zaterdag 21 september 1991

'BERICHT UIT BRUNSWIJK'

BERICHT UIT BRUNSWIJK

Hedda Kalshoven-Brester (redactie), Ik denk zoveel aan jullie. Een briefwisseling tussen Nederland en Duitsland, 1929-1949 (1990).

in: Elsevier, 21 september 1991

Otto van de Haar


De centrale figuur in deze brieven uit een periode van dertig jaar is de moeder van de tekstbezorgster, Irmgard Gebensleben, geboren in 1906. Zoals wel meer Duitse kinderen werd zij na de Eerste Wereldoorlog in een Nederlands pleeggezin ondergebracht om op krachten te komen, in dit geval de nuchtere en bescheiden familie Brester, die antimilitaristisch georiënteerd was. Dat stond in tegenstelling tot Irmgards ouderlijk huis, waar conservatisme en nationalisme de toon aangaven. Haar familie koos in de jaren dertig voor Hitler en vooral de dweperige epistels van haar moeder, die kort voor haar man overleed in 1937, brengen die keuze scherp uitdrukking. Het beviel Irmgard uitstekend bij de Bresters en zij bleef regelmatig er na haar aansterkperiode regelmatig terugkomen.Wie haar eerste enthousiaste brieven aan Vati en Mutti leest, merkt direct dat ze nogal gecharmeerd was van de twee zoons van het gezin Brester, die vaak grapjes met haar maakten. Met een van hen, August, een student medicijnen, trouwde ze in 1929. Ze werd Nederlandse en vestigde zich hier blijvend. Het jaar daarop werd Hedda geboren, de bezorgster van deze brieven. Ik denk zoveel aan jullie bevat tevens de correspondentie tussen Irmgard Brester-Gebensleben en haar grootmoeder, haar broer, nichten, vrienden en vriendinnen. Na 1945 werd het contact met de laatsten intensiever doordat haar naaste familie was overleden of, zoals haar geliefde broer Eberhard, gesneuveld. Hij diende tijdens de oorlog onder andere in Polen en de Sovjet-Unie (waarover zijn brieven weinig onthullends bevatten) en bracht gedurende zijn verlofperiodes regelmatig, geüniformeerd en wel, een bezoek aan zijn zus en zwager, wat soms tot spanningen leidde: August Brester was betrokken bij het Nederlandse artsenverzet.                                                                          Het bijzondere van deze uitgave ligt allereerst in de zeldzaamheid van dergelijke brieven, aangezien de meeste van zulke getuigenissen in mei 1945 werden vernietigd. In het bestand van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, deelt drs C. Stuhldreher van dat RIOD mee, bevindt zich zelfs geen enkele grote correspondentie uit de bezettingstijd. Daarbij laten de brieven op onverbloemde wijze zien hoe en waarom mensen (in dit geval behorend tot de Duitse elite) al snel na Hitlers machtsovername het nationaalsocialisme omarmden. 'In die combinatie van directheid en zeldzaamheid vond ik de rechtvaardiging deze brieven openbaar te maken', schrijft Hedda Kalshoven-Brester terecht.  Gezien Irmgards dubbele achtergrond zijn haar brieven moeilijk onder een noemer te brengen. Aan de ene kant voelt zij voor Hitler voor zover hij de tradities van het oude rechts-autoritaire keizerrijk weer oppakt. Evenals haar moeder in in Brunswijk is ze verheugd als de oude keizersvlag weer mag worden gehesen, en haar nostalgie bij de dood van Reichspräsident Hindenburg in 1934 is een andere illustratie: 'Hij was toch nog echt een stuk oude traditie en oude glorie van ons Duitse vaderland'.                Daar staat tegenover dat ze van Hitler 'eist' zijn doelen vreedzaam na te streven. met de uitschakeling van de Duitse communisten, kort na januari 1933, heeft ze geen moeite, maar, schrijft ze, het moet niet tot een dictatuur leiden. Het duidelijkst neemt zij stelling tegen de vervolging van de joden; in hetzelfde jaar datzij om Hindenburg treurt, treedt ze op een bijeenkomst ten bate van o.a. joodse vluchtelingen op als zangeres, en later zal ze een joodse onderduiker herbergen.                                                                    Onnodig te zeggen dat de Duitse bezetting en terreur van 1940-45 haar onder zware psychische druk plaatste. Tot een breuk met het zo dierbare Brunswijk kon en wilde zij het echter niet laten komen. Ondanks meningsverschillen probeerde ze de vrede tussen de families te bewaren, want dat vond ze belangrijker dan 'politieke ruzies', aldus de bezorgster.                                                                           Ook opmerkelijk zijn de brieven van Irmgards grootmoeder die Hitler ('een overweldigende persoonlijkheid') met hart en ziel was toegedaan. Ze maken op een aanschouwelijke manier duidelijk hoe de politieke ontwikkelingen vorm kregen en verwerkt werden  op plaatselijk en individueel niveau. Dat geldt voor de economische crisis van de jaren dertig, de angst en haat ten opzichte van Moskou en de 'rode heren' van de Weimarrepubliek, en de woede tegenover Frankrijk dat vasthield aan de loodzware lasten die men Duitsland na de Eerste Wereldoorlog had opgelegd. Daar stond Hitlers messianisme tegenover. 

Toen Irmgards moeder in 1937 overleed, was er voor de sympathisanten van Hitler nog geen vuiltje aan de lucht, en de overwinningen aan de begin van de oorlog konden het optimisme slechts versterken. Toch is het verrassend te lezen hoe Irmgards grootmoeder (1859) met haar lange levenservaring al in 1940 de komende nederlaag van het Derde Rijk lijkt te voorvoelen. In haar jeugd, scgrijft ze, was ze ook zo enthousiast geweest over de afloop van de Frans-Duitse oorlog en de stichting van het keizerrijk, maar ze herinnert zich tevens dat die voorspoed was omgeslagen in de Duitse ineenstorting van 1918. Zou het Hitler na jaren van succes niet op dezelfde wijze vergaan?

Hedda Kalshoven-Brester, die MO-geschiedenis studeerde, heeft de brieffragmenten van historische toelichtingen voorzien. En wie het boek ten einde heeft gelezen, zal ermee instemmen dat zulke ego-documenten een noodzakelijke, concrete aanvulling betekenen op de abstracte, generaliserende geschiedschrijving.