerste vrouw Victoria bij. Bovendien, zijn huisbiograaf Karl Friedrich Nowak was van joods-Oostenrijkse huize. En anno 1938 betoonde hij zich diep verontwaardigd over de Reichspogromnacht die in 1938 door Duitsland raasde met honderden joodse slachtoffers tot gevolg. Het leger (ook een beetje ’zijn’ leger) had moeten ingrijpen! Tot een openlijk protest kwam het overigens niet.

Pekelder erkent dat Wilhelm II zich anderzijds met enige regelmaat schuldig maakte aan antisemitische tirades maar laat het hier verder bij. Het was tenslotte niet meer dan verbale krachtpatserij van een zwaar gefrustreerde man bij wie het ernstig schortte aan zelfbeheersing. Ik wil toch - een klein deel - van Wilhems tirades benoemen.

In 1920 bijvoorbeeld wist hij tegenover generaal Max von Mutius te vertellen dat ’de wereld, en met name Duitsland, niet eerder rust zal hebben, dan wanneer alle Joden doodgeslagen of op z’n minst het land uitgezet zijn’. Een jaar later tijdens een dinertje deelde Wilhelm II het volgende met zijn disgenoten: ’Wanneer er in Duitsland weer andere tijden komen, zullen de Joden er danig aan moeten geloven ... Ze zullen alles moeten inleveren, hun kunstcollecties [!], hun huizen, al hun bezittingen. Ze moeten voorgoed uit alle overheidsfuncties ontheven worden, ze moeten volledig tegen de grond gesmeten worden’. Aan zijn vriendin Catalina von Pannwitz in Heemstede schreef hij in 1936 naar aanleiding van protesten tegen de dictatoriale regering in Argentinië: ’Dus ook daar gaat de schadelijke invloed van vrijmetselaars en bolsjewiki, dat wil zeggen van joden uit. Precies zoals vroeger bij ons’.

In 1940 ontving gravin Alwina von der Golz in Arnhem het volgende schrijven: ’(...) de "anti-christ" van vandaag is - zoals steeds sinds Golgotha - Juda, de vrijmetselarij, het wereldjodendom en zijn goudmacht’. 

Was dit alleen maar ’verbale krachtpatserij’? Deinsde Wilhelm II terug als het op reële vernietiging aankwam, zoals Pekelder meent? Dat mag betwijfeld worden.

Toen Wilhelm II nog hoog en droog op de troon zat, brak in de jaren 1904-1905 een opstand uit tegen de Duitse koloniale heerschappij in Zuidwest Afrika (Namibië). De Nama en de Herero waren van hun weidegronden gezet - iets wat hen tot kookhitte bracht. Een bloedige aanval op Duitse kolonisten bleef niet uit. Vanuit Berlijn volgde daarop een keizerlijkVernichtungsbefehl dat werd uitgevoerd door generaal Lothar von Trotha. De keizer betuigde zijn grote dankbaarheid voor deze daadkrachtige onderneming.

Maar het hoofd van de Duitse regering Von Bülow vreesde terecht voor de internationale reputatie van Duitsland. Hij wist met grote moeite de keizer er toe te bewegen om - nadat majesteit eerst een midweek was wezen jagen op zijn Oost-Pruisische landgoederen - degenen die zich vrijwillig overgaven en niet hadden deelgenomen aan de opstand een genadiglijke behandeling toe te zeggen. Niet minder dan 70.000 Zuidwest Afrikanen werden door de troepen geëlimineerd, 60 procent van de bevolking. Aan Duitse zijden vielen anderhalf duizend doden.

Ten tweede. Toen Hitlers Wehrmacht in 1939-1940 grote delen van Europa onder de voet liep, vlogen de champagnekurken door de vertrekken van de asielresidentie. Eindelijk werd volgens Wilhelm II afgerekend met de in 1918 geleden nederlaag en het ’Versailler Diktat’. Een jubelbrief van 14 september 1940 aan zijn Amerikaanse vriend Poultney Bigelow gaf zijn stemming goed weer: ’The brilliant leading generals in this war come from MY school, they fought under MY command in the world war [W.O. I] as lieutenants, captains or young majors’.

Wat diens reactie zou zijn geweest toen Hitler op 22 juni 1941 zijn aanvankelijk uiterst succesvolle Vernichtungskrieg tegen het ’joods-bolsjewistische’ Rusland in gang zette, kun je zo wel voorspellen. Maar Pekelder lijkt Wilhelms bereidheid tot letterlijke eliminatie van andere rassen te hebben onderschat.

Hiervan afgezien is De Keizer en het Derde Rijk een knap gecomponeerd en aanbevelingswaardig overzichtswerkje. De talrijke historische foto’s en kadertjes met toelichtingen geven het verhaal nog meer kracht. In nauwelijks vijftig bladzijden tekst presenteert Pekelder boeiend het doen en laten van leden van het destijds machtigste adellijke geslacht van het Duitse rijk. We mogen wel concluderen dat de adellijke appellen niet heel ver van de adellijke boom zijn gevallen. 

Of de vorderingen van de Hohenzollerns wel of niet zullen worden ingewilligd zal nog moeten blijken. Intussen is het zo dat Duitse publicisten die de innige banden van de Hohenzollerns (m/v) met nazi-grootheden ter discussie stellen, door Georg Friedrich Prinz von Peussen wegens ’smaad’ voor het gerecht gedaagd worden. Saillant detail tot slot. Zeer onlangs werd bekend dat Huis Doorn in de jaren zestig onder druk van de Hohenzollerns een deel van zijn collectie heimelijk heeft afgestaan.