vrijdag 1 december 2023

 

Mussolini, Hitler en de laatste dagen van Europa, 1938-1940

Civis Mundi Digitaal #140

door Otto van de Haar

Bespreking van Antonio Scurati, M. De laatste dagen van Europa. Uitg. Podium, 2023 (M. Gli ultimi giorni dell'Europa, 2022)

 

Antonio Scurati (1969), hoogleraar literatuur en media in Milaan, heeft in dit derde deel over het tijdperk Mussolini opnieuw in een wervelende vertelstijl het stof van het verleden weggeblazen. Aan het eind van ieder hoofdstuk staan veelzeggende passages uit tijdsdocumenten afgedrukt: toespraken en privégesprekken van de Duce, dagboeken, zoals die van zijn schoonzoon en minister van Buitenlandse Zaken Galeazzo Ciano, de New York Times enhet destijds accommoderende Corriere della Sera. Dan zijn er nog de persoonlijke notities van tolken en journalisten die dicht bij het vuur zaten tijdens topontmoetingen tussen Adolf Hitler en Benito Mussolini, hun geheime briefwisselingen, transcripties van telefoongesprekken, verdragsteksten. Voorts memoires. 

Onder Scurati’s overige publicaties bevindt zich een biografische roman gewijd aan de beroemde, zeer getalenteerde uit Odessa afkomstige joodse intellectueel en anti-fascistische verzetsstrijder Leone Ginzburg. Hij bezweek in 1944 in Rome aan uitputting en marteling. Diens dramatische levensloop zal Scurati’s benadering van de Mussolini-era zeker beïnvloed hebben.  

 

 

Bordjes verhangen

Tijdens georkestreerde massa-bijeenkomsten in Rome en Berlijn met parades, fakkels en vaandels waren gloedvolle en pompeuze speeches te beluisteren waarin moeiteloos de geschiedenis ‘in eeuwen en millennia’ werd samengevat. Benito Mussolini en Adolf Hitler, twee voormalige luitenants uit het strijdgewoel van de Eerste Wereldoorlog, wekten de indruk van een harmonieus en strijdlustig duo, waarbij hun ‘nationale revoluties’ parallel liepen. Dat viel ook af te leiden uit het Verdrag van Vriendschap en Bondgenootschap dat de wereld inging als het ‘Stalen Pact’. (Ciano’s voorstel om dit verdrag broederlijk het ‘Bloedpact’ te noemen, vond geen doorgang). De ondertekening vond plaats op 22 mei 1939:

‘Het Italiaanse en het Duitse volk, onderling nauw verbonden door hun diep verwante levensopvattingen en de volledige solidariteit van hun belangen, zijn voornemens om ook in de toekomst aan elkaars zijde en met vereende krachten te handelen voor de veiligheid van hun levensruimte en voor het behoud van de vrede. Langs deze door de geschiedenis aangewezen weg willen Italië en Duitsland in een onrustige en in ontbinding verkerende wereld voldoen aan hun taak om de fundamenten van de Europese beschaving veilig te stellen’.

Scurati laat echter zien dat achter zwaarwichtige verdragsteksten en massale spektakelstukken een complexe relatie schuilging. De relatie tussen Italië en Duitsland kreeg in ‘de laatste dagen van Europa’ (1938-1940) haar fatale beslag en was al enigszins zichtbaar geweest toen beide landen zich ten gunste van Franco mengden in de Spaanse Burgeroorlog. Naarmate de tijd vorderde manifesteerde zich ook een verschuiving in de machtsverhouding ten gunste van Duitsland. Mussolini bood wel een paar keer ‘bondgenootschappelijk tegenspel’, waarover verderop.

De bezetting door de Wehrmacht van Tsjechoslowakije, het niet-aanvalspact tussen Hitler en  Stalin en de ‘met spijkers beslagen laarzen’ die optrokken naar Warschau sloeg bondgenoot Mussolini in het najaar van 1939 met gemengde gevoelens gade. Al liet hij natuurlijk niet na zijn machtige bondgenoot geluk te wensen met diens overweldigende (en jaloersmakende) successen. Dat was weleens anders geweest. In de jaren twintig had Mussolini zijn naam gevestigd als grondlegger en inspirator van het gewelddadig fascisme. En Hitler - toen nog in zijn kinderlaarsjes - had vol vervoering naar hem opgekeken en in hem onmiddellijk een ‘rolmodel’ gezien. (2) Het moet Mussolini dus extra gestoken hebben dat de bordjes inmiddels waren verhangen. Scurati citeert uit The New York Times Magazine dat op 30 oktober 1938 constateerde: ‘Nu is Hitler de meester, Mussolini de leerling’. Toen de Duce nog de dictatoriale bovenmeester was had hij zich meer dan eens laatdunkend uitgelaten over Hitler: ‘een imbeciel en een fanatieke charlatan’. Westerse regeringsleiders waren destijds om opportune redenen minder uitgesproken…

Tekenend voor de scheefgroei in de relatie was dat de Duce zelden van tevoren over op handen zijnde militaire operaties of politieke manoeuvres werd geïnformeerd. En als dat wel gebeurde dan als voldongen feit - bondgenootschappelijke verplichtingen ten spijt. Laat staan dat Mussolini enig aandeel in de besluitvorming werd gegund.

 

 

Crimineel kwartet: Ciano, Von Ribbentrop, Hitler, Mussolini

 

Joachim von Ribbentrop, Hitlers minister van Buitenlandse Zaken had nog in de lente van 1939 op dringend verzoek van de Italianen toegezegd op zijn vroegst in 1942 tot militaire operaties over te gaan. De Italiaanse strijdkrachten verkeerden namelijk in een tamelijk erbarmelijke staat en waren tot Mussolini’s leedwezen eenvoudig nog niet toegerust om serieus slag te leveren aan Hitlers zijde. Dat Italiaanse soldaten hun tanks vanwege de lichte bepantsering cynisch met ‘poederdozen’ of ‘sardienenblikjes’ vergeleken, mag een indicatie zijn. Von Ribbentrops belofte bleek geen klap voor te stellen. Die was weliswaar mondeling gedaan, maar een schriftelijke toezegging zou, naar goed totalitair gebruik, evenmin houvast hebben geboden.

Het autoritaire ego van Mussolini raakte ook uit zijn voegen toen hij een keer tijdens een tweeënhalf uur durende topontmoeting maar twintig minuten aan het woord kwam…de rest van de tijd werd gevuld door de Führer in een uitputtend relaas vol krijgskundige details. Hitler beschimpte vaak ‘praatgrage intellectuelen’ maar voor een anti-intellectueel kon het Duitse staatshoofd ook best lang van stof zijn. Over de opgedane krenkingen beklaagde de Duce zich naderhand tegenover schoonzoon Ciano, die alles ijverig samenvatte in zijn roemruchte dagboek. (3) Mussolini had het zichzelf onnodig lastig gemaakt door uit zelfoverschatting een tolk te weigeren, ervan uitgaande dat hij de Duitse taal tot in de puntjes beheerste. Dat was niet het geval, hoewel Mussolini over meer talenkennis beschikte dan eerste minister Daladier (Frankrijk) of zijn ambtsgenoot Chamberlain (Groot-Brittannië ) - om over Hitler (en Stalin) maar te zwijgen.

Het was dus niet zo dat Mussolini enig principieel bezwaar had tegen ‘oorlog’. Integendeel. Hij wilde uitstel, geen afstel. Oorlogkwam volgens hem voort uit de eigen fascistische doctrine en was onvermijdelijk om het Imperium Romanum te doen herleven. De Duce wilde dan ook deelnemen aan een grootschalige oorlog op het Europese continent, al was het alleen maar om bij een ‘na-oorlogse vredesconferentie’ een zo groot mogelijk deel van de buit in de wacht te slepen.Voorlopig verklaarde Mussolini zich als ‘non-belligerent’. Daar was in elk geval het woord ‘bellum’ in te herkennen, zij het dan nog met een prefix. Hij steunde Hitler, maar nog niet gewapenderhandDat gebeurde pas in juni 1940.

 

Duce’s ‘tegenspel’

De asymmetrische machtsverhouding sloot enig tegenspel van de kant van Mussolini niet uit. Om tijd te kopen verzocht hij eind augustus 1939 aan Hitler om de levering van noodzakelijke materialen en grondstoffen, zodat hij ‘in een toekomstig grootschalig Europees conflict’ zijn mannetje zou kunnen staan. ‘Onze inbreng kan… onverwijld zijn als Duitsland ons meteen de oorlogsmiddelen en grondstoffen levert om de strijd aan te gaan die de Fransen en de Engelsen overwegend tegen ons zullen richten…’ In een onderkoelde reactie vroeg Hitler wat hij zoal nodig dacht te hebben. Daarop zond Mussolini hem in ernst een ‘wensenlijst’ waarin hij beleefd verzocht om de levering van… totaal absurde hoeveelheden titanium, wolfraam, nikkel, tin, terpentijnolie, kalium-zouten, colofonium, rubber, tolueen, natriumnitraat, koper, staal, minerale oliën, steenkool en ook nog een flinke portie ‘molybdeen’, een hoegenaamd onbekende en onvindbare grondstof, aldus Scurati. Plus ‘onverwijlde toezending’ van 150 batterijen 90 mm en bijbehorende munitie ter bescherming van de cruciale industriefabrieken. Hiermee, zei Mussolini, kan ik de gewapende strijd twaalf maanden volhouden…

Hieraan kon Hitler uiteraard met geen mogelijkheid voldoen - en dat was precies de bedoeling. Scurati noemt dit tegenspel ‘de bluf van een vertwijfelde komediant’, maar spreekt tegelijkertijd over een ’vernedering’ voor de nazi-top. Hitler kookte van binnen, maar bleef beheerst en trok zich even terug in zijn werkkamer. Italië had hij nodig als zuidelijke rugdekking in het Middellandse Zeegebied, waar Groot-Brittannië actief was. Daarom had hij ook afgezien van aanspraken op het Italiaanse Alto Adige (Zuid-Tirol), waar veel Duits sprekende Oostenrijkers woonden. Hij kende dit vaak omstreden gebied definitief toe aan Mussolini. Dat was, het moet gezegd, een hele prestatie  voor een agressieve pan-germanist bij uitstek. Bij zijn bezoek aan Rome zei Hitler: ‘Welnu, na ongeveer tweeduizend jaar (!) verrijst heden de Romeinse staat door u, Benito Mussolini, uit tradities van lang geleden tot nieuw leven…Het is mijn onwankelbare wil en tevens mijn politiek testament aan het Duitse volk dat het de natuurlijke grens van de Alpen tussen ons als onschendbaar beschouwt’. Frankrijk, de Verenigde Staten, maar vooral Groot-Brittannië probeerden van hun kant tot in mei 1940 Mussolini juist los te weken uit zijn bondgenootschap met Hitler. Tevergeefs.

Een andere ‘tegenzet’ was de Italiaanse veldtocht tegen het krachteloze Albanië aan de overzijde van de Adriatische Zee. Het ‘protectoraat Albanië’ diende als springplank naar Griekenland. Deze militaire actie vond plaats drie weken na de - onaangekondigde - militaire bezetting van Tsjechoslowakije door Duitse troepen in maart 1939 en werd ondernomen zonder voorafgaand overleg met bondgenoot Duitsland. Nu doe ik ook eens iets buiten Hitler om, moet hij gedacht hebben. Overal in de wereld, zei hij, hadden ‘de grote democratieën’ protectoraten en koloniën gevestigd - dus waarom Italië eigenlijk niet? Hij was ervan overtuigd dat die Franse en Britse ‘krijtstreeppakken’ toch niet durfden in te grijpen…

Mussolini stapte ook uit zijn rol toen hij een vrijmoedige analyse ten beste gaf van de situatie in Europa onder meer inzake het beruchte niet-aanvalsverdrag tussen de Sovjet-Unie en Duitsland, het Molotov-Ribbentrop pact van augustus 1939. In eerdere jaren waren beide landen elkaars ideologische doodsvijanden geweest. Mussolini’s analyse is een van de vele documenten die Scurati bij zijn grondige onderzoek onder het stof vandaan heeft getoverd. ’Meester’ Hitler kreeg het schrijven op 5 januari 1940 op zijn bureau. Noordwest Europa was toen nog niet bezet. De zes jaar oudere Duce becommentarieerde het ‘duivelspact’ tegenover Hitler zo:

Führer,

(… ) ik, die als revolutionair geboren ben en mijn denken niet heb veranderd, ik zeg u dat u de principes van uw Revolutie niet permanent kunt opofferen aan de tactische eisen van een bepaald moment. U kunt niet afzien van de antisemitische en antibolsjewistische vlag, die u 20 jaar hebt laten wapperen en waarvoor vele kameraden van u zijn gestorven…Laat me geloven dat dit niet zal gebeuren. De oplossing van uw Lebensraum ligt in Rusland en niet elders…Tot 4 maanden geleden was Rusland wereldvijand nummer één: het kan niet vriend nummer één geworden zijn en is dat ook niet. Dit heeft de fascisten in Italië en misschien ook vele nationaalsocialisten in Duitsland diep geschokt. Op de dag dat we het bolsjewisme hebben uitgeschakeld, zijn we trouw gebleven aan onze twee Revoluties. Dan komen de grote democratieën aan de beurt (…)’.

Maar Hitler had een andere volgorde op het oog. In het voorjaar van 1940 viel hij eerst Noordwest Europa aan en pas een jaar later was het schrikbewind van de rode tsaar aan de beurt.

 

Demonstratie van Amerikaanse Italianen tegen Hitler en Mussolini in New York

Weerstand in eigen huis 

De gespannen vriendschapsrelatie met Hitler-Duitsland werd er voor Mussolini niet gemakkelijker op doordat verschillende exponenten van het regime ronduit afwijzend stonden tegenover Duitsers in het algemeen en de besnorde bovenbuurman in het bijzonder (net als Mussolini in het verleden). Zo typeerde de vermaarde dichter-dandy en oorlogsvliegenier Gabriele d’Annunzio Hitler terloops als ‘Attila de kladschilder’. Koning en paus hadden beiden ook zo hun bedenkingen. Pius XI kantte zich tegen die ‘heidense afgodendienaar’ en Victor Emanuel III hield hem voor een ‘psychiatrisch geval’.

Minister van Buitenlandse Zaken Ciano uitte ook bezwaren tegen samenwerking met Duitsland maar het bleef in feite beperkt tot een ‘zwierig salonverzet bij de thee’, aldus een van de vele treffende omschrijvingen van Scurati. Voor een breuk met zijn schoonvader deinsde hij terug. Het was voor hem ondenkbaar om een punt achter zijn luxe leventje te zetten dat zich afspeelde op golfbanen, in zijn watervliegtuigje dat hij heen en weer liet scheren langs de oevers van Capri of zittend aan de rand van kobaltblauwe zwembaden, steeds in de weer met ‘het verfijnen van zijn verleidingskunst’. Zijn huwelijk met Mussolini’s lievelingsdochter Edda - die zich net als haar echtgenoot niets gelegen liet liggen aan de kerkelijke gelofte - hield Ciano echter graag in stand want door een scheiding zou hij, naar eigen zeggen, ‘een verloren man’ zijn. Bovendien hoopte  Ciano dat hij zijn schoonvader als Duce zou opvolgen. De voornaamste fascistische tegenstander van het bondgenootschap met Hitler was de roemruchte oceaanvlieger Italo Balbo, een van de zeer weinigen die Mussolini durfde te tutoyeren.    

Hij was een van de aanvoerders geweest van de genadeloze knokploegen toen honderden partij-en vakbondskantoren, volkshuizen en coöperaties werden gesloopt of in de as gelegd. En hij had vooraan gelopen in de daarop volgende Mars op Rome in 1922.(3) Balbo was niet alleen fel anti-Duits (en meer op Groot-Brittannië georiënteerd), maar veroordeelde openlijk de laaghartige antisemitische wetgeving anno 1938. Ook na 1938 bleef hij contact onderhouden met zijn Joodse fascistische vriend, Renzo Ravenna, de door Mussolini uit zijn ambt getrapte burgermeester van Ferrara. Maar Balbo moest wel op zijn tellen passen.

Niemand van deze anti-Duitse critici nam het besluit om Mussolini werkelijk de wacht aan te zeggen. Verzet plegen was uiteraard geen optie; de ‘dissidenten’ zelf hadden ijverig meegeholpen om het verzet uit te schakelen, waarbij ze geen middel onbeproefd hadden gelaten. Tegenover schoonzoon Ciano liet de Duce zich ontvallen: ‘Als hij [Balbo] in het binnenland in troebel water denkt te kunnen vissen, moet hij weten dat ik iedereen tegen de muur kan zetten, niemand uitgezonderd’.

In april en mei 1940 werden Denemarken, Noorwegen en de Lage Landen door Hitler-Duitsland tot overgave gedwongen. In Italië waren Duitse filmjournaals te zien met onder andere het bombardement op Rotterdam dat een slachting veroorzaakte. Bijna achthonderd doden werden geteld. Tachtigduizend mensen raakten dakloos. Op diezelfde dag, 14 mei 1940, zei de Duce in een onderonsje met vriendin Claretta Petacci: ‘(…) Ja, ja, het spijt me voor de Hollanders, maar ze verdienen niet beter’. België en Holland waren namelijk ‘weerzinwekkend anglofiel’.

Toen de Wehrmacht in juni 1940 tot ieders verrassing in een bliksemsnelle opmars vanuit het noorden half Frankrijk onder de voet had gelopen, achtte Mussolini de tijd gekomen om zich manu militari in de strijd te mengen en opende de aanval op het zuidoosten van Frankrijk. Scurati eindigt zijn boek met de oorlogsspeech van de Duce, die hij ‘met beide duimen in de lederen ceintuur gestoken’ afstak op de 10de van die maand. Vanaf het balkon van het Palazzo Venezia in Rome schreeuwde Mussolini omringd door partijbonzen en in de zinderende hitte: ‘Strijders ter land, ter zee en in de lucht! Zwarthemden van de revolutie en de legioenen! Mannen en vrouwen van Italië, van het Keizerrijk [Ethiopië] en het Koninklijk Albanië! Hoor toe!…Een door het lot aangewezen uur slaat in ons vaderland…We betreden het strijdperk tegen de plutocratische, reactionaire democratieën…’. Op een van de spandoeken stond ‘Laat Frankrijk maar hoerig aan rotzooien, wij willen Nice en Savoye!’ Er klonk gejuich maar in een geheim rapport bestemd voor de algemene directie van openbare veiligheid, afdeling politieke politie, stond een opmerkelijk zinnetje: ‘Geen vrouw die heeft geapplaudisseerd’..

Diezelfde maand nog gaf Frankrijk onder leiding van Philippe Pétain zich over aan Duitsland en Italië.

 

Ethiopië 

Scurati gaf zijn boek de titel Mussolini. De laatste dagen van Europa. Maar de vraag is gewettigd waar‘de laatste dagen van Ethiopië’ zijn gebleven? Waarom heeft de auteur deze vernietigingsoorlog in de Hoorn van Afrika op enkele zinnetjes na, achterwege gelaten? Dit land mag dan buiten Europa liggen, het vormt wel een intrinsiek onderdeel van het gewelddadige Italiaanse fascisme. Honderdduizenden manschappen - voor een deel inheemse hulptroepen uit het aangrenzende Eritrea en Somaliland; landen die al bij Italië waren getrokken toen Mussolini nog moest leerde lopen - vielen gewapend met vlammenwerpers en machinegeweren het land binnen.

 

Mussolini met zijn zoons

 

Aan de luchtmacht, de Regia Aeronautica gaf Mussolini persoonlijk opdracht tot de inzet van gifgassen.Zijn zonen Bruno en Vittorio maakten deel uit van een eskader gevechtsvliegtuigen en wierpen gasbommen af op dorpen en steden. Bij thuiskomst lag er een zilveren medaille op hen te wachtenVittorio Mussolini, de oudste van de twee, ervoer de bombardementsvlucht naar eigen zeggen als een divertente - een verzetje. Galeazzo Ciano maakte zijn militair vliegbrevet eveneens te gelde. Staatshoofd keizer Haile Selassie had slechts de beschikking over een dozijn vliegtuigen en een handjevol piloten, van luchtdoelgeschut was nauwelijks sprake. Door deze oorlog betreurde Ethiopië verhoudingsgewijs evenveel doden als de zwaarst getroffen landen na afloop van de Eerste Wereldoorlog, met uitzondering van Servië. (5)

In het tweede deel van Scurati’s Mussolini-tetralogie, M. De man van de voorzienigheid werden tientallen doorwrochte pagina’s gewijd aan de koloniale oorlog van Mussolini cum suis in Libië, dat in 1932 op de knieën werd gedwongen. Er is dus geen reden om aan te nemen dat de auteur dit veel omvangrijkere, Ethiopische drama wilde bagatelliseren of leed aan amnesie. (6)

Een mogelijke verklaring voor deze omissie zou de in februari 2022 in gang gezette Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne kunnen zijn - met alle voortdurende escalatie. Voelde Scurati zich wellicht geroepen om de alarmbel te laten rinkelen en met zijn boek over ‘de laatste dagen van Europa’ het (nog vrije) Westen aan te sporen tot de grootst mogelijke urgentie in het bieden van militaire steun aan de gewapende onafhankelijkheidsstrijd van Oekraïne? Die kwam immers in de beginfase maar mondjesmaat op gang. Wilde Scurati Europa misschien waarschuwen dat zij niet  opnieuw moesten blijven steken in een halfslachtige, rampzalig gebleken mentaliteit  - opdat het continent niet nogmaals haar ‘laatste dagen’ tegemoet tegemoet zou gaan?

Het vraaggesprek dat de Corriere della Sera op 28 augustus 2022 met Antonio Scurati voerde, een half jaar na de moorddadige Russische inval, is instructief. Hierin gaf hij te kennen dat hij ‘een sterke symmetrie [zag] in de onthutsende passiviteit van bepaalde Europese liberale democratieën’. Hij wees op het imperialistische binnenvallen van landen onder het mom van ‘bevrijding van minderheden’. Adolf Hitler deed dat met Tsjechoslowakije en Polen, Vladimir Poetin kwam op zijn beurt de Krim, Georgië en Oekraïne ‘bevrijden’. Kort gezegd: de laatste dagen van Europa zijn volgens Scurati opnieuw aangebroken als Europa zich niet krachtiger teweer stelt tegen - ditmaal Russische - agressie. In hoeverre deze bekende parallel opgaat is secundair; het gaat om Scurati’s redenatie als mogelijke verklaring voor de curieuze weglating. Had der Milanese literatuurprofessor wellicht haast met zijn publicatie en heeft hij daarom het drama ‘Ethiopië’ noodgedwongen geschrapt?

Wat ook het motief achter dit vergeten hoofdstuk is geweest, het blijft een opmerkelijke omissie. Historicus en Italië-specialist Aram Mattioli van de Universiteit van Lüzern zegt hierover desgevraagd: ‘Erstaunlich ist es…dass in einem Werk dieses monumentalen Seitenumfang [ca. 1800 pagina’s] ausgerechnet der von M. entfesselte Angriffskrieg gegen Äthiopien kaum eine Erwähnung wert befunden wird. Dieser Horrorkrieg war zentral in der Geschichte des faschistisches Regimes und M. der Hauptverantwortliche für dieses Inferno’. (e-mail van 2 oktober 2023)

Het springt des te meer in het oog omdat Antonio Scurati voor het overige blijk heeft gegeven van een gedegen onderzoek in licht ironische en gevoelvolle stijl die weinigen gegeven is.

 

 

Noten

1) Eerdere delen: M. De zoon van de eeuw (2019) en M. De man van de voorzienigheid (2021). De titel doet denken aan een boek van de Roemeense diplomaat Georgi Gafencu: The last days of Europe: a diplomatic journey in 1939, dat na de oorlog werd uitgegeven.

2) Niet alleen Hitler toonde grote belangstelling voor het Italiaanse fascisme. Ook iemand als Winston Churchill schaarde zich, langer dan hem later lief was, onder de bewonderaars. Zie ook Hans Geleijnse, Fascisme en de goede dictator. Oordelen en dwalingen van de Nederlandse pers (1920 - 1940) (2022).

3) Galeazzo Ciano, Diary. 1937-1943 (1980; 1946). Bij de Italiaanse editie van 1980 schreef Edda, de geliefde dochter van de Italiaanse dictator, dat de dagboeken van haar man ‘absoluut authentiek’ waren (…) ‘niets is er veranderd of weggelaten’. Dat is niet geval. Aangetoond is dat Ciano op enkele plaatsen heeft zitten knoeien om zijn eigen rol in het fascistisch debacle te verkleinen. Er bestaat evenwel consensus over dat de dagboeken desondanks veel waardevolle inzichten bevatten over politieke topfiguren en over internationale betrekkingen, in het bijzonder uiteraard met Hitler-Duitsland en zijn schoonvader Mussolini. Enige vorm van moraliteit in Ciano’s kijk op de internationale politiek zoekt men tevergeefs.

4) Deze Mars werd vorig jaar herdacht. Her en der verschenen muurschilderingen. In Rome vond  een optocht plaats met vlagvertoon en al. Een groot spandoek was te zien met daarop een portret van de wrede dictator: ’100 jaar later, de Mars gaat door’ stond er op het doek. Scurati’s reactie: ‘De autoriteiten laten het gebeuren, terwijl verheerlijking van het fascisme bij wet verboden is’ (De Volkskrant, 29 december 2022).

5) Zie Aram Mattioli, ‘Entgrenzte Kriegsgewalt. Der italienische Giftgaseinsatz in Abessinien 1935-1936’ in: Vierteljahrshefte für Zeitgeschichte (VfZ) , 3/2003.

6) Iemand die wel met ernstig ‘geheugenverlies’ kampte, was de dit jaar overleden zakenman en oud-premier Silvio Berlusconi. Tijdens zijn leven als politicus (1994 - 2013) stelde hij met betrekking tot de Mussolini-era dat Italië pas ontspoord was onder invloed van… Hitler, eind jaren dertig (dus niet onder invloed van Mussolini). De fascistische dictatuur was volgens hem ‘zachtmoedig’ van karakter geweest en de Duce had niemand omgebracht.

Hiermee maakte hij de weg vrij voor een gedeeltelijke rehabilitatie van Mussolini.

In een anderhalf uur durende uitzending van de doorwrochte podcast Betrouwbare Bronnen (16 juni 2023 ) over het leven van Berlusconi is dit aspect aan de aandacht van de makers ontsnapt.

dinsdag 30 mei 2023

 


'Als deze oorlog nog lang duurt, blijft er niemand meer over.' Brieven van een frontsoldaat

Civis Mundi Digitaal #134

door Otto van de Haar

Bespreking van Mies Haage, Ik kan u niet vertellen wat de oorlog is. Brieven van een jonge frontsoldaat in de Eerste Wereldoorlog. Thomas Rap, 2022.

 

Eind vorig jaar verscheen een bijzonder boek met brieven die César Vincent, een jonge Franse frontsoldaat, tijdens de Eerste Wereldoorlog stuurde naar zijn familie in Crupies, een arm boerendorpje van nog geen honderd inwoners. Het ligt ten oosten van Montélimar, departement Drôme. (1) In 1917, een jaar voor het einde van de oorlog, werd hij door vijandelijk vuur dodelijk getroffen. Dat geeft deze oorlogsbrieven een extra emotionele lading. 

Oud-docente, vertaalster en redactrice Mies Haage bezat in Crupies een vakantiewoning en raakte als ‘dorpsgenoot’ in goed contact met de familie Vincent. Bij een glaasje landwijn kwam op zeker moment het gesprek op het bestaan van de bewuste correspondentie, die ergens in een schuur lag opgeslagen. Na lang aarzelen stemde de familie ermee in om deze brieven, ruim een eeuw na dato, aan de openbaarheid prijs te geven. 

Mies Haage is erin geslaagd om César Vincent en zijn getroffen familie een eerbetoon te geven. Meer dan tien jaar heeft ze samen met anderen gewerkt aan de ontcijfering, selectie, correctie, transcriptie en (historische) annotatie van de grote hoeveelheid brieven - César schreef bijna dagelijks - waarvan enkele soms onleesbaar waren geworden of aangevreten door kleine knaagdieren. De familie werd tijdens de werkzaamheden steeds op de hoogte gehouden.    

Dat eerst grote aarzeling bestond om toestemming te geven aan Mies Haage kwam doordat Césars moeder Eugénie, weduwe sinds 1909 en overleden in 1938, de familie uitdrukkelijk verboden had deze strikt persoonlijke brieven ooit in te zien. Waarom precies wordt niet helemaal duidelijk. Komt nog aan de orde.

Begin vorige eeuw had het Duitse Keizerrijk zich in allerlei opzichten ontwikkeld tot een grootmacht, met bijbehorende ambities. De gevestigde koloniale mogendheden Engeland en Frankrijk maar ook tsaristisch Rusland - dat steun verleende aan de Slavische volken op de Balkan en daar Oostenrijk-Hongarije en het Osmaanse Rijk op zijn weg vond - zagen het met argusogen aan. Frankrijk en Rusland besloten een pact van wederzijdse bijstand. Duitsland voelde zich omsingeld en stuurde aan op een militaire uitbraak. Om een oorlog op twee fronten te vermijden wilde het eerst Frankrijk snel op de knieën dwingen om vervolgens met de vrijgekomen troepen de logge Russische beer te verslaan. In 1914 was het zover. Duitse troepen drongen via Luxemburg en het neutrale België het noorden van Frankrijk binnen. Rusland kwam daarop zijn bondgenootschappelijke verplichtingen na en viel Duitsland aan in Oost-Pruisen. Daardoor zag Duitsland zich genoodzaakt een deel van zijn troepenmacht ter versterking naar het oosten te verplaatsen waardoor de Duitse druk op het front in Frankrijk en Vlaanderen afnam. 

De Blitzkrieg veranderde in een Sitzkrieg. Dit werd mede veroorzaakt doordat de Belgen onverwacht fel verzet boden en Frankrijk nu ook kon rekenen op Groot-Brittannië dat niet duldde dat Duitsland zich aan de overzijde van het Kanaal zou nestelen. Vanaf 1917 raakten ook de Verenigde Staten - na zelf met Duitse duikboten te zijn aangevallen - steeds meer bij de oorlog betrokken. Met hun gigantische leveringen van troepen en materieel droegen zij in hoge mate bij aan de Duitse nederlaag. Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk waren de voornaamste steunpilaren van het Duitse Keizerrijk. 

Toen César Vincent - een jongen van christelijke huize - een oproep kreeg om zich te melden, nam hij dat bericht met een zekere berusting op. Als kersverse rekruut vertrok hij naar garnizoensstad Briançon waar hij werd getraind in marcheren en militaire theorie. Degene die de stof maar matig snapten, schrijft César, kregen de wind van voren. Oefeningen in schietvaardigheid verliepen evenmin voor iedereen rimpelloos. Sommigen raakten voortijdig gewond. 

Na de training werden de jongemannen ingedeeld in tactische eenheden om vervolgens, van het ene frontgebied naar het andere te worden gedirigeerd om de Duitsers te weerstaan en te verdrijven. Dit laatste had letterlijk veel voeten in de aarde want zoals we ook uit de oorlog in Oekraïne weten, voor een succesvolle aanval is een drie keer zo grote troepenconcentratie nodig als voor de verdediging van stellingen. Na eerst nog een tijd actief te zijn geweest als fietskoerier werd hij bij de voorste, dodelijke linies ingedeeld waar hij het machinegeweer bediende… op enkele tientallen meters van les Boches (de moffen). Dodelijke linies, want in de modderige loopgraven in het noorden van Frankrijk en Vlaanderen (waar het Britse expeditieleger de Belgen bijstond) regende het niet alleen pijpenstelen maar daalde onregelmatig ook een striemende regen met granaatscherven neer. 

Natuurlijk waren er ook rustiger en zonniger dagen aan het front en gelukkig voor César arriveerden in de loopgraaf zo af en toe door maman verzendklaar gemaakte pakketjes (maximaal 1 kilo) met lekkernijen. Op verzoek kwamen daar ook aanstekers, extra sokken, wat geld, een bivakmuts en…bestrijdingsmiddelen tegen ongedierte bij. Een enkele zending raakte ‘zoek’ of bleek onderweg geplunderd; dan bereikte alleen een wikkel de plaats van bestemming en ontbrak de Gruyère.

Het leeuwendeel van de driehonderd geselecteerde brieven - in totaal schreef César er twaalfhonderd (!) - was gericht aan zijn moeder en aan zus Marie. Dat was niet altijd makkelijk. Bij een krachtige ontploffing kon het wel gebeuren dat zijn inktpot omver viel en zijn briefje werd weggeblazen, schrijft hij. 

De hoeveelheid post vanuit geboortedorp Crupies daarentegen was tamelijk schaars ondanks dat César bleef aandringen op meer en langere brieven met dorpsnieuws. Het was zijn voornaamste troost, zijn connectie met het leven. Wat meegespeeld moet hebben was dat de achterblijvers, onder wie ook knecht Jean, na Césars vertrek overbelast waren en dus niet geneigd om bij het vallen van de avond nog eens uit te pakken met breedvoerige schrijfsels. Behalve Marie, had César nog twee jongere zusjes en een jonger broertje maar die waren niet in staat om veel bij te dragen aan de dagelijkse taken. In de loop van 1917 droogde de correspondentie van de kant van maman zelfs helemaal op en verliep deze verder via zus Marie.

Naarmate de oorlog zich voortsleepte vervloog Césars hoop op een spoedig einde die aanvankelijk leefde in brede kring. Op zeker moment betwijfelde hij zelfs of er überhaupt nog een einde aan de oorlog zou komen en in het verlengde hiervan merkte hij op: ‘Als deze oorlog nog lang duurt, blijft er niemand meer over’… 

Zo boud was die stelling niet. Frankrijk verloor 1,3 miljoen soldaten - prille twintigers vaak. Onder hen bevonden zich ook de vermisten: zij waren verpulverd. Daarnaast 3,5 miljoen gewonden en verminkten. Onder de slachtoffers bevonden zich ook relatief veel manschappen uit de Franse koloniën: Noord- en West-Afrika, Madagaskar en Indo-China. In totaal vochten ongeveer 600.000 gekoloniseerde manschappen ten behoeve van Frankrijk. Om de snel slinkende troepenmacht aan te vullen werden voorts misdadigers uit de gevangenissen gehaald. Dezelfde praktijken vonden toentertijd plaats in het keizerlijke Duitsland - en vandaag de dag volop in Rusland.

César gaf zelden expliciete informatie over de gruwelen ter plekke. Hij kon het blijkbaar niet over zijn hart verkrijgen om zijn moeder, een weduwe tenslotte, hierover gedetailleerd in te lichten. ‘U moet zich geen zorgen maken’, valt in menige brief liefdevol te lezen.

Maar de verschrikkingen hadden een kolossale invloed. Steeds vaker gaf hij blijk van neerslachtigheid, uitzichtloosheid, wanhoop. En een enkele keer een zenuwaanval, zoals in het derde oorlogsjaar.

De geallieerde overwinning kwam voor César Vincent zoals gezegd te laat. Op 30 september 1917 had hij nog in een opflakkering van optimisme, in de hoop op een weekje vrijaf aan Marie gevraagd: ‘Probeer er voor te zorgen dat mijn fiets in goede staat is, zodat ik tijdens mijn verlof een lange rit kan maken’. De maand erop was het afgelopen. Een bevel om een ‘strategisch gelegen heuveltop’ te bestormen zou hem fataal worden. De dagorder van Césars divisie vermeldde dat hij ‘opmerkelijke moed en buitengewone strijdlust’ had getoond. 

Door de brieven bladerend krijg je een meer gedifferentieerde indruk. Toen César in 1916 na een verblijf in een militair noodhospitaal ‘genezen’ werd verklaard en te verstaan kreeg opnieuw naar het helse slagveld te moeten, bracht dat vooruitzicht een zenuwcrisis teweeg.  

“Naar het front! Ik krijg mezelf niet getroost. Vertrekken naar het front waar ik zoveel van mijn arme kameraden heb zien vallen. Kameraden die zich opofferen bij Verdun waar ze vreselijke posities proberen te behouden. Ik ben erg ongelukkig, nooit ben ik zo verdrietig geweest als nu. Terugkeren naar die slachtpartij! Ach, alles, het maakt niet uit, ik zou me tot alles verlagen, maar terugkeren naar de strijd, te midden van lijken en van de dood, de honger, de dorst en de ergste morele martelingen moeten verduren, ik denk niet dat ik dat nog kan’. 

Dan volgt zijn uitroep van radeloosheid die door Mies Haage goed gekozen is als boektitel: Ik kan u niet uitleggen wat de oorlog is. En hij vervolgt: ‘Ik drink als ik de kans zie, om het verdriet te verdrinken dat zich van mij meester maakt. En ik huil, ik huil. Lieve maman, schrijf me, ik smeek het u, schrijf me toch een lange brief! Vertel me alles, troost me als u kunt. Uw brief zou me misschien goed doen en mijn verdriet kunnen wegnemen’.

Tegelijkertijd tonen zijn brieven dat hij geleidelijk aan kritische consequenties verbindt aan het oorlogsbedrijf. Bij de dood van Césars neef aan het front bijvoorbeeld spreekt hij de hoop uit dat God deze verschrikkelijke slachtpartij zal beteugelen die volgens hem plaatsvindt ‘voor het plezier van een paar hoogmoedige heren’. Zij zullen zich terdege moeten verantwoorden als ‘de dag des oordeels aanbreekt’. De envelop naar huize Vincent van 16 augustus 1917, kort voor zijn dood, bevat naast de brief zelfs de tekst van het roemruchte Chanson de Craonne. Craonne ligt 30 kilometer ten noordoosten van Reims; in deze streek vielen extreem veel doden door zinloze offensieven. Het was een protestlied dat gezongen werd ten tijde van het grootscheepse oproer binnen het Franse leger met passages als deze:

‘Het is voorbij, alles gegeven.

Deze oorlog kent geen einde.

Hier in Craonne, hier op dit veld,

worden wij ten slotte geveld.

Men stuurt ons zonder dank

naar de offerbank.

(…)

Ze zetten de bloemetjes buiten.

Maar niet wij en onze kornuiten.

Ze zouden niet meer moeten schuilen

maar zij aan zij met ons in de kuilen

hun rijkdom verdedigen. Wij hebben niks.

 

Ja, patsers, wijnvaten,

’t Is voor jullie dat wij verrekken.

Het is voorbij, want wij soldaten

gaan hier eindelijk vertrekken.

Jullie beurt om jullie konten

de loopgraaf in te wrikken.

Als jullie zo graag willen

mag je er hier in stikken.

 

De Franse auteur Michel Houellebecq, stelt in zijn dit jaar in het Nederlands verschenen romanz onder omhaal dat deze oorlog een ‘nog nooit vertoond niveau van absurditeit had bereikt en bovendien - door de zich opdringende vergelijking tussen het leed van de frontsoldaten in de loopgraven en de winsten van de jakhalzen in het achterland - van een tenhemelschreiende immoraliteit’. (2)

De muiterij kwam tot een climax na het zoveelste nodeloos bloedige en zinloze offensief waarbij de met veel bravoure aangekondigde overwinning uitbleef. Terzijde: de enkele jaren geleden overleden Frankrijk-expert bij uitstek, Henk Wesseling, heeft erop gewezen dat verscheidene Franse legeraanvoerders ervaring hadden opgedaan in Afrika en Azië maar dat hun ‘offensieve strijdwijze’ in de Eerste Wereldoorlog niet effectief bleek tegenover les Boches. (3) 

Na eerst ‘de ergste raddraaiers’ naar de gevreesde krijgsraad te hebben doorverwezen slaagde legerleider Philippe Pétain erin de muiterij te beëindigen. Soldaten werd voortaan veel vaker het vurig verlangde verlof verleend en de troepen werden ook vaker gerouleerd. 

Tot slot het familietaboe. Mies Haage meent dat het ingesteld werd omdat het maman ‘teveel pijn deed de brieven te lezen’. Dat is evident. Het echtpaar Vincent moet hun oudste zoon extra gekoesterd hebben. Ze hadden al drie eerdere kinderen verloren; twee heel jong aan difterie, het derde te vroeg geboren. César had als kind de tyfus overleefd, schrijft Haage. 

Maar je mag gerust aannemen dat de pijn werd versterkt door een knagend zelfverwijt. In de zomer van 1917 kwam César voor een week met verlof, denkend eindelijk even tot rust te komen. Maar ‘soldaatje César’ vergiste zich lelijk. Tot zijn verbijstering werd hem door maman en knecht Jean te verstaan gegeven de handen uit de mouwen te steken en niet op zijn lauweren te gaan rusten. Er deed zich zelfs een vechtpartij voor met Jean. Woedend verlaat hij voortijdig de boerderij. Terug in de linies probeert hij in een verontwaardigde brief aan zijn moeder op 15 juli 1917 aan het verstand te brengen waarvoor een weekje verlof eigenlijk bedoeld is: ‘We krijgen zeven dagen verlof, dagen waarin we omringd moeten worden met liefde, liefde die ons de ellende en het verdriet doet vergeten…’ Daarna volgden andere, op verzoening gerichte epistels. Maar tot een respons van moederszijde zou het niet meer komen.

Misschien dat moeders beslissing tot het ‘embargo’ mede tot stand kwam door een zekere beduchtheid voor eventuele gerechtelijke stappen. Vergeet niet dat het Chanson de Craonne een oproep was tot rebellie tegen de militaire autoriteiten. Deze omstreden ‘protestsong’ bleef tot 1974 verboden. (4) 

In zijn bestseller over Europa in de twintigste eeuw vraagt Geert Mak zich af: ‘Wanneer zal ooit de emotie van de Grote Oorlog doven? (…) ‘Ik doe een gok: de komende tien jaar’. (5) Dit was erg optimistisch gedacht. Door de huidige krijgsverrichtingen in Oekraïne is het verschijnsel (uitputtings) oorlog en de daarmee verweven (familie) drama’s weer dichtbij gekomen en klinken de echo’s van 1914 - 1918 krachtiger dan voorheen. De oorlogsbrieven van de op 23-jarige leeftijd doodgeschoten frontsoldaat César Vincent hebben vandaag een extra lading. 

De emotie van de Grote Oorlog is nog niet gedoofd.

 

Noten

1 Haage overleed een jaar voor publicatie. Haage’s dochter en schoonzoon hebben er de laatste hand aan gelegd. Behalve brieven bevat deze publicatie onder meer familiefoto’s, meegezonden krantenknipsels over het verloop van de oorlog en ansichtkaarten met stadsgezichten waarop ruïnes te zien zijn. 

De regionale Franse pers besteedde aandacht aan de brieven. Ze werden ook geplaatst op de website Comité Départemental de l’Historie de la guerre de 1914-1918. Haage hield lezingen in Frankrijk en Nederland en Césars brieven worden voorgelezen bij herdenkingen.

2. Michel Houellebecq, Vernietigen (2023; 2022), p. 547.

3. H.L. Wesseling, Frankrijk in oorlog, 1870 - 1962 (2006), p. 107.

4. In 1998, tachtig jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog, bepleitte toenmalig premier Lionel Jospin bij een officieel bezoek aan de gemeente Craonne de rehabilitatie van de ‘muiters’ die destijds weigerden aan de zelfmoordoffensieven deel te nemen en keurde de nodeloze executies van de weigeraars af. Het aantal ‘muiters’ wordt geschat op 35.000. President Jacques Chirac vond Jospins toespraak volstrekt ‘ongepast’. In 2014 zei president François Hollande (in het verlengde van Jospin): ‘Ik wil dat geen enkele Fransman die deelnam aan dat verschrikkelijke conflict vergeten wordt. Honderd jaar na dato moeten we het pijnlijke vraagstuk van de gefusilleerden benaderen in een sfeer van verzoening’. In de hele oorlogsperiode werden meer dan vijfhonderd ‘deserteurs’ en ‘muiters’ voor het vuurpeloton gebracht. Van een collectieve rehabilitatie kon geen sprake zijn. 

Behalve voor het Chanson de Craonne golden wel meer verbodsbepalingen. Stanley Kubricks beroemde film Paths of Glory (uit 1957) waarin zware kritiek op de Franse krijgsraad tijdens de Eerste Wereldoorlog centraal staat, mocht pas na de dood van Charles de Gaulle in 1970 vertoond worden. 

5. Geert Mak, In Europa. Reizen door de twintigste eeuw (2004), p. 146.

zondag 25 december 2022

 

Onwetend van het grote kwaad en het dilemma van Leo Baeck die het wel wist

Civis Mundi Digitaal #129

door Otto van de Haar

Bespreking van Bart van der Boom, De politiek van het kleinste kwaad. Een geschiedenis van de Joodse Raad van Amsterdam 1941-1943. Uitg. Boom, 2022.

 

Het is lange tijd tamelijk stil geweest rondom de zeer omstreden rol die de Joodse Raad tijdens de oorlogsjaren had vervuld, namelijk ‘samenwerking’ tot het laatst met de Duitse bezetter, met als eindstation Auschwitz. De Leidse historicus en universitair docent Bart van der Boom heeft dit jaar deze stilte doorbroken. Met zijn boek De politiek van het kleinste kwaad. Een geschiedenis van de Joodse Raad van Amsterdam 1941-1943 (1) wil hij vooral begrip tonen voor het doen en laten van de leiding van de Joodse Raad, de raad ‘in zijn tijd’ plaatsen en zich daarbij verre houden van hindsight-bias: wijsheid - achteraf. Bij de boekpresentatie dit voorjaar benadrukte hij in een kritisch vraaggesprek met publicist Ronit Palache, dat zijn empathie niet verward moet worden met sympathie. Dat zijn inderdaad verschillende begrippen.

Van der Boom is er volledig van overtuigd dat (a) tijdens de oorlogsjaren de Joodse Raad onwetend was van de grootschalige vergassingen in Polen want (b) als hij hiervan wél op de hoogte was geweest, dan had hij terstond de handdoek in de ring gesmeten. Mijn vrees is dat deze conclusie te stellig is.   

 

Judenrat

In 1941 werd op bevel van de Duitse bezetter de Joodse Raad in het leven geroepen. Het  hoofdkwartier bevond zich aan de Nieuwe Keizersgracht 58. Deze (deels uit kerkelijke) notabelen bestaande Raad, stond onder voorzitterschap van Abraham Asscher (1880-1950) en David Cohen (1882-1967).Het Joodsche Weekblad - dat volgens Van der Boom in de helft van de Joodse huishoudens werd gelezen, dan wel doorgebladerd - werd opgedragen de steeds zwaardere anti-Joodse maatregelen af te kondigen. Bijdragen over het Joodse leven, godsdienst, cultuur en niet te vergeten de geschiedenis van millennia, verdwenen successievelijk naar de marge. Getracht werd ondanks alles de moed erin te houden, ook toen midden 1942 de eerste deportaties naar het Oosten van start gingen.

De Joodse Raad, die kort na zijn oprichting de ‘zeggenschap’ had gekregen over alle Joden in Nederland, bleef zich ondanks aarzelingen die door Van der Boom consciëntieus beschreven worden, verantwoordelijk voelen voor de in het nauw gebrachte Joodse gemeenschap. Men dacht door middel van, in het Duits gevoerd, ‘overleg’ met de nieuwe autoriteiten escalatie te kunnen voorkomen en de beknottende, racistische maatregelen zoals de Jodenster te verzachten (2).

Zo bekommerde de Joodse Raad zich om de zieken en de voortgang van het onderwijs want Joodse leerlingen konden niet langer openbare scholen bezoeken. Het selecteren van Joden voor de werkkampen in Nederland behoorde ook tot een van zijn noodgedwongen taken. Eerst werden bijvoorbeeld jonge alleenstaande mannen geselecteerd om zodoende hoofden van (kinderrijke) gezinnen zo lang mogelijk uit de wind te houden…totdat ook die ‘aan de beurt’ kwamen.

Ondankshetonblusbare antisemitisme hield de Duitse bezetter de Joodse Raad zolang als nodig was graag ‘te vriend’ want die stond er garant voor dat onrust, paniek en chaos zoveel mogelijk werden vermeden. Het Joodsche Weekblad vervulde hierbij een sleutelrol. Van der Boom laat glashelder zien hoe men steeds verder verzeild raakte op het glibberige pad van de ‘politiek van het kleinste kwaad’. Dat de leiders van de Joodse Raad voornamelijk gehandeld zouden hebben om ‘het vege lijf’ te redden - zoals de historici Jacques Presser (1899-1970) en Lou de Jong (1914 - 2005) met zoveel woorden hebben onderstreept - wijst Van der Boom van de hand. Deze overweging speelde uiteraard wel mee, zegt hij, maar was van ondergeschikt belang.

 

Lasterlijke karikatuur  

De auteur meent dat pas op het einde van de Tweede Wereldoorlog kwam vast te staan dat drievierde van de Joodse Nederlanders - ongeveer honderdduizend in getal - door verstikking om het leven was gebracht. Het verdriet over deze catastrofe en over de ontstane leegte bij de nabestaanden was onmetelijk. Personen en instellingen die hadden samengewerkt met het beleid van de nazi’s zagen zich geconfronteerd met de bitterste verwijten - zo ook de leiding van de Joodse Raad. Waarom hadden zij hun werkzaamheden niet neergelegd toen zij in 1942-1943 medeverantwoordelijk werden (gemaakt) om het Jodentransport naar het Oosten reibungslos te laten verlopen op weg naar de ondergang, naar de verdelging?

Deze loodzware aanklacht als zou de Joodse Raad willens en wetens meegewerkt hebben aan de Endlösungkwalificeert Van der Boom als een ‘lasterlijke karikatuur’. Het was namelijk tijdens de oorlogsjaren eenvoudig niet voorstelbaar dat zich in het Oosten vernietigingskampen bevonden waar Joden en anderen bij aankomst massaal werden vergast, zegt hij. Dat het ten behoeve van de oorlogvoering toch al onder zware druk staande Duitse spoornetwerk nog eens extra belast zou worden met volgepakte treinladingen bestemd voor industriële genocide, miste iedere logica.

De leiding van de Joodse Raad beschouwde het ‘verre Auschwitz’ - bij het begin van de deportaties door het Joodsche Weekblad nog gespeld als ‘Ausnitziën respectievelijk Auswitziën -  als een dwangarbeiderskamp ten bate van de Duitse industrie (wapens, kleding, reparaties et cetera) die stond te springen om arbeidskrachten. Harde feiten over de kampen in het Oosten ontbraken, ook al wist men wel dat deze beslist hardvochtiger waren dan de kampen in Nederland waar Joden de eerste tijd van de oorlog te werk waren gesteld. Maar zij zouden in Polen, zo was de gedachte, wel een reële overlevingskans hebben en na de oorlog - waarvan men verwachtte en vurig hoopte dat het einde snel naderde - zou het leeuwendeel terugkeren. Nu weten we allemaal wat in de vernietigingskampen in het Oosten heeft plaatsgevonden - toen niet, noteert Van der Boom.

Daarom achtte de Joodse Raad het voor zichzelf aanvaardbaar om organisatorische ‘medewerking’ te verlenen aan de transporten. Van der Boom staat uitvoerig stil bij de activiteiten die ter hand werden genomen bij de ‘hulp aan vertrekkenden’: de administratie rond het te verlaten pand, het inleveren van de huissleutels, het gereed maken van de correcte reisbescheiden en de juiste (winter)bepakking, de eetnap en drinkbeker, tot aan het schenken van een kop koffie op de vertrekplaatsen, als daar nog tijd voor was. De auteur erkent dat tijdens de oorlog wel allerlei beangstigende geruchten circuleerden over massale moordpartijen op Joden. Onder meer Amerikaanse bronnen, radio Oranje en de BBC maakten eind 1942 melding van ‘vernietiging’ van Joden. Maar deze berichten, stelt Van der Boom, werden amper serieus genomen in de zin van een massale vergassing, vrijwel direct bij aankomst. Gedurende de Eerste Wereldoorlog had met name Engeland een indrukwekkende staat van dienst opgebouwd op het gebied van fantasierijke gruwelverhalen. En ‘vernietiging’ hoefde tenslotte niet per se letterlijk te worden genomen. Zou het dan nu allemaal zo vreselijk anders zijn? 

 

Geen alternatief…

Uiteraard verafschuwde de leiding van de Joodse Raad de deportaties naar de zware werkkampen in het door Duitsland geannexeerde Polen, maar dit werd gezien en impliciet verdedigd als ’de politiek van het kleinste kwaad’. Wat was dan het grote kwaad? Bloedige repressailles met als opperste schrikbeeld Mauthausen, een concentratiekamp in Oostenrijk.

Om dit te begrijpen moeten we weer even terug naar 1941. Tijdens een gewelddadig treffen tussen enerzijds het verzet (Joods en niet-Joods) en anderzijds de Duitse bezetters en hun Nederlandse handlangers, liet een NSB’er het leven. Resultaat: ruim driehonderd Joodse mannen werden willekeurig opgepakt. Wat volgde was de beroemde Februaristaking. Daarop reageerde de bezetter weer door hen later dat jaar - samen met nog enkele honderden Joodse mannen die zich in het oosten des lands ‘schuldig’ hadden gemaakt aan sabotage-acties - op transport te stellen met eindbestemming Mauthausen. Toen op het eind van 1941 amper nog een levensteken werd vernomen, kwam men aan de Nieuwe Keizersgracht 58 tot de uiterst pijnlijke maar volkomen juiste slotsom dat op een enkeling na niemand dit ‘kamp’ had overleefd. De gevangenen hadden zich in de Oostenrijkse granietgroeven letterlijk kapot moeten werken en werden uitgehongerd; een niet gering aantal ‘koos’ voor zelfmoord.

Was dit misschien het moment voor de Joodse Raad om het bijltje erbij neer te gooien en het ‘overleg’ met de Jodenverdelgers te staken? Historicus Jacques Presser meende destijds van wel. Kort na het Mauthausen-drama bracht hij in januari 1942, ten overstaan van de leiders naar voren dat zij ‘het contact met deze moordenaars en fielten [ploerten] hadden dienen te verbreken’. Na ampel beraad - en met steun van andere geraadpleegde Joodse notabelen uit de provincie en van min of meer onafhankelijke Joodse intellectuelen - ging de leiding hier uiteindelijk niet in mee want dat zou betekenen dat de Joodse gemeenschap aan haar lot zou worden overgelaten.

Daar kwam nog iets bij. In de optiek van de Joodse Raad bevatte ‘Mauthausen’ een ‘rationele’ kern, te weten een ‘straf’ voor (gewapend) verzet en sabotage. We kunnen ons dus maar beter gedeisd houden want anders pakt de menselijke schade desastreus uit. Zo kwam de onvrijwillige keuze van ‘het kleinste kwaad’ tot stand. Deportatie leek het ‘kleinste kwaad’. Leek.

Ook de zogeheten onderduik was in de ogen van de Joodse Raad een levensgevaarlijke gok en werd in het Joodsche Weekblad met kracht ontraden. Bij ontdekking door verraad eisten, of beter gezegd voltrokken de Duitsers moeiteloos de doodstraf of wachtte de cel. ‘Ongehoorzaamheid’ kon zonder pardon verhaald worden op de Joodse gemeenschap als geheel. En voor de  onderduikverschaffer(s) was het bij ontdekking zaak dat je een heel gedegen smoes kon overleggen..

 

Weerbarstige bron genegeerd

Na de oorlog werden, zoals boven al aangestipt met name de voorzitters van de Joodse Raad vanwege hun ‘collaboratie’ ter verantwoording geroepen. Zij verdedigden zich onder meer door te stellen dat ‘vóór 1944 geen enkele Nederlandse Jood wist, wat het lot der Joden in het Oosten was’. En als ‘bewijs’ voor deze onwetendheid werd hieraan toegevoegd: ‘Het spreekt vanzelf, dat, indien dit [de vergassingen in Auschwitz] bekend ware geweest, ieder zou hebben getracht onder te duiken en de Joodse Raad zijn werk zou hebben neergelegd’.

Het spreekt vanzelf? Niet helemaal.

Er bestaan namelijk bronnen die in een andere richting wijzen en helaas buiten de lichtkegel van het onderzoek van Van der Boom zijn gebleven. Hieruit blijkt dat binnen de Joodse leiding van Duitsland anno 1943 - en dus niet door hindsight-bias - wel degelijk kennis bestond over vergassingen in Auschwitz. In 1949 heeft de beroemde wetgeleerde Leo Baeck (1873 - 1956), leidsman van de Joodse gemeenschap in Duitsland, hiervan melding gemaakt, dúrven maken.

In januari 1943 kreeg hij in Berlijn bezoek van de Gestapo. ‘Tot dan toe was deportatie mij bespaard gebleven in verband met mijn werk als hoofd van de Reichsvereinigung van Duitse Joden’. Hij werd verzocht snel zijn spullen te pakken om vervolgens op transport gesteld te worden naar het ‘prominentenkamp’ Theresiënstadt, 60 kilometer ten noorden van Praag. Een uit Auschwitz ontsnapte Tsjechische ingenieur stelde hem in augustus 1943 op de hoogte van de daar plaatsvindende vergassingen. Baecks reactie: ‘Dus het was niet zomaar een gerucht, of zoals ik had gehoopt, het drogbeeld van een zieke geest’. Hij liet zich (wel) overtuigen, maar besloot deze informatie niet door te geven aan de op transport wachtende Joden in het getto. Reden:

’Te leven in afwachting van de dood door vergassing zou alleen nog maar moeilijker zijn. En deze dood [door vergassing] was niet zeker voor een ieder: er was selectie voor slavenarbeid; misschien gingen niet alle transporten naar Auschwitz. Aldus kwam ik tot de zware beslissing om het aan niemand te vertellen’. (3)

Wat hierbij in het oog springt is de eerlijkheid van deze man. Baeck had er geen enkele baat bij, behalve misschien dat hem iets van het hart moest. Zijn keuze om dit na de oorlog te doen, zal hem niet door iedereen in dank zijn afgenomen. (4) De Joodse Raad kreeg ook dergelijke berichten binnen maar deze werden systematisch te licht bevonden, schrijft Van der Boom. Dat kan. Niet iedere klokkenluider was automatisch geloofwaardig.

Desalniettemin valt niet uit te sluiten dat als de leiding van de Joodse Raad in Amsterdam zich in datzelfde jaar 1943 wél had laten overtuigen door de ‘geruchten’, de raad - net als Leo Baeck - opnieuw een stapje zou hebben gezet op de glibberige weg van ‘de politiek van het kleinste kwaad’. En dat de Joodse raad - net als Leo Baeck - tot de ‘zware beslissing’ zou zijn gekomen ‘om het aan niemand te vertellen’ omdat ‘te leven in afwachting van de dood door vergassing alleen nog maar moeilijker zou zijn’. 

Is Van der Booms bewering dat de voorzitters van de Joodse Raad de handdoek in de ring zouden hebben gegooid als zij van de vergassingen hadden geweten niet te stellig? Een stelligheid die misschien voorkomen had kunnen worden als de Leidse historicus deze ‘weerbarstige bron’ van de hand van Leo Baeck had weten te taxeren, in plaats van te negeren.

 

1. Bart van der Boom, De politiek van het kleinste kwaad. Een geschiedenis van de Joodse Raad 1941 - 1943 (2022). Het steunt voornamelijk op de notulen van de Joodse Raad en de kolommen van het Joodsche Weekblad. Daarnaast op detailstudies, herinneringen, dagboeken.

2. De befaamde Joods-Oostenrijkse politicoloog Hilberg vertelt dat in het door nazi-Duitsland bezette Servië indertijd een bizar ‘woordgrapje’ de ronde deed over de Jodenster. De hoogste militaire onderscheiding die je tijdens de Eerste Wereldoorlog kon worden opgespeld was Pour le mérite. In Servië werd dat Pour le sémite. In Raul Hilberg, Die Quellen des Holocaust. Entschlüsseln und Interpretieren (2001), 149.

3. Leo Baeck, ‘A People Stands Before Its God’, in: Erich Boehm (red), We survived. Fourteen Histories of the Hidden and Hunted in Nazi Germany (2003; 1949), 290, 293.

4. Over dit verzwijgen van de vergassingen door Leo Baeck anno 1943 heeft de voormalige minister van Buitenlandse Zaken onder Bill Clinton, de Joods-Tsjechische Madeleine Albright (1937-2022) zich ook uitgelaten: ‘Nog steeds wordt gediscussieerd over het juiste antwoord op dit dilemma - vertellen of niet vertellen’, in: Madeleine Albright, Praagse winter. Het verhaal van mijn jeugd in oorlogstijd, 1937-1948 (2012), p. 264.

 

woensdag 1 december 2021


 

Mussolini – 'De Man van de Voorzienigheid'

Civis Mundi Digitaal #116

door Otto van de Haar

Bespreking van Antonio Scurati, M. De man van de voorzienigheid [1925-1932]. Amsterdam, Uitg. Podium, 2021

 

Biograaf Antonio Scurati schrijft meeslepend, maar trouw aan de historische feiten

Antonio Scurati (Napels, 1969) studeerde filosofie en is verbonden aan de Universiteit van Milaan. Een van zijn wetenschappelijke interessegebieden betreft het taalgebruik in gewelds- en oorlogssituaties in de moderne massamedia. Hij heeft verscheidene romans op zijn naam staan en schrijft columns in het Turijnse dagblad La Stampa.

Afgelopen zomer verscheen het langverwachte tweede deel van zijn Mussolini-biografie, dat, net als het eerste uit 2019, veel waardering kreeg. Er wordt al gesproken over een televisieserie. M. De man van de voorzienigheid gaat over de jaren 1925-1932, waarin de fascistische dictatuur in Italië zijn beslag kreeg en de Libische kolonie na hevige tegenstand werd onderworpen (1). De titel van deel twee is ontleend aan een toespraak van paus Pius XI uit 1929.

Romanschrijvers en historici, vertelde Scurati in de Corriere della Sera, worden al veel te lang tegenover elkaar geplaatst. Ten onrechte, want ‘onze tijd vraagt om een samenspel tussen de accuratesse van de historische wetenschap en de kunst van het romaneske verhaal’. Waarom dit samenspel? ‘Het gaat in de eerste plaats om de toekomst van onze scholen, om de gemeenschappelijke inspanning om de onwetendheid over de geschiedenis (…) waarin onze leerlingen wegzinken, tegen te gaan’.

De biografie van de in 1883 geboren en in 1945 overleden Benito Mussolini heeft de auteur in een verhaalvorm gegoten die ‘streng en meeslepend is’ (…) ‘zowel veeleisend als populair’. Het veelbewogen Mussolini-tijdvak wil hij ‘doen ontwaken uit de sleur van droge opsommingen van data, plaatsen en namen waarin de collegezalen het vaak hebben ondergedompeld’. (2)

Beide tot dusver verschenen delen - er volgen er nog twee - zijn gebaseerd op pakkende documenten: briefwisselingen, manifesten, dagboekaantekeningen, door de geheime dienst afgeluisterde telefoongesprekken, legerorders, ooggetuigenverslagen van Libische concentratiekampoverlevenden, telegrammen, krantenberichten, toespraken van De Leider. Deze heeft hij verwerkte in beknopte hoofdstukken die getuigen van een uitzonderlijk rijk proza, maar steeds ‘to the point’.

 

1929: Alleenheerschappij voltooid

Op 13 februari 1929 hield paus Pius XI een toespraak op de Katholieke Universiteit van het Heilig Hart in Milaan. Kort daarvoor had de ondertekening plaatsgevonden van Il Concordato, waarmee het oude conflict tussen kerk en staat werd bijgelegd. ‘En misschien’, sprak de paus, ‘was er wel iemand nodig zoals hij die door de Voorzienigheid op onze weg is gebracht; iemand die niet van de liberale school zou zijn’. Over de niet-liberale school van Mussolini verderop meer. De gedenkwaardige ondertekening was als het ware het symbool van de definitieve bekrachtiging van de fascistische dictatuur.

Haast filmisch toont Scurati hoe het concordaat ‘met gouden pen’ werd ondertekend. Anders dan de tot ‘het kardinaalspurper opgeklommen’ Pietro Gasparri, scheen Mussolini’s hoekige gelaat wat bedrukt  in de pauselijke residentie, het Lateraans Paleis. Want met ‘één pennenstreek’ begroef hij ‘een heel leven van militant anticlericalisme’.

Maar, zegt de auteur, Mussolini moet terdege beseft hebben wat een sensationele prestatie, zowel in  nationaal als in persoonlijk opzicht, hij had verricht door de paus afstand te laten doen van zijn wereldlijke macht en hem zodoende te dwingen zich van iedere politieke inmenging te onthouden. En dat allemaal van iemand afkomstig uit een gehucht aan de rand van de Romagna, zoon van een tamelijk armlastige smid-caféhouder en een dorpsonderwijzeres.

De Heilige Stoel behield wel het eigendomsrecht over de kerkelijke gebouwen en het kerkelijk huwelijk (dat scheiding verbood) werd officieel erkend. Over dit laatste zal Mussolini, die er een reeks slordige relaties met vrouwen op na hield, het zijne hebben gedacht. De man beschikte over een magnetische aantrekkingskracht tot over de landsgrenzen. Clementine Churchill die samen met haar schoonzus in maart 1926 twee weekjes Rome deed, raakte ook in de ban. Ze vond hem ‘natural’, waardig en was onder de indruk van zijn stem en zijn ogen die dwars door je heen keken. Mussolini gaf haar een foto met onderschrift: ‘Devotamente, Mussolini’. En gaf haar ook een uitnodiging mee bestemd voor Winston.

De paus kon volgens het concordaat ook een forse ‘schadeloosstelling’ tegemoetzien. Daarover ontstond overigens onder vooraanstaande fascisten al direct irritatie blijkens een afgeluisterd telefoongesprek door de speciale geheime dienst tussen de oorlogsveteranen Emilio de Bono en Giuseppe Bottai:

‘De Bono: ‘en hij [Mussolini] heeft miljarden aan het Vaticaan geschonken, terwijl bij alle ministeries de broekriem moet worden aangehaald, omdat ze door die amechtige begrotingen (…) van het hoognodige af moeten zien!’

Bottai:l ‘Vertel mij wat!’

De Bono: ‘Hij [Mussolini] denkt overal het zijne van en heeft een hardere kop dan een alpenezel!’

Bottai: ‘Alleen eindigen die ezels door hun koppigheid soms in een ravijn!’

Deze voorspelling zal zonder twijfel nader worden uitgewerkt in een later te verschijnen deel en houden we nog tegoed.

 

Gewelddadig extremist

Zoals paus Pius XI al had geconstateerd in zijn toespraak in Milaan, was ‘de man van de voorzienigheid’ inderdaad niet iemand ‘van de liberale school’. Nooit geweest ook. Als agressief jochie van tien had hij een medescholier met een zakmes gestoken en kreeg al snel de bijnaam il tiranno. Hij voelde zich als adolescent aangetrokken tot de radicaal-marxistische vleugel van de Partito Socialista Italiano (PSI), die de klassenoorlog predikte. Met gewelddadige acties verzette hij zich tegen de koloniale aanval op Libië, destijds in handen van het verzwakte Turkse Rijk en in gang gezet door de burgerregering van Giovanni Giolitti in 1911. Daarnaast ontpopte hij zich als vlijmscherp polemist in de kolommen van het partijblad Avanti!, dat zijn oplage dankzij hem flink zag stijgen.

De Grote Oorlog van 1914-1918 bracht bij Mussolini een radicale ommekeer teweeg. In afwijking van de socialistische zusterpartijen die zich in 1914 akkoord verklaarden met deelname aan de oorlog, ging de PSI hier niet in mee. Toen Mussolini zich in Avanti! vóór deelname aan de oorlog uitsprak - met als veelbelovend vooruitzicht gebiedsuitbreiding ten koste van het Habsburgse rijk - mocht hij zijn partijboekje inleveren. Daarop richtte hij in Milaan een eigen dagblad op: Il Popolo d’Italia dat bleef bestaan tot 1943, toen het fascisme als systeem op zijn retour was.

Na 1918 beweerde Mussolini, dat degenen die met man en macht in de loopgraven hadden gevochten voor het vaderland, de échte mannen waren. Zelf was hij gewond geraakt en liep hij een tijdlang - volgens sommigen wel heel erg lang - op krukken. De werkloos geworden oorlogsveteranen zouden de dienst uit moeten maken in het naoorlogse Italië, in plaats van die thuisblijvers. Hij lanceerde de term trincerocrazia (‘loopgravencratie’) als toekomstige ‘regeringsvorm’. De Belgische historicus Georgi Verbeeck heeft dit ‘politiek als voortzetting van de oorlog’ genoemd, met een knipoog naar Clausewitz’ Vom Kriege.

 

Giovanni Matteotti (1885-1924).

 

Mussolini’s mars naar de alleenheerschappij kwam in 1924 tijdelijk tot stilstand. Het was de begaafde, onverzettelijke socialist Giacomo Matteotti met zijn ‘zeldzame lachjes met wijkend tandvlees’, die de misdaden van de Partito Nazionale Fascista (PNF) en de verkiezingsmalversaties aan de orde durfde te stellen in de Kamer van Afgevaardigden. Tijdens de zitting, die voortdurend werd onderbroken door verbaal geweld, deed minister-president Mussolini er het zwijgen toe maar na afloop vroeg hij zich in besloten kring af waar ‘onze Tsjeka’ bleef. ’Het is ontoelaatbaar dat die man na een dergelijke toespraak nog rondloopt! Godnondeju!’

Twee maanden later werden de half vergane resten van Matteotti ontdekt in een verlaten streek ten noorden van Rome. De verontwaardiging in den lande over deze moord was groot en bracht Mussolini’s positie aan het wankelen. De man kreeg een halve zenuwinzinking. Maar mede dankzij de steun van zijn ‘maîtresse en mentrix’, de joodse Margherita Sarfatti, afkomstig uit de high society van Venetië, kon hij zich herstellen. Als kunstkenner en -verzamelaar oefende zij in de jaren 1920 grote invloed uit op het fascistisch kunstbeleid en bracht Mussolini tevens de do’s en don’ts bij van de hogere maatschappelijke kringen.

 

Margherita Sarfatti (1880-1961).

 

De moord op de socialist Matteotti had uiteraard ‘buiten medeweten’ van Il Duce plaatsgevonden, maar die toonde zich vroom bereid het ‘kruis van de macht’ te dragen: ‘Welnu, heren, ik verklaar hier ten overstaan van de assemblee en heel het Italiaanse volk, dat ik, ik alleen de politieke, morele, historische verantwoordelijkheid op me neem voor alles wat er gebeurd is’. Er volgde een  showproces tegen de uitvoerders en de dienstdoende politiechef De Bono werd overgeplaatst naar Italiaans-Libië waar hij gouverneur werd.

Ook de voorman van de Partito Comunista Italiano (PCI) Antonio Gramsci overleefde het fascisme niet. Na een afschuwelijke periode in gevangenschap overleed hij, in 1937, twaalf jaar na de dood van Matteotti, aan een hersenbloeding. Scurati omschrijft Gramsci zo: politiek filosoof, journalist, toneel- en literatuurcriticus, de geniale secretaris van de communistische partij en een geniaal denker. Allemaal waar, maar een filosoof van de democratie was hij niet. Het valt te betreuren dat de auteur in dit verband niet diens parlementaire redevoering van 16 mei 1925 in herinnering heeft gebracht. Hierin ageerde hij tegen het ‘wetsontwerp op de geheime genootschappen’, dat slechts tot doel had om alle niet-fascistische organisaties ‘wettelijk’ uit te schakelen. Toen de algemeen secretaris verontwaardigd de repressie van de carabinieri tegen de communisten aan de orde stelde, kwam hij onder zware druk te staan:

‘Mussolini: Wij doen precies wat jullie in Rusland doen…

Gramsci: In Rusland zijn er wetten die worden nageleefd; jullie hebben jullie eigen wetten…

Mussolini: Jullie houden geweldige klopjachten. Goed werk! (gelach)’…

Gramsci betoogde voorts dat wanneer de communisten de macht zouden krijgen ze in Italië ‘dezelfde methoden’ zullen gebruiken ‘als jullie’ maar dan ‘alleen tijdelijk, als overgangsmaatregel…’ En een ander elementair verschil met de fascisten was, zei Gramsci, dat het geweld van de communisten progressief van aard was…(3).

Midden jaren twintig werd Mussolini geconfronteerd met maar liefst vier aanslagen. En opnieuw was de verontwaardiging in het land groot. De Leider bleef steeds ongedeerd, behalve bij de tweede aanslag op 7 april 1926, toen een door de uit Ierland overgekomen Violet Gibson afgevuurde kogel zijn neusbrug schampte.Scurati kenschetst haar als ‘een dame, met warrig grijs haar en een verwilderde blik’, als ‘een van die gestoorden die niets meer van het leven vragen en het laatste restje dan maar besteden aan het voeren van zwermen zwerfkatten. Een kattenvrouwtje heeft op de Duce gevuurd’ (4). Kort na het laatste attentaat werd de doodstraf - die in Italië in 1889 was afgeschaft - heringevoerd als maatregel ter verdediging van de staat: ‘De strijd die de staat nu tegen zijn vijanden onderneemt, is soortgelijk aan die welke hij moet voeren in tijden van oorlog’. Het ‘parlement’ werd ondergeschikt gemaakt aan de uitvoerende macht, politieke partijen (met uitzondering van de PNF), werden illegaal verklaard, de vrije vakbonden ontbonden en hun kantoren vernield of in brand gestoken, kritische kranten kregen een verschijningsverbod en de onafhankelijke rechtspraak verdween. Terwijl het in de oude liberale staat voldoende was om de wet na te leven, zo lezen we, kon je maar beter fascist worden om niet in de illegaliteit terecht te komen. Mussolini en zijn bewapende knokploegen ondervonden financiële steun van grote landeigenaren, industriëlen en het leger. En de koninklijke familie? ‘Die slikte wat er maar te slikken viel', merkt Scurati sarcastisch op.

 

Benito Mussolini kort na de aanslag door Violet Gibson.

 

Naar de andere oever

Terwijl in het moederland eind jaren twintig sprake was een onvervalste dictatuur,  voerden de Italianen in Libië een typische asymmetrische oorlog, uitmondend in mosterdgasbombardementen, die Mussolini begin jaren 1930 de overwinning bracht. Scurati besteedt er volop aandacht aan. Hiermee doorkruist hij de nog steeds invloedrijke achtdelige ‘standaardbiografie’ van Mussolini van de hand van de internationaal bekende historicus Renzo De Felice, die maar weinig oog had voor het massale staatsgeweld in Afrika. Want volgens De Felice was Mussolini’s fascisme zo kwaad nog niet (5).

Op 11 april 1926 arriveerde Mussolini per schip in de Libische hoofdstad Tripoli. Op de boulevard hield hij - vier dagen na de aanslag van Violet Gibson, de pleister van de schotwond zat nog op zijn neus - een feestelijke toespaak: ’We hongeren naar landstreken. Ik ben gekomen om een blijk van macht van het Italiaanse volk te geven’(…) ’Het is het Lot dat ons naar deze grond drijft. Niemand kan het Lot tegenhouden’.

Vooraan tussen de toehoorders had de roemruchte veldheer en vriend van Mussolini, Rodolfo Graziani, alias ‘schrik der bedoeïenen’ plaatsgenomen, ‘een lange, gedistingeerde heer van drieënveertig’ gekleed in een ‘smetteloos officiersuniform’ dat hij ’draagt alsof hij erin geboren is. Met zijn vierkante kaak, (…) zijn volle haardos met amper brillantine, zijn zondoorstoofde huid heeft hij de pokerface uit Amerikaanse gangsterfilms’.

 

Rodolfo Graziani (1882-1955)

 

Zijn voornaamste tegenstander in de woestijn en rond de oases was de legendarische ‘ontembare’ partizanenleider Omar al-Mukhtar, die als een halfgod werd beschouwd. Scurati laat de onderlinge verdeeldheid onder Libische gemeenschappen niet onvermeld. Een deel werd overgehaald om zich aan te sluiten bij de strijd van de Italiaanse bezetters. Graziani schakelde ook autochtone manschappen in uit Eritrea, dat reeds eind negentiende eeuw door Italië was bezet.

Gezien de krachtsverhoudingen beperkten de rebellen zich tot hit-and-run acties. Op het eind van de jaren twintig bereikte de strijd zijn climax en werd in Rome besloten tot het inzetten van gifgas. Scurati diept een verslag op van een bombardement d.d. 31 juli 1930 met het ‘blaartrekkende’ zenuwgas Yperiet, genoemd naar het Belgische Yper, waar het voor het eerst tijdens de Grote Oorlog werd ingezet:

Weersomstandigheden - Redelijk

Vlieghoogte - M.700

Bewapening - N. 24 bommen van 21 kg Yperiet

                   N. 12 bommen van 12 kg Yperiet

                   N. 320 bommen van 2 kg Yperiet’

Bij het in de verte opdoemen van Mussolini’s bommenwerpers met hun ‘gruwelijke doeltreffendheid’ trachtten de rebellen zich halsoverkop in veiligheid te brengen. Een jaar later werd Omar al-Mukhtar gevangengenomen werd en veroordeeld tot de strop.

 

Omar al-Mukhtar (1858-1931)

 

Scurati laat ook de concentratiekampoverlevenden aan het woord, die zich de vernietigde kudden, hongersnood, uitputting, kampziektes, marteling en ophanging herinnerden. Kolonel Graziani zal in latere delen uitvoeriger aan bod komen, omdat hij ook opereerde in de veel heftiger verlopen koloniale oorlog in Abessinië (1935-1937). En ook als Mussolini’s trouwe minister van Defensie die nauw samenwerkte met nazi-Duitsland, dat Italië van 1943-1945 gedeeltelijk bezet hield. In 1950 werd Graziani tot negentien jaar cel veroordeeld wegens collaboratie met Hitler-Duitsland - niet wegens zijn rol in Afrika (6).

Een kritiekpuntje tot slot. Mussolini’s gedachtegoed krijgt bij Scurati weinig aandacht, waarschijnlijk omdat dit moeilijk in beeldrijke taal is te vatten. Een groot gemis is het niet. Want wat hij ook las van Karl Marx, Louis Blanqui, Georges Sorel of Friedrich Nietzsche, hem zullen toch vooral die passages zijn bijgebleven met betrekking tot azione en violenza. Als Mussolini de Götzen-Dämmerung van de filosoof met de hamer heeft ingezien, dan bleef zijn blik wellicht rusten op de volgende passage: ‘Man hat auf das grosse Leben verzichtet, wenn man auf den Krieg verzichtet’ (7): de klassenoorlog, de Grote Oorlog, de binnenlandse oorlog, de koloniale oorlog.

 

Noten:

1  Antonio Scurati, M. De man van de voorzienigheid (2021) [1925-1932] dl.ii; oorspr. M. L’uomo della provvidenza (2020). M. Zoon van de eeuw (2019) [1919-1924]dl.i; oorspr. M. Il figlio del secolo (2018). In oktober 2021 verscheen van Hans Woller Mussolini. De eerste fascist. (oorspr. Mussolini. Der erste Fascist, 2016). Deze traditioneel opgezette levensbeschrijving is een mooie aanvulling op het werk van Scurati die het leven van de in 1883 geboren Mussolini pas laat beginnen in 1919, als aanvoerder van de fascistische beweging in Milaan. Woller besteedt ook meer aandacht aan denkers die bij Mussolini in zijn jonge jaren een rol hebben gespeeld maar de verwikkelingen in Italiaans-Libië komen amper aan bod.

2. Corriere della Sera, 28 oktober 2018.

3. Gramsci’s rede werd afgedrukt in het partijblad L’Unità van 23 mei 1925. In: Antonio Gramsci, Klassenstrijd en fascisme (1979;1974), p. 136, 137.

4. In haar goed gedocumenteerde biografie van Violet Gibson laat Frances Saunders zien dat het gecompliceerder lag. Dit ‘kattenvrouwtje’ opereerde vanuit een streng-christelijk motief, zag zichzelf als katholieke martelares en pleegde de aanslag ‘to glorify God’. Saunders aanvaardt de kwalificatie ‘gestoord’ op voorwaarde dat dit niet impliceert dat Benito Mussolini ‘geestelijk gezond’ was. In: Frances Saunders, The woman who shot Mussolini (2010). De gemeenteraad van Dublin heeft dit jaar toestemming gegeven tot het plaatsen van een plaquette op Gibsons ouderlijk huis aan het Merrion Square ter ere van deze ‘toegewijde antifasciste’ uit Ierland.

5. Premier Silvio Berlusconi bracht in 2008/2009 een zakelijke verzoeningsbijeenkomst tot stand met de Libische dictator Moammar al-Kadaffi. Tijdens diens bezoek in Rome droeg Kadaffi een foto uit 1931 op zijn borst waarop een geketende Omar al-Mukhtar te zien was, omringd door hoge Italiaanse officieren. Berlusconi noemde in zijn toespraak de naam Mussolini hierbij overigens niet. Sterker, tijdens zijn bewind werd een gedeeltelijke rehabilitatie van Il Duce in gang gezet waarbij de Mussolini-biografie van Renzo De Felice indirect als steunpilaar fungeerde. Zie: Aram Mattioli, “Viva Mussolini”. Die Aufwertung des Faschismus im Italien Berlusconis (2010). Mattioli, werkzaam aan de universiteit van Luzern en kenner van de naoorlogse Italiaanse historiografie is mijns inziens te somber over het werk van Scurati tot dusver. Hij mailde mij onder meer deze conclusie: "Ondanks zijn kritische intentie bezwijkt ook Scurati uiteindelijk onder Mussolini’s fascinatie en draagt hij, met zoveel Mussolini-centrisme in het Italië van vandaag, niets echt beslissends bij aan de broodnodige verwerking van de fascistische dictatuur”.

6. In datzelfde jaar 1950 werd Graziani alweer ‘amnestie’ verleend. In de gemeente Affile, niet ver van Rome heeft de burgemeester in 2012, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het Vaticaan, een klein museum en een park geopend te zijner ere. Op de gevel staat in kapitalen: PATRIA  - ONORE en daarboven waait de Italiaanse vlag.

7. Geciteerd in: Ronald Havenaar, De tocht naar het onbekende. Het politieke denken van Jacques de Kadt (1990), p. 111.


woensdag 30 juni 2021

CLAUS VON STAUFFENBERG, HET REMER STRAFPROCES EN DE NATIONAALSOCIALISTISCHE UNRECHTSSTAAT

 

Civis Mundi Digitaal #111

door Otto van de Haar




Claus von Stauffenberg (1907-1944).

 

 In maart 1952, bijna zeventig jaar geleden vond in Braunschweig in de deelstaat Nedersaksen het roemruchte strafproces plaats tegen Otto Ernst Remer, voorman van de Duitse neonazi’s. Remer had Claus von Stauffenberg, de man van de aanslag op Adolf Hitler op 20 juli 1944, ’landverraad’ aangewreven. Procureur-generaal Fritz Bauer slaagde erin ’de mannen van de 20ste juli’ volledig te rehabiliteren. Een mooi succes voor Bauer en een versteviging van de nog zwakke fundamenten van de democratische Bondsrepubliek. Maar het Remer-proces leidde ironisch genoeg tegelijkertijd tot een onscherp beeld van de ’historische Stauffenberg’.

’Samenzweerders’ terechtgesteld

Ondanks nauwkeurige planning mislukte de aanslag op Hitler en de tijdelijke dictatuur van de Wehrmacht die daar op had moeten volgen. Daarmee lag het hoofddoel, de beëindiging van de oorlog om zo de geallieerden enig tegenspel te kunnen bieden, aan diggelen. Hitler raakte slechts lichtgewond en wist het terreurregime nog een klein jaar te prolongeren.

Stauffenberg, nog maar 37 jaar oud, werd gearresteerd en al in de nacht naar de 21ste met nog drie vooraanstaande leden van de conservatieve Militäroppostion voor een vuurpeloton gebracht. In de laatste tijdfractie van zijn leven schreeuwde hij het uit: ’Es lebe das heilige Deutschland!’.  Het ’Heil Hitler!’ had hij jaren eerder uit zijn vocabulaire geschrapt. Onder leiding van Reichsführer SS Heinrich Himmler sloeg een arrestatiegolf over het land. De ’samenzweerders’ werden in een showproces door het Volksgerichtshof  veroordeeld wegens ’land- en hoogverraad’. Tweehonderdvijfenvijftig mannen en een vrouw uit de militaire en burgerlijke oppositie werden ter dood gebracht, soms op de meest gruwelijke wijze. Het is veelzeggend dat de weduwe van Stauffenberg, Elisabeth ’Nina’ von Lerchenfeld (1913 - 2006) later haar kleindochter Sophie von Bechtolsheim toevertrouwde dat haar man dít lot in elk geval bespaard was gebleven. Vrouwen/weduwen werden naar concentratiekampen gebracht en gescheiden van hun kinderen. Uit respect voor hun vermoorde echtgenoten bleven op een enkeling na, al deze vrouwen ongetrouwd. Carl Goerdeler, leidsman van het conservatief-burgerlijk verzet had tijdens de oorlog een ontwerpprogram voor het post-nazibewind gereed gemaakt waarin hij ook kritisch terugblikte op de jaren dertig. In 1945 werd hij terechtgesteld wegens betrokkenheid, hoewel hij de aanslag hoogst problematisch had geacht. Goerdeler geloofde in het woord en wilde Hitler een proces aandoen…

 


Otto Ernst Remer (1912 - 1997)

 

Meeloper Remer

Aangeklaagde Otto Ernst Remer (1912 - 1997) was als commandant van het wachtbataljon ‘Grossdeutschland’ nauw betrokken bij de snelle uitschakeling van de  Militäropposition in het Bendlerblock, het hoofdkwartier van de ’samenzweerders’ in Berlijn. (De aangrenzende straat zou in 1955 worden omgedoopt tot Stauffenbergstrasse). Remer werd door Hitler bevorderd tot generaal-majoor maar heeft daar niet lang van kunnen genieten. In mei 1945 was de unconditional surrender - die Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie begin 1943 overeengekomen waren - een voldongen feit.

Na de capitulatie werd Remer bestempeld als ’Mitläufer’ en was enige tijd geïnterneerd door de westelijke bezettingsmacht. Maar hij bleef tot aan zijn laatste ademtocht een fan van de Führer en een verwoed Holocaust-ontkenner. Na zijn vrijlating groeide hij met zijn ’staat van dienst’ moeiteloos uit tot het boegbeeld van de mede door hem opgerichte Sozialistische Reichspartei (SRP), die er in slaagde om bij de deelstaatverkiezingen van 1951 in Nedersaksen 11 procent van de stemmen te veroveren. Remer, een geducht redenaar, betichtte tijdens openbare (verkiezings-) bijeenkomsten de mannen van de 20ste juli - in lijn met het oordeel van het Volksgerichtshof  - opnieuw van verraad aan het vaderland.

Procureur-generaal Fritz Bauer (1903-1968) - die in de jaren zestig internationale faam zou verwerven tijdens de Auschwitz-processen in Frankfurt - slaagde erin om Remer aan te klagen wegens smaad bij het gerecht in Braunschweig in Nedersaksen. Dit gebeurde op instigatie van Robert Lehr (CDU), minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet van bondskanselier Konrad Adenauer (1949 - 1963). Lehr had tijdens de oorlog in contact gestaan met Carl Goerdeler en ondernam zijn actie overigens als privépersoon.

 

Omstandigheden strafproces

De omstandigheden waaronder het strafproces in maart 1952 plaatsvond, waren voor de aanklager bepaald ongunstig. Meer dan eens volgde toentertijd ‘vrijspraak’ voor neo-nazi’s waarbij lasterlijke aantijgingen tegen het Duitse verzet  als ’vrijheid van meningsuiting’ werden benoemd, waarover het gerecht geen uitspraken wenste te doen. In de laatste oorlogsmaand, april 1945, had een zekere Walter Huppenkothen meegeholpen om prominente verzetsstrijders onder wie Hans Oster en Dietrich Bonhoeffer voor de krijgsraad te brengen, met de dood als gevolg. Toen Huppenkothen hiervoor in 1951 voor het gerecht werd gebracht, volgde vrijspraak want ’volgens het toenmalige nationaalsocialistische recht’ waren het land- en hoogverraders geweest. Dit zogenoemde Rückwirkungsverbot zorgde ervoor dat niet personen die slachtoffer waren geweest rechtsbescherming kregen, maar functionarissen van de terroristische staatsmacht.

Adenauer zat ook niet op dit proces te wachten. Tegenover de geallieerde bezettingsmachten wilde hij de Duitse oppositie tegen Hitler wel erkend hebben omdat dit voor Duitsland de soevereiniteitsmarge kon vergroten, maar binnengaats leek het hem het beste om er een streep onder te zetten en oud-nazi’s zoveel als mogelijk te integreren en amnestie te verlenen. Er was meer. Het was hartje Koude Oorlog en Bauer besefte maar al te goed, wilde hij het pleidooi ten bate van ‘de mannen van de 20ste juli’ tot een succes maken, hij het communístisch verzet (dat banden had onderhouden met doodsvijand Moskou) beter niet kon aanroeren. Dat lag te gevoelig. Het Rode Leger had tijdens zijn militaire zegetocht voor veel Duitsers de hel op aarde betekend en hoewel de Russische ‘represailles’ niet gedecontextualiseerd moeten worden, nam dat het menselijk leed niet weg. Het communistische verzet kwam in 2009 voor rehabilitatie in aanmerking, evenals de ‘deserteurs’ uit de periode 1933-1945.

 

Procureur -generaal Fritz Bauer (1903-1968)

 

Pleidooi

Voor het vier dagen durende strafproces, op 7, 8, 10 en 11 maart 1952, bestond bij publiek en pers enorme interesse. Bauer had de pers van tevoren uitvoerig ingelicht. Naast een historicus, moraaltheologen en militaire deskundigen waren enkele familieleden van vermoorde verzetslieden aanwezig zoals Annedore Leber, de weduwe van Rijksdagafgevaardigde Julius Leber, en de broer van Dietrich Bonhoeffer, Karl Friedrich. Weduwe Nina von Stauffenberg was er niet bij. Geladen bijeenkomsten lagen haar niet; ook op de latere officiële Stauffenberg herdenkingen liet zij zich spaarzaam zien.

Fritz Bauer, een in 1949 uit het Zweedse exil teruggekeerde joodse sociaaldemocraat, meende dat de Republiek van Weimar (1918-1933) te gronde was gegaan door een gebrek aan democraten. Dat zou niet nog eens gebeuren, als het aan hem lag. Het gaat mij niet - zo begon hij zijn pleidooi - om tweedracht te zaaien in het land maar om bruggen te bouwen. Echter niet door middel van een ’slap compromis’. Niets minder dan de volledige rehabilitatie van de mannen van de 20ste juli, daar ging het om. Bauer citeerde uit het Strafgezetsbuch (van 1944) waarin de doodstraf wegens landverraad stond omschreven: indien iemand de intentie had het welzijn van het Reich zware schade te berokkenen. Maar Bauer bracht via de getuigendeskundigen naar voren dat in juli 1944 het Duitse volk zélf totaal verraden was, en wel door zijn eigen regering. ’En een totaal verraden volk kan geen onderwerp zijn van landverraad. ’(...) ’Ik geloof niet dat iemand in deze zaal de moed heeft om te zeggen dat er een verzetsstrijder is geweest die niet gehandeld heeft met de heilige bedoeling om zijn vaderland te dienen'. Stauffenberg zelf, aldus Bauer, was gestorven met op de lippen de woorden: ’Es lebe das heilige Deutschland!’.

 

Oorlog bekorten

De ’helden van de 20ste juli’ wisten dat de oorlog verloren was en iedere poging om deze te bekorten’, zei Bauer, ’betekende het redden van Duitse levens…’ Zij hadden met de 20ste juli een tegengif gecreëerd tegen de ‘collectieve schuld’ die de geallieerden ‘ons in het gezicht gesmeten hebben’, stelde Bauer vast. Hij vervolgde met te zeggen dat een beëindiging van de oorlog in juli 1944 tevens vrijwel zeker een minder harde vrede opgeleverd zou hebben tijdens onderhandelingen met de geallieerden. En de pijnlijke Duitse deling had dan wellicht voorkomen kunnen worden.Bauer noemde als voorbeeld de capitulatie van fascistisch Italië in 1943 dat er daardoor in 1945 genadig vanaf was gekomen. Het was waar dat de geallieerden begin 1943 overeengekomen waren dat de As-mogendheden (Duitsland, Japan, Italië) zich ’onvoorwaardelijk’ zouden moeten overgeven, maar wat de concrete implicaties betrof, bleef alles toen nog in het vage, zei Bauer. Pas op de Conferenties van Jalta (februari 1945) en Potsdam (juli 1945) werden definitieve besluiten genomen waaronder de toekomst van Duitsland en Europa.

 

’Unrechtsstaat’

Maar al veel eerder dan 1944, betoogde Bauer, was Duitsland ontspoord. Vóór 1933 stond op aanplakzuilen te lezen: Hitler bedeutet Krieg. Een waarschuwing ’die helaas waar is gebleken’.

Bauer bracht de in maart 1933 ingevoerde Ermächtigungsgezetz in herinnering. Deze had als ’ruggengraat’ van het nieuwe regime gediend en zou van noodlottige betekenis blijken in de verdere uitbouw van de Unrechtsstaat met zijn concentratiekampen. Het helpen van joden was volkomen rechtmatig geweest. Om de Machtigingswet te mogen invoeren was een twee derde meerderheid van het parlement vereist. Aangezien deze niet voor handen was, aldus Bauer, werden de communistische mandaten - die 12,3 procent van de stemmen vertegenwoordigden - ongeldig verklaard om zo alsnog een meerderheid te verkrijgen. Zelfs als dit een terechte maatregel was geweest, hield Bauer zijn gehoor voor, hadden nieuwe verkiezingen moeten worden uitgeschreven om dit deel van het electoraat de mogelijkheid te geven op een andere (oppositie)partij te stemmen.

 

Von Stauffenberg

Hoe verhield Claus von Stauffenberg zich tot de nationaalsocialistische Unrechtsstaat?

In de laatste jaren van de zieltogende Republiek van Weimar (1930-1932), gaf hij als luitenant bij de Reichswehr - vanaf 1935 Wehrmacht geheten - in het geheim trainingen aan de toen nog illegaal opererende SA, de Sturm Abteilung van de NSDAP, de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei. Na Hitlers machtsgreep in 1933 maakte dit paramilitaire ’volksleger’ een explosieve groei door en baas Ernst Röhm ambieerde de Reichswehr over te nemen. Dit zag Hitler als een serieuze bedreiging van zijn toen nog niet gestabiliseerde machtspositie. In 1934 liet hij de SA-top (en ook maar gelijk andere politieke tegenstanders) zonder enige vorm van proces uit de weg ruimen wat op de volledige instemming van Claus von Stauffenberg kon rekenen. Hij omschreef deze actie aan zijn vrouw Nina - met wie hij in 1933 was gehuwd - als het ’uit elkaar spatten van een etterbuil’ (aldus weduwe Stauffenberg in een vraaggesprek in oktober 1962). In plaats van de onthoofde SA kwam nu Hitlers SS, (Schutz Staffel) naar voren.

Wat Stauffenberg in Hitler wist te schatten was de herinvoering van de dienstplicht en een forse uitbreiding van het leger. Dat was mogelijk geworden doordat de Führer de vloer aanveegde met de als vernederend ervaren Versailler Schandfrieden die het Reich in 1919 was opgelegd door de westelijke overwinnaars na afloop van de Eerste Wereldoorlog. Terzijde, de eisen die Duitsland het bolsjewistische regime bij de Vrede van Brest-Litovsk in 1918 oplegde waren zowel economisch als geografisch minstens zo hardvochtig.

In de jaren dertig werden in Duitsland de joden intussen ook uit de militaire gelederen verwijderd. Het leverde hem geen slaapproblemen op. Ook niet toen de Joodse leden uit de groep van de destijds fameuze, invloedrijke dichter en ziener Stefan George, waarvan Claus en zijn broer Berthold kernleden waren, zich gedwongen zagen te emigreren. Hij toonde zich wel ontzet - zo vertelde weduwe Nina von Stauffenberg veel later aan haar dochter - over de Reichskristallnacht in 1938 waarbij (Duitse) joden in groten getale werden mishandeld en vermoord. Stauffenberg had er blijkbaar geen weet van dat deze ’spontane volksactie’ heimelijk was geïnitieerd door Hitlers minister van Propaganda, Joseph Goebbels.

 

Terug naar het Remer-proces.

Bauer hekelde voorts Hitlers buitenlandse politiek op het punt van de verdragsschendingen. Duitsland had Nederland, België, Luxemburg, Denemarken en Noorwegen gaande het jaar 1939 de verzekering gegeven dat hun territoriale integriteit ’onder alle omstandigheden’ zou worden gerespecteerd... terwijl tezelfdertijd plannen klaarlagen of werden klaargestoomd voor een gewapende verrassingsaanval het jaar daarop. Het mede door Duitsland in 1928 ondertekende Briand-Kellogg pact, waarin expliciet werd afgezien van agressie-oorlogen, werd door Hitler ook geschonden, concludeerde Bauer. Op dit punt gekomen bracht hij de verzetsactiviteiten van Hans Oster ter sprake. Oster werkte bij de Abwehr, de spionage- en inlichtingendienst. Hoewel ’op dit moment’, zei Bauer, nog niet alles was opgehelderd rond diens precieze rol kon er wel van worden uitgegaan dat Oster vervuld was van de ’diepste patriottische gevoelens’, omdat hij de Nederlandse militaire attaché, en waarschijnlijk ook die van andere landen in de gevarenzone, gewaarschuwd had voor de op handen zijnde Duitse inval. Hij had hierbij zelfs een datum genoemd (die door Hitler overigens meermaals om technische redenen of vanwege weersomstandigheden werd uitgesteld).

 

De successen

De insteek van de inmiddels tot commandant bevorderde Claus von Stauffenberg was in die jaren van nationaalsocialistische successen heel anders. Over het Duitse verrassingsoffensief in 1940 in Noordwest-Europa schreef hij op 14 april aan zijn broer Berthold - die eveneens in de nasleep van de aanslag door de nazi’s vermoord zou worden - over ’de eerste geboorteweeën van een Nieuw Rijk’. Op 18 mei ontving zijn vrouw Nina von Lerchenfeld, een lyrische tekst over de groot-Duitse triomfen: ’Kun je onze sporen nog volgen?’ (...) ’Over de Eifel, de Ardennen, de Maas, de Oise en vandaag de Somme? Het is een ongelooflijke opmars, een echte invasie, een onstuitbaar doorstoten...’ En de Fransen, schreef hij, hebben geen enkel weerwoord; ze geven zich bij bosjes over of slaan op de vlucht. Hitler, meende hij, ’hat ein Gespür (een fijne neus) für Militärisches’. En in tegenstelling tot Hitler had de generale staf zich volgens hem ten onrechte weifelachtig getoond. Stauffenberg was van top tot teen ‘grossdeutsch’ ingesteld. Eind mei 1940. Opnieuw veldpost voor Nina. Hierin anticipeerde Stauffenberg op een mogelijke Vernichtungskampf tegen Engeland.

 

Polen

Een klein jaar eerder na de inval in Polen betitelde Stauffenberg op 15 september in een schrijven aan zijn geliefde, de bevolking als ’ongelooflijk gepeupel, heel veel Joden en heel veel Mischvolk. Een volk dat zich alleen goed voelt onder de knoet’. Volgens hem konden de ‘duizenden gevangenen’ uitstekend te werk gesteld worden in Duitsland.

Eind september 1939 werd hij om organisatorische redenen vroegtijdig teruggeroepen naar Duitsland. Nina von Stauffenberg bleek hierover verdrietig want nu kon haar man niet deelnemen aan de zegevierende intocht in Warschau, schreef zij aan diens broer Berthold. Vijf jaar later zou hij worden vermoord wegens betrokkenheid bij de aanslag.

Generaal Stieff keek in een schrijven aan zijn vrouw midden november 1939 heel anders tegen de situatie in Polen aan dan Stauffenberg. Het was ‘ongelooflijk’ wat in Polen ‘am Rande’ plaatsgreep. ‘Deze uitroeiing van hele families met vrouwen en kinderen is slechts mogelijk door Untermenschentum, die de naam Duits niet meer verdient. Ik schaam me Duitser te zijn’. Stieff heeft zijn betrokkenheid bij de aanslag eveneens met de dood moeten betalen.

 

Hitler en de militaire situatie

In 1941 viel Duitsland op meedogenloze wijze de Sovjet-Unie aan. Stauffenberg was intussen bevorderd tot majoor van de afdeling Coördinatie (bevoorrading, reserves, transport) van de Generale Staf.

Op 11 januari 1942 in een schrijven aan zijn jarige schoonmoeder, barones Anna von Lerchenfeld, stond hij stil bij de militaire situatie. Die was erg moeilijk, dat wilde hij direct toegeven. Maar dat was in wezen te wijten aan technische problemen. Iedere oorlog kende immers tegenslagen. ’Ze moeten in Gods naam overwonnen worden’. Over Hitler, die een steeds sterkere positie ging innemen binnen de legertop, was hij vol vertrouwen. De Führer was een ’uitstekende en wilskrachtige persoonlijkheid’. En dat is precies wat we in deze kritieke fase nodig hebben, meende hij. In diezelfde januarimaand vond onder voorzitterschap van Reinhard Heydrich de Wannsee conferentie plaats waar in het diepste geheim besloten werd hoe de uitroeiing van het Europese jodendom er concreet uit moest zien.  

 

Zorgen om Duitsland

Halverwege 1942 begon Stauffenberg zich zorgen te maken om het ’heilige Duitsland’ dat in het defensief gedrukt werd, maar hij bleef toch ook optimisme uitstralen naar zijn manschappen. Stauffenberg was geen onkritische man en dacht relatief onafhankelijk. Maar zijn kritiek betrof vrijwel uitsluitend de organisatorische chaos tussen de fronten, de onlogische bevelen van bovenaf en de vermaledijde ‘bonzocratie’. Naarmate de oorlog vorderde was er voortdurend een tekort aan militair materieel, maar de hopeloze situatie waarin Duitsland was beland werd niet veroorzaakt door een tekort, maar door een tevéél aan wapens. Iets wat Stauffenberg niet heeft ingezien. En aan de ‘systeemvraag’ is hij niet toegekomen.

In februari 1943 - tien dagen nadat de Duitse troepen zich bij Stalingrad gewonnen hadden gegeven - begaf Stauffenberg zich opnieuw naar het front, ditmaal naar Tunesië. Toen hij in april aanzienlijke verwondingen opliep betekende dit voor hem waarschijnlijk de druppel. Eerst werd hij vervoerd naar een hospitaal in Carthago en vervolgens naar München waar hij drie maanden verbleef voor operaties en herstel. Hij miste zijn linkeroog, zijn rechterhand en de middel -en ringvinger van zijn linkerhand. Tegenover een mede-officier vroeg hij zich grijnzend af wat hij vroeger eigenlijk met al die andere vingers had gedaan. In het ziekenhuis in München - zich realiserende wat de oorlog werkelijk kon betekenen - kwam hij vermoedelijk tot een definitief besluit. Als we nog een rol willen spelen in vredesonderhandelingen met de geallieerden dan kan dat alleen zónder Hitler, was hij van oordeel.

Na eerdere toenaderingspogingen vanuit de militaire oppositie van de hand te hebben gewezen, stond hij er in de zomer van 1943 geheel voor open en werd hij ingewijd in de geheime plannen om Hitler om te brengen. Met een groot doorzettingsvermogen, ijzeren zenuwen en ware doodsverachting trachtte hij dit doel te verwezenlijken wat hij met zijn jonge leven heeft moeten bekopen. Zijn vrouw wist van de op handen zijnde aanslagplannen maar niet en detail. Zij bleef op 20 juli 1944 achter met vier kinderen. Het vijfde werd geboren in januari 1945 in gevangenschap.

 

De uitspraak

Op 15 maart 1952 kwam de strafkamer van Braunschweig na een beraad van in totaal eenentwintig uur tot een uitspraak. De samenzweerders waren voortdurend geïnspireerd geweest door een vurig patriottisme en hadden zich onverschrokken opgeofferd, gedreven door hun gevoel van verantwoordelijkheid jegens hun volk, om Hitler en daarmee zijn regering te elimineren. Otto Ernst Remer werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Bauer vond deze lage strafmaat van ondergeschikt belang. Het ging om het principe: voor het eerst had een Dúitse rechtbank het nationaalsocialistische bewind als een Unrechtsstaat veroordeeld. En de lasterlijke aantijging van ‘landverraad’ door neo-nazi Remer was van tafel. Geen vrijspraak dus maar wel een bijsmaak. Want Stauffenbergs ‘vurig patriottisme’ had ook het Hitleriaanse beulsregime gegolden.

 

 
Literatuur en bronnen
 

- Remer-Prozess, Braunschweig-Landgericht-Plädoyer: Generalstaatsanwalt dr.     Bauer (maart 1952). [ https://www.braunschweiger-zeitung.de/bin/archiv/article150755236/Pl%C3%A4doyer-Fritz-Bauer-Remer-Prozess-1952.pdf].

- ‘Eine Grenze hat Tyrannenmacht’ in: Imtrud Wojak, Fritz Bauer 1903-1968. Eine Biographie (2009), p.265 - 283.

- Thomas Karlauf, Stauffenberg. Porträt eines Attentäters (2019).

- Sophie von Bechtolsheim, Stauffenberg. Mein Grossvater war kein Attentäter (2019).

- Konstanze von Schultess, Nina Schenk Gravin von Stauffenberg. Een portret (2008).

- Wolfgang Venohr, Stauffenberg. Symbol des Widerstands. Eine politische Biographie (2000).

- Frankfurter Allgemeine Zeitung, Süddeutsche Zeitung, Neue Zürcher Zeitung, Die Zeit.

- Fritz Bauer - Generalstaatsanwalt. Nazi-Jäger | Dokumentation (Arte).