donderdag 23 december 1993

LIBERALISME MET LETSEL

   

n.a.v. Karl Dietrich Bracher, Wendezeiten der Geschichte. Historisch-politische Essay, 1987-1992 (1992).

In: Markant, 23 december 1993.

Otto van de Haar

 

LIBERALISME MET LETSEL

Nieuwe essays van Duitse politicoloog Karl Dietrich Bracher



 


In de omvangrijke artikelenbundel Wendezeiten der Geschichte. Historisch-politische essays van de internationaal bekende liberale politicoloog Karl Dietrich Bracher (1922) passeren veel begrippen de revue zoals macht en geweld, ondergang en vooruitgang maar één springt eruit en laat alle andere achter zich: het totalitarisme.
Het heeft dan ook weinig zin je door de (door Bracher? door de uitgever?) uitgedachte thematische driedeling - Historische crises en ervaringen, Erfenis van het nationaalsocialisme, Democratie in verandering - te laten leiden. Steeds weer blijkt het totalitarisme het 'overkoepelend orgaan'. In navolging van de fameuze Franse denker Raymond Aron gelooft Bracher niet in het einde, maar de onsterfelijkheid van (totalitaire) ideologieën.
Zijn onderwerpskeuze moet niet alleen gezien worden tegen de achtergrond van het nazisme dat diepe sporen heeft nagelaten in zijn geboorteland. Brachers preoccupatie houdt vooral ook verband met die andere variant van het totalitarisme, het communisme, die na 1945 bleef voortbestaan tot 1991. De intensiteit waarmee het totalitarisme behandeld wordt, heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat hij dit fenomeen als tijdgenoot heeft meegemaakt. Beide varianten van het totalitarisme hebben hem gebracht tot een bewust gekozen en beleden liberaal engagement. Helaas gaat dit systematisch uitgedragen liberalisme ten gevolge van een wetenschappelijke evenwichtsstoornis met blijvend letsel door het leven. Een illustratie van waar hij zijn evenwicht verliest is zijn onderzoek naar de oorsprong van de twee totalitarismen.

Oorsprong totalitarismen

Wat blijkt namelijk? Dat hij een verschillende aanpak heeft gekozen om respectievelijk de nazistische en communistische variant uit de doeken te doen. In het eerste gevl maakt de auteur gebruik van een multicausale verklaring, in het tweede geval echter is er geen enkele plaats voor omstandigheden en voorwaarden.
Factoren die de uiteindelijke overwinning van het nationaalsocialisme mogelijk hebben gemaakt waren volgens hem de volgende: op de allereerste plaats de opgang van extreem-links (de KPD) en extreem-rechts (de NSDAP) en de geringe geneigdheid tot compromis gedurende de eerste Duitse democratie. Verder de schok bij de bevolking door de onverwachte nederlaag van 1918, de dualiteit tussen presidentiële en parlementaire macht, ernstige sociaaleconomische problemen, de specifieke rol van het Duitse leger en een voor-democratische mentaliteit in het staatsapparaat en bij justitie.
Bovendien was de nationale staatsvorming (vanaf 1870-1871) historisch moeilijk en politiek complex geweest. De antiwesterse wending waarbij de Weimar-republiek van 1918 als onduitse import werd afgedaan, en het nationalistisch revisionisme hadden geleid tot het isolement en de zelfvernietiging van de Weimar-democratie en het Duitse Rijk.
Kortom, een hele waaier van verklaringen en Bracher legt ook uit waarom: 'Bij een kritische beoordeling blijkt dat een simpele verklaring niet mogelijk is. Alle redeneringen en afleidingen die zijn gebaseerd op één enkele hoofdoorzaak of een causale formule zijn misleidend'.

Bij zijn uiteenzettingen over het communistisch totalitarisme vinden we een dergelijke aanpak niet terug. Was het dan zo'n krachttoer om, mutatis mutandis, ook voor Rusland aan de vooravond van de machtsovername in november 1917 verklaren de omstandigheden op te sommen? Hier gold toch ook een voor-democratische mentaliteit in het staatsapparaat? Rusland kampte eveneens met sociaaleconomische problemen en de bevolking was net zo goed op drift geraakt door het radicaliserende geweld van de eerste wereldkrijg. Verder lijkt het niet al te riskant om te beweren dat de Russische 19de eeuw eveneens 'historisch moeilijk en politiek complex' was. Om de parallel voort te zetten kan ook nog gedacht worden aan het dualisme tussen doema's/sovjets en Grondwetgevende Vergadering. En als laatste moet de door Bracher als meest fataal beschouwde factor op de weg naar het totalitarisme (van toen en thans) genoemd worden: de tegenstelling tussen de compromisloze extremisten van politiek links en rechts. De bolsjewistische partij opereerde immers net zo min als de NSDAP in het politiek luchtledige. Ook de partij van Lenin en Trotski werd geconfronteerd met compromisloze tegenstanders.
De enige factor die Bracher wel naar voren haalt als verklaring voor het Russische (en niet te vergeten Oost-Europese) is de onjuiste communistische theorie, die inderdaad kan bogen op een lange autoritaire geschiedenis. Dat deze alleen verantwoordelijk zou zijn geweest, lijkt mij echter onwaarschijnlijk.

Dit verschil in visie op de varianten van het totalitarisme - moderne uitingen ervan als nationalisme en fundamentalisme noemt Bracher slechts in het voorbijgaan - komt wellicht doordat het communisme veel langer voortduurde dan zijn Duitse tegenvoeter en dat het zijn bedreigende schaduw tientallen jaren over West-Europa en vooral West-Duitsland wierp. Maar had dit geëngageerde wetenschapper Bracher behoeven te verhinderen om, naast een politiek-morele veroordeling ook de historische omstandigheden ten tonele te voeren, zoals dit met betrekking tot het nazisme werd ondernomen?
Iemand als de Nederlandse denker Jacques de Kadt bijvoorbeeld liet in Het fascisme en de nieuwe vrijheid uit 1939 zien dat een politieke verwerping en zakelijk onderzoek met betrekking tot het nationaalsocialisme tot de mogelijkheden behoorde. Dit terwijl deze beweging nog volop in opmars was. Met andere woorden, het bestaan van een totalitair systeem hoeft nuchter onderzoek ernaar niet per se in de weg te staan. In plaats hiervan beperkt Bracher zich tot een (door hem zelf verfoeide) monocausale uitleg. Brachers morele en emotionele verwerping heeft, in het geval van het communistisch totalitarisme dus helaas de overhand gekregen op een zo nuchter mogelijk onderzoek.

Blijvend letsel

 

Laten we nu eens kijken naar diens presentatie van het Europees-Amerikaanse liberalisme. Hier zien we een ethisch geladen goedkeuring van het liberale systeem dat voor duizelingen zorgt en 'blijvend letsel' veroorzaakt zoals in het geval van Vietnam.
Volgens de auteur onderscheidt de democratie en het Europees-Amerikaanse model zich door het in wezen 'anti-ideologische inzicht' dat het doel de middelen niet heiligt. Kenmerkend zijn verder de bereidwilligheid tot compromis en de erkenning van de 'onvolkomenheid der mensen'.
Slechts bij hoge uitzondering wordt het eigen systeem door Bracher onder de loep genomen. Dit gebeurt aan de hand van de 19de eeuwse graaf Alexis de Tocqueville die in zijn boek over Amerika (1835-1840) de vinger legde op de ambivalente betekenis van de publieke opinie. Deze impliceerde namelijk niet alleen vrijheid maar ook het gevaar van conformisme en manipulatie. Maar Bracher laat er direct op volgen dat dit veel meer van toepassing is op de 'gesloten politieke systemen.'

Bracher staat zijn lezers niet tot het liberale systeem historisch te toetsen, laat staan te kritiseren. Staatsburgers moeten zich van hem midden in de realiteit ophouden en zich volledig identificeren met de parlementaire democratie. Kritiek op de fundamenten van het liberalisme leidt alleen naar tot vervreemding en ongeloof in de politieke mogelijkheden van de rechtsstaat.
Uiteindelijk gevolg volgens Bracher? Ontgoocheling en de vlucht in levensgevaarlijke  extreme 'totale oplossingen'. Aan het begrip Bürger is in deze bundel geen gebrek, maar over initiatieven vernemen we heel wat minder. Het verrast niet dat iemand die een dergelijke 'ijzeren democratie' presenteert, op het terrein van de buitenlandse politiek evenmin ruimte  voor kritiek biedt. Tekenend is de wijze waarop Bracher met de kwestie Vietnam omspringt.
Hij wil hier ook vandaag de dag niet mee geconfronteerd worden. Het tonen van eertijdse televisiebeelden vindt gelijkstaan met zelfkwelling. terwijl de totalitaire stelsels in de verschillende essays consequent ' op hun daden' worden getest en veroordeeld blijft een dergelijke benadering uit het door het Westen bewandelde pad in Vietnam. Ook de eerder genoemde Raymond Aron, een enigszins met Bracher vergelijkbare anti-totalitarist, beefde niet bij de napalmbombardementen op Vietnam. De enige reactie die de Franse socioloog in zijn herinneringen naar voren bracht was een verwijzing van een uitspraak van Hegel: ik ben geen 'schöne Seele'(1).

Zoals vermeld noteerde Bracher over de democratie dat het hierbij gaat om het 'anti-ideologische inzicht' dat het doel de middelen niet heiligt. Een tegenspraak tussen deze stelling  en praktijk van Vietnam ontwaart hij helaas niet. De door hem opgeworpen erkenning van de 'onvolkomenheden van de mensen', als karakteristiek voor de democratie, wordt niet ter verdediging aangevoerd. En waar is 'de bereidheid tot compromis' gebleven?
Het is aandoenlijk dat iemand die zich in het allereerste opstel 'De ervaring van Weimar'  op hartverwarmende wijze verzet tegen een 'ont-moralisering van de geschiedenis', dit bangelijk nalaat als het een misdaad uit de Atlantische wereld betreft.
Als gevolg van Brachers wetenschappelijke evenwichtsverlies - waarbij een nuchtere kijk het onderspit tegen emotionele systeemidentificatie - gaat diens liberalisme met blijvend letsel door het leven. 

(1) Ik verlaat mij op een artikel van de Leidse historicus H.L.Wesseling: 'Een intellectueel en de politiek: Raymond Aron, 1905-1983' in: Vele ideeën over Frankrijk. Opstellen over geschiedenis en cultuur (1988), p. 151.


Reactie van dr. N.K.C.A. in 't Veld:

 





maandag 1 maart 1993

HITLER EN STALIN - PARALLELLE LEVENS

n.a.v. Allan Bullock, Hitler en Stalin; Parallelle levens. 1991.
(Oorspr: Hitler and Stalin; Parallel lives, 1991).

in: Socialisme & Democratie, maart 1993.

Otto van de Haar 

HITLER EN STALIN: EEN 'UNIEKE TWEELING'

Ruim 15 jaar geleden hield de Britse historicus Alan Bullock een lezing in Cambridge met als motto 'Is history becoming a social science?' (1). Hierin keerde hij zich zonder veel omhaal tegen met name de historici rond het Franse tijdschrift Annales. Economies, Sociétés, Civilisations. Niet omdat deze school, in de jaren zeventig de meeste uitstraling had, zich sterk maakte voor sociale, economische  en mentaliteitsgeschiedenis. Tenslotte voorzag dit in een behoefte en had het de historische blik verruimd. Ook was nuttig om bepaalde regelmatigheden en continuïteiten in de geschiedenis op te diepen. Maar Bullock stoorde zich wel aan het feit dat de representanten van de Annales, zoals Fernand Braudel, de politieke geschiedenis ('l'histoire des événéments') en de geschiedenis van het individu als welhaast te verwaarlozen factoren terzijde had geschoven. Hiermee nam de Britse historicus indirect zijn eigen politieke biografie van Adolf Hitler (1952) - die wijd en zijd faam verwierf - in bescherming. Want daarin had hij er just de aandacht op gevestigd hoe groot de rol van de Führer bij de ontwikkelingen in Duitsland en Europa was geweest (2).

Bullock, tijdens de Tweede Wereldoorlog politiek correspondent en sinds 1945 werkzaam in Oxford, stoorde zich ook aan de oriëntatie van sommige collega-geschiedkundigen op de sociale wetenschappen ter wille van harde historisch-wetenschappelijke verklaringen en modellen. Zoiets was een onmogelijkheid omdat de historische realiteit teveel getekend was door verwarrende onregelmatigheden, toeval en complexiteit. De waargenomen tendens ('Is history becoming a social science?') werd dan ook wat Bullock betrof met een krachtig 'nee' beantwoord. De in dit college uit 1976 verdedigde traditionele geschiedvisie is voor een gedeelte terug te vinden in zijn eind vorig jaar verschenen Hitler en Stalin. Parallelle Levens (3). In de inleiding van deze dubbelbiografie neemt hij namelijk afstand van naoorlogse politicologen, die bij hun vergelijking tussen nazi-Duitsland en Sovjet-Rusland (soms inclusief fascistisch Italië) slechts de overeenkomsten hadden uitgelicht om zodoende te komen tot de constructie van het (monolithische) totalitarisme-model. Hiermee was de historische werkelijkheid geweld aangedaan. Bullock wil ook de verschillen de ruimte geven: '(...) ik wilde door middel van een algemene onderlinge vergelijking het unieke individuele karakter van beiden illustreren'(4); parallelle - niet identieke - levens. om deze aanpak te doen slagen vond Bullock het nodig om de 'chronologische dimensie' - iets waar de Annales ook al geen hoge dunk van had - topprioriteit te geven. Een louter thematische benadering zou naar zijn zeggen het unieke tekort doen.

Gemankeerde compositie

Dit mag zo zijn, maar Bullocks 'eis der chronologie' en zijn voorliefde voor het beschrijvende en het vergelijkende heeft een zware prijs. Kernprobleem is dat een fors deel van het boek (alleen al aan tekst 10150 pagina's) gevuld is met wederwaardigheden en details die maar moeilijk kunnen rechtvaardigen waarom beide dictators nu speciaal zijn samengebracht in één biografie. Dat vraagt immers om een uitgebreide onderlinge vergelijking. Als het Bullock in essentie om het 'unieke en individuele' zou zijn gegaan, waarom is dan niet gekozen voor een portrettengalerij met daarin ook Churchill en Mussolini, Franco of Blum? Allemaal figuren wortelend in het Europa van het Interbellum en de Tweede Wereldoorlog, het interesse- en onderzoeksgebied bij uitstek van de auteur. 

Wat is om iets te noemen, de de waarde van een relaas over Britse en Duitse militaire manoeuvres rond het Noorde Narvik (pp. 707-714) binnen de context van 'parallelle levens'? Werkt het inzichtverhogend als Bullock de uiteenlopende veldslagen (met precieze gegevens over aantallen manschappen, merken vliegtuigen en tank-types) tijdens de Tweede Wereldoorlog of de Russische burgeroorlog uitpluist? Meer voorbeelden. Tussen bladzijde 600 en 643 wordt en détail verhaald hoe en waarom Hitler er in de jaren 1938-39 in slaagde Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije te annexeren. Mijns inziens had in zo'n geval volstaan kunnen worden met enkele samenballende alinea's zodat de hoofdlijnen van het betoog - ook voor de 'geïnteresseerde leek' waarvoor Bullock in het bijzonder zegt te schrijven - helder blijven. Of neem het negentiende en voorlaatste hoofdstuk, getiteld: 'Stalins nieuwe orde (1945-1953)' Wat de lezer moet beginnen met een uitgebreide rondleiding langs de Balkanfederatie, het plan Marshall en de luchtbrug naar Berlijn blijft - ook al getuigt deze van deskundigheid - raadselachtig. In het voorwoord schrijft Bullock dat zijn vriend en literaire agent Andrew Best hem wat het uiteindelijke aantal pagina's betreft weinig in de weg heeft gelegd. Had Best het maar wel gedaan. Want op dit punt is 'parallelle levens' mislukt, tenzij het gebruikt wordt als een soort naslagwerk met op zichzelf staande taferelen en personages, die het moeten stellen zonder een eenduidige regie. De scheve compositie is herleidbaar tot Bullocks 'methodologisch compromis' tussen een sociaal-wetenschappelijke, vergelijkende aanpak en een benaderingswijze die chronologisch-feitelijk en beschrijvend is.

Polen en Spanje

Daar waar Bullock stopt met de lezer te laten waden door een feitenzee en overgaat tot de beloofde vergelijking komen al gauw tal van samenhangen in beeld. Op buitenlandspolitiek terrein bijvoorbeeld is het interessant hoe het optreden van de Twee in het sinds 1939 onderling verdeelde Polen naast elkaar worden geplaatst. De communisten heetten de Polen te zullen bevrijden, terwijl Hitler de natie wilde vernietigen. In de concrete praktijk echter werden door de 'ideologische tegenpolen' parallelle methoden aangewend. In Oost-Polen werd met behulp van de NKVD het Stalin-model geïntroduceerd, steunend op diegenen die voorheen te lijden hadden gehad van hun hun minderheidspositie (Oekraïners, joden). Het gebied werd door Moskou geplunderd en dit vormde een voorafschaduwing van Stalins beleid dat ontstond in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog in Midden- en Oost-Europa. De manier waarop Stalin toen, in het kielzog van het Rode Leger, zijn macht en invloed uitbreidde, brengt Bullock knap onder één noemer met Hitlers successen op buitenlands gebied in de jaren dertig; in beide gevallen waren de dictators de westerse mogendheden steeds slag voor. In het westelijk deel van Polen realiseerde Hitler zijn racistische ideeën door middel van de SS, ondersteuning vindend bij de voormalige Duitse minderheid. Met een werkelijke genoegdoening voor het gebiedsverlies als gevolg van 'Versailles' had Hitlers expansief nationalisme helaas weinig uit te staan. De man was immers nooit verzadigd. Bullock wijst er overigens op dat Rusland als gevolg van de Eerste Wereldoorlog grotere gebieden (met meer grondstoffen) moest prijsgeven dan Duitsland. De parallellie school verder vooral in het liquideren van de Poolse bovenlaag: ambtenaren, officieren, joden, rijke boeren.

De betrokkenheid van de Twee bij de Spaanse Burgeroorlog geeft een minstens zo frappante overeenkomst te zien, zij het dan Hitler er sterker uit te voorschijn kwam. Frappant niet slechts vanwege de grondstoffen en goudvoorraad die de Spaanse nationalisten en republikeinen voor militaire bijstand dienden te leveren. Of omdat de Russische en Duitse legers in Spanje live konden oefenen. Maar met name omdat Moskou en Berlijn - onder het mom van 'anti-communisme' en 'anti-fascisme' - gebruik maakten van het afleidend effect van sde Burgeroorlog om intern orde op zaken te stellen: de een zette vaart achter de herbewapening met het oog op de felbegeerde Lebensraum, de ander zuiverde genadeloos de partij. Beide dictators hadden dan ook geen haast om het pleit te beslechten. Sommige hedendaagse historici zijn de opvatting toegedaan dat Hitler en Stalin revolutionairen waren. Hoe en in welke mate dit precies het geval was in het Spanje van de jaren dertig ontpopten beide leiders zich tegenover de autonome revolutie van 1936-38 als onvervalste doodgravers. Bullock heeft er geen behoefte aan gehad dit laatste uit te werken. Zijn inlevingsvermogen ten aanzien van de opstandelingen van Warschau, in 1944, houdt evenmin over. De diplomatiek georiënteerde historicus lijkt de algemene militair-strategische belangen van Roosevelt, Churchill en Stalin beter te begrijpen.

Politieke carrières

De politieke weg naar de macht van Hitler en Stalin was nauwelijks denkbaar zonder de voor hun land zo dramatisch verlopen Eerste Wereldoorlog. En beiden hadden later het gelukkige toeval aan hun zijde. Hitler toen hij de macht door Von Papen in de schoot kreeg geworpen, Stalin door te profiteren van de vroege dood van Lenin. De Twee kwamen niet voort uit de traditionele economische of intellectuele elite en werden daarom als 'eenvoudige zonen des volks' door hun omgeving structureel onderschat (Trotski!). Toch was hun positie in de partij totaal verschillend, concludeert Bullock. De tien jaar oudere Stalin (1880-1953) had het voordeel dat de CPSU enkele jaren na 1917 al haar concurrenten reeds onschadelijk had gemaakt. En de rol van Lenins opvolger was in de jaren twintig dan die van zijn Duitse tegenvoeter, die anno 1923 zojuist een pijnlijk geflopte mini-putsch achter de rug had. Daar stond evenwel tegenover dat Hitlers positie binnen de NSDAP bijna van stond af aan onweersproken was en ook bleef, in elk geval tot in 1944. Hij was grondlegger, ideoloog, organisator en volksmenner in één. 

Stalin had voor het bereiken van de top een veel langere tijd nodig. Ten eerste vanwege de eeuwige schaduw van Lenin; Stalins optreden tijdens de Oktoberrevolutie was weinig tijdgenoten opgevallen en ook zijn  intellectuele prestaties waren niet bijzonder te noemen. met diens geforceerde landbouwcollectivisaties  en industrële gigantomanie (1929-1933) beoogde Stalin dan ook niet alleen Rusland een versnelde economische ontwikkeling (socialisme in één land) te laten doormaken. Tevens probeerde deze grenzeloos ambitieuze man hiermee zijn trauma uit 1917 te ontworstelen. Hoe drukte Stalin het zelf uit? Zonder zijn derde revolutie zouden de omwentelingen van 1905 en 1917 'zonder toekomst' zijn gebleven. De latere partijzuiveringen - waarbij de eliminatie van Strasser en Röhm verbleekten - plaatst Bullock eveneens binnen het kader van genoemde frustratie, zonder dat hij de Russische traditie, die zo rijk was aan samenzweringen en sabotage, uit het oog verliest. Hitlers paranoïde wantrouwen begon eigenlijk pas goed na de aanslag op zijn leven uit militaire kring in 1944 en bood hem de kans om al zijn frustrerende nederlagen op het slagveld anderen in de schoenen te schuiven. De oorspronkelijke weerzin binnen het bolsjewisme tegen een personalistische politiek was een tweede hinderpaal voor de naar erkenning smachtende Stalin. En dan moest nog rekening gehouden worden met concurrerende westerse stromingen als de sociaaldemocratie en later het trotskisme die een heel andere visie op het marxisme en het leninisme huldigden. De Stalin-cultus vereiste zodoende veel meer organisatie dan die rond Hitler, die een spontaner verloop kende. Maar toen de cultus in de Sovjet-Unie uiteindelijk in kannen en kruiken was, kon zij een vergelijking met de Führer-mythe goed doorstaan. beiden zagen om tactische redenen af van een gewelddadige machtsgreep. Zoals Stalin zijn communistische rivalen een voor een onschadelijk maakte binnen de bolsjewistische staatspartij (vanaf 1923), deed Hitler dit door concurrerende partijen (vanaf 1930) te slim af te zijn. Hij hamerde hierbij op het 'principe van de wettigheid' en hield het constitutionele decor zo veel mogelijk in stand. Stalin, die Lenins testament goed had gelezen, gebruikte het zogenaamde 'collectieve leiderschap' lange tijd als dekmantel.


Karakter

 

Voor wat betreft temperament waren Hitler en Stalin elkaars tegengestelden. Eerstgenoemde bleef zijn leven lang de 'kunstenaar-politicus', wars van vergaderingen en bestuurlijke zaken. Hij was ook neurotisch en vaak opmerkelijk aarzelend in zijn besluitvorming. De sphinxachtige Stalin was op en top een bureauman-bestuurder, met veel meer geduld en oog voor gedetailleerde beleidskwesties. Dit verschil in stijl weerspiegelde zich ook in het gegeven dat Stalin, anders dan de visionaire Oostenrijker, ten opzichte van het Westen wist hoe ver hij kon gaan (Korea, Berlijn). Op binnenlands terrein gold dit helaas niet. Maar hoe uiteenlopend ook qua karakter, de Twee gaven blijk van een imposante vastberadenheid waar het de einddoelen betrof. Dit sloot overigens systematisch opportunisme bepaald niet uit. De climax daarbij werd uiteraard bereikt met het Stalin-Hitler pact.

Tijdens de jaren 1941-45, toen de Twee rechtstreeks met elkaar geconfronteerd werden, bleken beide zelfbenoemde opperbevelhebbers opnieuw verrassende gelijkenissen te vertonen, zij het in verschillende episodes. Zo kreeg Stalin zijn bekende zenuwinstorting als gevolg van Hitlers aanval op 22 juni 1941 en Hitlers wereld, en die van vele Duitsers, viel ineen na het debâcle bij Stalingrad, bijna twee jaar nadien. Typerend was dat beide weigerden op cruciale ogenblikken opdracht te geven tot een noodzakelijke terugtocht, waardoor honderdduizenden Russen en Duitsers zonder veel moeite krijgsgevangen werden gemaakt. Aan adviezen van militaire specialisten - en van deskundigen in  het algemeen - lieten ze zich zelden iets gelegen liggen. Ook niet wanneer ze gewezen werden op de grote aantallen slachtoffers in eigen gelederen. Meedogenloosheid heette nu eenmaal een 'revolutionaire deugd'. 

Toch was er ook hun angst voor hetgeen zij hadden aangericht. Toen Hitler bij toeval geconfronteerd werd met een trein vol gewonden die naast eigen trein halt hield, gaf hij opdracht de rolgordijnen neer te laten. Angst was er ook voor het moderne in de kunst en er bestond een grote afkeer voor originele ideeën in het onderwijs en ten opzichte van de behandeling van criminelen. Hitler deed in de jaren dertig de experimenten van de Republiek van Weimar te niet.

Stalin maakte eveneens korte metten met progressieve opvattingen uit de jaren twintig, de 'goede jaren' van het bolsjewisme. 'Origineel' was de tweeling bovenal, aldus Bullock, doordat zij hun ideeën ook werkelijk ten uitvoer brachten en dit op een wijze die slechts weinig tijdgenoten voor mogelijk hielden.

Hoe omvattend Bullock de vergelijking heeft aangepakt blijkt ook uit de informatie die hij weet te geven over beider privé- en seksleven, dat op een armzalig pitje flakkerde. Niet verwonderlijk wellicht, gelet op hun extreme narcisme.

Af en toe onderbreekt de auteur zijn chronologisch relaas om de lezer kort maar kundig op de hoogte te brengen van verscheidene in gang zijnde theoretische debatten, met name aangaande nazi-Duitsland: intentionalisme versus functionalisme[structuralisme], monolithisme tegenover polycratie en de Historikerstreit. Ook dat is een pluyspunt van het boek. Prettig is verder dat de vertaling goed leesbaar is. Dat Bullock minder vertrouwd is met de Stalin-discussie blijkt volgens mij uit het zonder enig voorbehoud volgens van Robert Conquest terwijl diens 'standaardwerk' al jaren achtereen onder flinke internationale druk staat van Ruslandspecialisten als J.Arch Getty en G.T.Rittersporn en anderen. Zo wordt Conquests berekening van de hoeveelheid slachtoffers  uit de Stalintijd zwak onderbouwd en wordt hem eenzijdig bronnengebruik en 'Stalin-fixatie' verweten.

 

Doel en methode

 

Allan Bullock ziet de voornaamste overeenkomst tussen hitlerisme en stalinisme in hun functie en methode. 'Net als de joden onder de nazi's werden de koelakken (of wie daar door een plaatselijke ambtenaar of een rancuneuze buurman als zodanig werd bestempeld) uit de samenleving gestoten en tot Untermenschen verklaard. In beide gevallen ging het er niet om wat een koelak of jood gedaan had, maar om het simpele feit dat ze waren wie ze waren: leden van een verboden klasse of ras wie alle mensenrechten ontzegd waren' (5). De algemene gelijkenis tussen beide systemen is des te frappanter omdat de Sovjet-Unie en Duitsland qua historische achtergrond en cultureel peil juist sterk verschilden.

Bullock signaleert ook een markant onderscheid. Bij Hitler was er nooit, anders dan bij het communisme, een tegenstelling tussen doelen en middelen. Hij schrijft: 'De verdorvenheid in de kern van de nazi-ideologie zat in haar doeleinden. Overheersing, slavernij en uitroeiing zijn zelf verdorven, en zullen elke beweging die ze nastreeft, te gronde richten. De verdorvenheid in de kern van de communistische ideologie zat in de middelen waarvan ze zich bediende. Sociale rechtvaardigheid, meer vrijheid en gelijkheid en het bestrijden van uitbuiting en vervreemding zijn nobele, menswaardige doelstellingen. Ze werden noodlottig gecompromitteerd door de onmenselijke methoden die in de uitvoering werden toegepast'(6).

De twee hoofdverantwoordelijken voor tientallen miljoenen (oorlogs)slachtoffers in de periode 1930-50 vormen een 'unieke tweeling'. Na lezing van de studie van Bullock kan een ieder op gedegen gronden voor zichzelf vaststellen welk van deze twee woorden de meetse nadruk verdient.


Noten

1. Allan Bullock, 'Is history becoming a social science?' The case of contemporary history. The Leslie Stephen lecture (1976).

2. Alan Bullock, Hitler - Eine Studie über Tyrannei (1977), pp. 793-794.(Epiloog).

3. Alan Bullock, Hitler en Stalin; Parallelle levens (1991) (Oorspr. Hitler and Stalin; Parallel lives (1991).

4. Parallelle levens, p.xiii.

5. Ibidem, p. 292.

6. Ibidem, p. 440.