donderdag 1 februari 2018

TOCQUEVILLES DUBBELE MORAAL

https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/48843/de-dubbele-moraal-van-alexis-de-tocqueville-1805-1859.html

In: Historisch Nieuwsblad, februari 2018

Otto van de Haar


De dubbele moraal van Alexis de Tocqueville



De liberale denker Alexis de Tocqueville staat bekend als pleitbezorger van de democratie. Maar dan wel voor christenen. Met de moslims in Algerije had hij minder consideratie. Tegenover hen vond hij massale terreur gerechtvaardigd.
De Franse Revolutie van 1789 bracht met veel geweld de scheiding tussen Kerk en Staat tot stand en brak de macht van de oude aristocratie. De hoogadellijke ouders van jurist en socioloog Alexis de Tocqueville overleefden de gebeurtenissen op het nippertje en zijn overgrootvader eindigde zelfs op het schavot. Tocqueville zou zich er zijn hele leven van bewust zijn.

Het nieuwe regime van koning Louis-Philippe (1830-1848), die een republikeinse achtergrond had, kon hem als voormalig aristocraat maar matig bekoren. Toch was hij bereid te accepteren dat de democratie de toekomst had. De vraag was alleen: wat voor toekomst? Of, zoals hij zelf schreef: ‘Wat mogen we hopen en wat moeten we vrezen?’ Om die vraag goed te kunnen beantwoorden, besloot hij samen met Gustave de Beaumont, met wie hij rechten had gestudeerd, de democratie aan een nader onderzoek te onderwerpen, en wel in Amerika. In dat land had de democratie zich namelijk met minder bloedvergieten ontwikkeld dan in Frankrijk - dat kwam onder meer doordat het geen machtige aristocratie en invloedrijke kerk kende. Tocqueville verwachtte er een blik in de toekomst van zijn eigen land te kunnen werpen. In 1831 stapten beide heren de loopplank op van zeilschip Le Havre en begonnen op eigen kosten met de reis.

Tekst loopt door onder de afbeelding.

Alexis de Tocqueville en zijn hoogadelijke vader Hervé (rechts).

Aangekomen in de Nieuwe Wereld - met een bevolking van amper 13 miljoen - liepen ze gedurende negen maanden bibliotheken, archieven en drukbezochte lokale bijeenkomsten af en onderhielden ze zich met mensen van allerlei slag en uit alle windstreken.

Lovende reacties

Het was geen toeval dat Beaumont vooral de gesprekken voor zijn rekening nam en dat Tocqueville aantekeningen maakte, want soepel in de omgang was hij niet. Ook later, toen hij in de jaren 1840 zitting had in het Franse parlement, hield hij zich liefst wat afzijdig en kon hij maar moeilijk overweg met burgerlijke lieden ‘van mindere komaf’. Daarbij vond hij zichzelf een middelmatig spreker. Schrijven ging hem beter af. De weerslag van het onderzoek, Over de democratie in Amerika, verscheen in 1835. Het boek bevatte een grondige ontleding van de aard en de werking van de democratie. Een tweede deel volgde vijf jaar later. De publicatie was direct een groot succes, ook internationaal. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld schreef zijn liberale vriend John Stuart Mill een lovende recensie.

In Amerika, zo betoogde Tocqueville, bestond op lokaal niveau een levendige debatcultuur. Het land had een decentrale staatsvorm als tegenwicht tegen een oppermachtige overheid. Een bloeiend christelijk geloof vormde er het cement van de samenleving.

Maar hij voorzag ook grote gevaren voor de democratie: de groeiende gelijkheid kon leiden tot een nivellerende tendens, de tirannie van de meerderheid en mogelijk geweld van een in het nauw gebrachte minderheid. De vrijheid - een kernbegrip in zijn liberale denken - zou weleens aan het kortste eind kunnen trekken.

Tekst loopt verder onder de afbeelding.

Zicht op Algiers in 1816. Tocqueville is verrukt van de schoonheid van Afrika.

Tocqueville had niet alleen grote belangstelling voor Amerika. Italië, Sicilië, Duitsland en Zwitserland bezocht hij ook. En meer dan eens zijn geliefde Groot-Brittannië. Hij wilde zelfs naar de Britse kolonie India gaan voor onderzoek, maar vanwege zijn zwakke gezondheid ging dit ambitieuze plan niet door.

Het land dat hem naast Amerika het meest bezighield was Algerije. Hij wist er al het nodige van via zijn vriend Louis de Kergorlay, die in de jaren 1830 als officier bij de kolonisatie van de kuststreek betrokken was. Beiden overwogen zelfs om zich er als kolonisten te vestigen, maar ook dit plan ketste af op Tocquevilles kwakkelende gestel.

De invloed van Mohammed is eerder schadelijk dan heilzaam
Wel doorkruiste Tocqueville als Algerije-expert van het Franse parlement het land twee keer, in 1841 en in 1846. Voorafgaand hieraan maakte hij studie van het voormalige Ottomaanse bestuur, de cultuur, de geografie, de bevolkingssamenstelling en de Koran. Tocqueville oordeelde dat de Koran net als het christendom verbonden was met de ideeën uit het Oude Testament en zich presenteerde als de voortzetting ervan. ‘Op elke bladzijde kom je Mozes tegen,’ schreef hij in 1837. De Koran was volgens hem ‘concreet’ waar het de strijd betrof, maar ‘vaag’ op het gebied van de moraal. Al was de Heilige Schrift wel duidelijk over hulp aan reizigers en aan armen.

Despotisme

Een groot probleem in de Ottomaanse wereld was volgens hem het ontbreken van de scheiding tussen Kerk en Staat, want daaruit vloeide het despotisme voort. Dat deze ‘scheiding’ in het Westen mede te danken was aan de vermaledijde Franse Revolutie, daarop reflecteerde hij niet. In een brief aan een vriend constateerde hij: ‘Mohammed heeft een enorme invloed op de mensheid uitgeoefend, waarvan ik denk dat deze, alles bij elkaar genomen, eerder schadelijk dan heilzaam was.’

Tekst loopt verder onder de afbeelding.

Fransen bestormen Constantine in Noord-Algerije in 1837. Geschilderd door Eugène Flandin.

Toen Tocqueville samen met zijn broer Hippolyte en wederom Gustave de Beaumont in 1841 vanuit Toulon de overtocht begon, nam Frankrijk niet meer alleen genoegen met de Algerijnse kuststreek. Het was bezig ook het binnenland economisch en militair te onderwerpen.

Spotprijs

Na een tussenstop op het eiland Menorca naderden ze vroeg in de ochtend de Algerijnse kust, die nog in mist gehuld was. Het deed Tocqueville denken aan de mist van Normandië. Totdat de zon voor opklaring zorgde en ‘het echte Afrika tevoorschijn kwam’. Hij was verrukt van de schoonheid van het land en vergeleek sommige streken met Sicilië en de Elzas. Het leek wel het beloofde land, ‘ware het niet dat je het moet bebouwen met het geweer op je rug’.

Er vonden oriënterende gesprekken plaats met hoge militairen als Thomas-Robert Bugeaud, met koloniale bestuursambtenaren en met de bisschop van Algiers.

De grond, schreef Tocqueville in een nota, moest door Frankrijk voor een spotprijs worden opgekocht of gedwongen onteigend. Voorts diende de infrastructuur te worden verbeterd en de bouw van militaire verdedigingswerken en trainingskampen ter hand genomen. Algerije zou een ‘tweede editie’ van het vaderland moeten worden met kerken, priesters, christelijke scholen en volkshuizen, ‘ter wille van de Franse grandeur’

Tekst loopt door onder de afbeelding.

Abd el-Kader leidt jarenlang met succes een guerrillabeweging tegen de Fransen



Er zouden twee aparte vormen van wetgeving moeten komen: een voor de Fransen en een voor de tweederangs inheemsen. De succesvolle verovering van India door Groot-Brittannië vormde voor Tocqueville een lichtend voorbeeld.

Frankrijk kreeg te maken met hevig verzet van de autochtone bevolking. Een guerrillabeweging onder aanvoering van emir Abd el-Kader wist de kolonisten tot in de tweede helft van de jaren 1840 het hoofd te bieden. Tocqueville erkende dat de kolonisten met de grondonteigening het bloed onder de nagels van de inheemse inwoners vandaan haalden. Toch keurde hij het meedogenloze beleid van de Franse gouverneur-generaal Bugeaud goed.

"We houden hen gevangen tussen onze bajonetten en de woestijn" (Tocqueville)
Een grote legermacht moest de Arabier doen beseffen dat niemand Frankrijks positie kon aantasten, vond hij. Mobiele korpsen dienden af te rekenen met de opstandige ‘Algerijnse stammen’. Abd el-Kader moest zo snel mogelijk uit de weg worden geruimd voordat diens invloed zich verder uitbreidde. Tot ergernis van Tocqueville verschool de guerrillaleider - die met zijn hit-and-run-acties zo hard mogelijk terugsloeg - zich achter de godsdienst: ‘met de Koran in de hand.’

Razzia's

In Over de democratie in Amerika zag Tocqueville godsdienst als het cement van de samenleving, maar in Algerije niet, omdat de bewoners niet christelijk waren en dus - in zijn wereldbeeld - niet ‘progressief’. Hij was ervoor hun oogsten te verbranden, silo's leeg te roven, razzia’s te houden, ongewapende mannen, vrouwen en kinderen gevangen te nemen, het vee in beslag te nemen en vijandelijke ‘kampongs’ met de grond gelijk te maken. ‘Ze krijgen het zwaar te verduren als we hen gevangenhouden tussen onze bajonetten en de woestijn.’ Een Franse generaal legitimeerde dergelijke acties door te verwijzen naar het Bijbelboek Jozua, waarin God immers ook de verschrikkelijkste razzia’s had gezegend.


Een pagina uit het manuscript van Over de democratie in Amerika van Tocqueville

'Christenbarbaren'

Om de tegenstand te breken moest volgens Tocqueville de verdeeldheid tussen de autochtone vorsten door omkoping aangewakkerd worden en een verbod worden ingevoerd om handel te drijven. Zo’n verbod veroorzaakte immers de ‘grootst mogelijke schade die wij de inheemse bevolking kunnen toebrengen’. Toen in Frankrijk bekend werd dat honderden Arabieren die hun toevlucht hadden gezocht in grotten door verstikking om het leven waren gebracht door Franse militairen, zweeg Tocqueville.

Hij waarschuwde er wel voor dat de Fransen niet ‘op Turkse wijze’ moesten optreden – dat wil zeggen, ‘dood alles wat je tegenkomt’. Dat zou namelijk contraproductief werken. Want ook al was het optreden van de Ottomaanse Turken destijds barbaars, schreef hij, zij waren in de ogen van de Algerijnen altijd nog ‘moslimbarbaren’; als ‘christenbarbaren’ zouden de Fransen zich extra gehaat maken.

In 1847 zitter er al 100.000 Fransen in Algerije
Naar critici in Frankrijk luisterde Tocqueville niet: in een oorlog met Arabieren ontkwam je ‘helaas’ niet aan dergelijke methodes. Het was waar dat ook de Britten het nodige te stellen hadden met revoltes in India, meende hij, maar die opstanden vielen in het niet bij de vechtlust van de Arabieren.

Op de knieën

Na afloop van zijn tweede reis sloeg Tocqueville in zijn rapportage uit 1847 een gematigder toon aan. Dat was logisch, want het verzet was – zij het niet overal – op de knieën gebracht. Sinds het begin van de Franse kolonisatie was zowel het aantal militairen als het aantal kolonisten vervijfvoudigd tot ruim 100.000. Hij constateerde dan ook dat er een ‘beschaafde en christelijke maatschappij was gesticht’. Op sommige secundaire bestuursposten mochten de Algerijnen zelfs meebesturen. Trots noteerde Tocqueville dat ‘uit respect voor hun geloof’ op enkele plekken eerder moskeeën dan kerken gebouwd werden. Maar hij bleef toch voorzichtig. Als Frankrijk er niet in zou slagen ‘un bon gouvernement’ te realiseren, lag een verschrikkelijke slachting in het verschiet. Dat het koloniale project met zijn nationalistische grandeur hieraan ten grondslag lag, kon of wilde de liberale theoreticus niet inzien.


Meer weten:
 
Alexis de Tocqueville. Writings on Empire and Slavery (2001) Redactie en vertaling Jennifer Pitts.
 
Modern Algeria. A History from 1830 to the Present (1991) door Charles-Robert Ageron.
 
Tocqueville et la doctrine coloniale (1988) door Tzvetan Todorov.





zondag 17 april 2016

DOORN IN HET OOG




Jodenhaat ex-Kaiser Wilhelm II onderbelicht in publicatie Universiteit van Utrecht

 Otto van de Haar






in: Solidariteit, 17 april 2106.

Doorn in het oog

Over Wilhelm II, de Duitse keizer die na de pijnlijke nederlaag in de Eerste Wereldoorlog in ons land asiel kreeg, schreef de historicus Cees Fasseur dat hij zich in Doorn vestigde "om er verder met het zagen van hout en het lezen van de krant zijn levensavond te slijten. Hij stierf in 1941".1 Wie de eind 2015 verschenen dagboekfragmenten van de trouwe adjudant van Wilhelm II Sigurd von Ilsemann leest, komt tot een heel andere conclusie.2

Het is waar. Na de christelijke ochtenddienst ging het in looppas naar de houthakkershut, maar de banneling zaagde even driftig aan de poten van de "zwijnenrepubliek" van Weimar. Samen met de ex-Kaiser en de restanten van diens hofhouding, bestaande uit tientallen adellijke officieren en functionarissen, zette Von Ilsemann in 1918 voet op Nederlands grondgebied. Met zijn getypte Dagboekfragmenten wilde hij latere generaties een "waarheidsgetrouw" beeld geven van Zijne Majesteit in ballingschap. Daarin is hij geslaagd, hoewel van Wilhelms frequente en virulente antisemitisme opmerkelijk weinig is terug te vinden in zijn notities.

Oom Willy

Vlak voor de dreigende Duitse inval in 1940 liet Von Ilsemann zijn Dagboekfragmenten uit veiligheidsoverwegingen inmetselen. Na de dood van de ex-Kaiser bleef hij beheerder van Huis Doorn tot hij in 1952 de hand aan zichzelf sloeg. Pas in 1968 volgde in Duitsland de uitgave door Harald von Koenigswald die inzage kreeg in het origineel (typoscript), maar van de familie Von Ilsemann de opdracht aannam bepaalde gedeeltes weg te laten. De Nederlandse vertaling kwam in 1969 en hiervan is een nieuwe druk verschenen met notenapparaat, personenregister en een veelomvattende introductie van Jacco Pekelder, hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht.3

Engeland en het zwaar getroffen Frankrijk, de landen die Duitsland hadden verslagen, wilden Wilhelm in 1918 voor het gerecht brengen en eisten van Nederland uitlevering, maar dat werd door de autoriteiten geweigerd. Het feit dat Wilhelm II hier soepeltjes asiel kreeg, lag in het verlengde van de 'familiecontacten' die de jonge koningin Wilhelmina al sinds eind negentiende eeuw onderhield met de Kaiser ("oom Willy"), toen nog één van de machtigste mannen van Europa.

Meer dan eens werd Wilhelmina ("mijn lieve nichtje") met alle egards door hem ontvangen in het Duitse Reich. Wilhelm had op zijn beurt Nederland al een paar keer (officieel) bezocht. Tijdens zijn ballingschap bleef hij zich attent gedragen tegenover Wilhelmina. Von Ilsemann noteerde dat bij een keizerlijk uitje naar de Arnhemse heide op 31 augustus 1933, haar 53ste verjaardag, Wilhelms Mercedes versierd was met enorme bloemstukken. Kleur: oranje.

De banneling moest beloven, gezien de dreigende houding van Engeland en Frankrijk, de provincie Utrecht niet te verlaten en zich van iedere politieke activiteit te onthouden. Dat laatste lapte hij, blijkt uit de Dagboekfragmenten, aan zijn laars.

De keizer ontvangt

Ten eerste pendelden Wilhems vrouw Hare Majesteit prinses Hermine von Reuss en enkele van zijn trouwe officieren en functionarissen in de jaren twintig en dertig naar Duitsland. Ze trachten manieren te vinden om de monarchie in ere te herstellen door steun te zoeken bij uiterst rechtse partijen en organisaties. Voorts vonden aftastende gesprekken plaats met hoge nazi's, onder wie Hitler. Bij terugkomst werd aan Wilhelm II verslag uitgebracht. Toen er nog verkiezingen werden gehouden, hield Hitler zich in deze kwestie uit electoraal oogpunt op de vlakte. Na de Machtantritt in 1933 en de daaropvolgende gelijkschakeling, werden de monarchisten in het defensief gedrukt. Velen van hen zagen zich daarop 'gedwongen', verlies van luxe status, toe te treden tot de NSDAP, een enkeling belandde in het behoudende verzet, of moest een aantal weken brommen.

Foto August von Mackensen
August von Mackensen
Wilhelm II mocht van de Nederlandse autoriteiten blijkbaar wel (hoge) gasten ontvangen: Om er een paar te noemen: De Amerikaanse publicist George Viereck4, wapenfabrikant Gustav Krupp von Bohlen, Hermann Göring, koningin-moeder Emma, veldmaarschalk August von Mackensen, graaf Detlev von Moltke, prinses Juliana en haar man, hertog van Albrecht von Würtemberg, de Zweedse volkenkundige Sven Hedin (bewonderaar van de ex-Kaiser en Hitler), Adolf von Trotha (die zich achter de Kapp-putsch van 1920 had opgesteld, zie verder), Wilhelmina's echtgenoot prins Hendrik (aanhanger van Von Hindenburg), de journalist Randolph Churchill (zoon van Sir Winston), Von Papen (kort vicekanselier onder Hitler) en Thomas Gaffney (voormalige Amerikaanse consul in Duitsland). Wilhelmina beperkte zich bij feestelijkheden tot het sturen van een enkele bloemenmand.

Ten tweede deed Wilhelm II zijn uiterste best om zijn 'onschuld' aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog te bewijzen. Dat was verre van eenvoudig. Von Ilsemann laat bij herhaling duidelijk blijken dat het 'Zijne Majesteit' aan iedere zelfkritiek ontbrak.5 Ten slotte becommentarieerde hij vol overgave de politieke ontwikkelingen in Duitsland en in Europa in de hoop op machtsherstel. Daar zag het inderdaad een paar keer naar uit.

Foto
Tweede van rechts Kaiser Wilhelm II. Links vooraan George Viereck,

in het midden Sigurd von Ilsemann.

Felicitatie aan de Führer

Al in 1920 sloeg de keizerlijke kompasnaald uit naar Berlijn waar Von Lüttwitz en Kapp een putsch pleegden om een einde te maken aan de 'zwijnenrepubliek' van Weimar. Reactie van de ex-Kaiser: "Vanavond is er champagne!." Te vroeg ontkurkt, want de coup liep na een week stuk op een algemene staking. Veel interesse toonde hij ook voor de Münchener Bierkellerputsch die Hitler en Ludendorff in 1923 ondernamen. De laatste onderhield (brief)contact met Von Ilsemann. Vijf maanden voor de machtsovername van Hitler (1933) verkondigde Wilhelm II in een gesprek met Thomas Gaffney: "Hij [Hitler] had met 50.000 nazi's naar Berlijn moeten marcheren, [president] Hindenburg naar huis moeten sturen en zelf de door hem en de nazi's gewenste macht moeten overnemen." Hitler was blijkbaar niet radicaal genoeg, zo lijkt het.

In Italië draaiden de fascisten in de jaren twintig het parlement de nek om.6 Dat liet de Doornse balling steenkoud. Maar dat Mussolini de monarchie van Viktor Emanuel III in stand hield, dat bood een wenkend perspectief. "Ik geloof dat het fascisme ook naar Duitsland zal overwaaien en dat daardoor de monarchie hersteld zal worden", aldus Von Ilsemann. Een geheime politie als in Italië, door de ex-Kaiser op één lijn gesteld met die onder Lenin, was ook wenselijk in Duitsland zodra hij weer op de troon zou zitten.

Rond 1930 werd Finland geconfronteerd met de fascistische Lapua-beweging. Waarom hebben we niet zo'n antibolsjewistische beweging in Pruisen, vroeg hij zich stampvoetend af. De royalistisch fascistische relschopperij in de Franse hoofdstad (1934), de heldendaden van Mussolini in Ethiopië (1935-1936, 'blank tegen zwart') en Hitlers Anschluss van Oostenrijk bij Duitsland (1938), het kreeg allemaal bijval in Doorn.

Het deed de oude Kaiser bijzonder genoegen dat Engeland wel sputterde, maar niks durfde te ondernemen. Daaraan kon je goed zien, merkte hij op, dat Europa zelf in staat was beslissingen te nemen. De overwinning van de Franco troepen op de wettige regering gaf Wilhelm II geestdriftig met blauwe pijlen aan op een landkaart. Net zoals hij dat had gedaan ten tijde van de Eerste Wereldoorlog; hij was weer helemaal in zijn oude militaristische doen. Hitlers inval in Polen (1939) bood hetzelfde tafereel. De eisen van de Führer met betrekking tot Dantzig en de Corridor, schrijft Von Ilsemann, achtte de keizer aan de gematigde kant. Wilhems 'finest hour' sloeg in 1940 met Hitlers Blitzkrieg in Noordwest Europa. Na de nederlaag van Frankrijk verzond hij op 17 juni van dat jaar vanuit het bezette Nederland een felicitatietelegram aan de Führer die hem daarvoor een week later bedankte.

Onvervalst antisemitisme

Over Hitlers binnenlandse politiek was de voormalige Kaiser beduidend minder te spreken. Zijn gefoeter op de nazi's vloeide echter voor het merendeel voort uit diepgewortelde frustratie dat ze zijn monarchale ambities blokkeerden. Hij, bij de gratie Gods. Over de beruchte Reichskristallnacht (1938) toonde hij zich verontwaardigd. Zijn visie formuleerde de banneling bondig: Als Hitler "de monarchie in zijn vaandel zou hebben geschreven, was hij een groot man geweest."

Ondanks dat Hitler hem een 'samenlevingscontract' weigerde, ging Wilhelm II nooit over tot een ondubbelzinnige breuk met het naziregime. Daarvoor waren de overeenkomsten te talrijk - dictatoriaal, racistisch, expansionistisch en antisemitisch.

Het is opmerkelijk dat van Wilhelms (protestantse) antisemitisme maar weinig terug te vinden is op de bladzijden van de 'waarheidsgetrouwe' Dagboekfragmenten.

Zowel qua frequentie als qua virulentie treffen we dit antisemitisme aan buiten het boek van Von Ilsemann.7

De Dagboekfragmenten bieden weliswaar een intrigerend inzicht in het doen en laten van de oude Kaiser en zijn ondergeschikten, maar door het vrijwel ontbreken van diens antisemitische uitwasemingen zijn ze verre van 'betrouwbaar' voor latere generaties. En dat was nu juist Von Ilsemanns pretentie. Jacco Pekelder heeft in zijn overigens zeer kundige introductie deze incongruentie niet geregistreerd, of niet als probleem gezien. Volgens de Utrechtse hoogleraar zou bij ieder bezoek aan de voormalige residentie in Doorn de tekst van Von Ilsemann de 'begeleidingsmuziek' moeten zijn. Een aardig idee, maar laten we de muziek dan niet te hard zetten.


Otto van de Haar





in: Solidariteit, 17 april 2106.





Voorafgaand aan mijn onderzoek/recensie stelde ik in maart/april 2016 enkele informatieve vragen aan Jacco Pekelder van de Universiteit van Utrecht, hoofdverantwoordelijke voor de bezorging van De Dagboekfragmenten van Sigurd von Ilsemann. De vetgedrukte passages zijn van mij (ovdh)





 

Zeer geachte heer Pekelder,

Ik rond momenteel een besprekings-artikel van de Dagboekfragmenten van Von Ilsemann (2015) af en wil een paar informatieve vragen aan u voorleggen. 

In uw inleiding schrijft u: 'Ook hebben de drie Nederlandse vertalers hier en daar een zin of een passage uit het Duitse origineel weggelaten en sommige uitlatingen van de keizer zonder aanwijsbare reden afgezwakt'.(p. XII).

1. Bent u het mij eens dat u met het Duitse 'origineel'  feitelijk de (eerste) Duitse uitgave/grondtekst bedoelt? Het 'origineel' is namelijk het typoscript dat u niet heeft kunnen inzien zoals u schrift (p. XLVII)

2. U schrijft over uitlatingen e.d. die weggelaten zijn. Waarom heeft u niet ten behoeve van de lezer aangegeven welke weglatingen en afzwakkingen het betreft. Zou u deze alsnog voor mij willen aangeven?

Met hartelijke groet,
drs Otto van de Haar
Pekelder, J. (Jacco)
27 mrt.














aan ‪Huis‬, ‪mij‬































Geachte heer Van de Haar,

Dank voor uw mail en de verheugende mededeling dat u een bespreking aan ons boek gaat wijden. Graag beantwoord ik uw vragen. De eerste vraag: in de context van de tweede alinea op pagina xii bedoel ik met ‘het Duitse origineel’ inderdaad de tekst van de publicatie Der Kaiser in Holland. Vraag twee: we hebben niet overwogen om de lezer van nu te vertellen welke door de vroegere Nederlandse vertalers weggelaten passages uit Der Kaiser in Holland wij in onze uitgave wel opgenomen hebben. Wat zou daarvan het nut zijn?     De lezer die dat echt wil weten, staat het vrij Der Kaiser in Holland, Der Kaiser in Nederland en Wilhelm II in Nederland met elkaar te vergelijken en dan ook meteen te bekijken welke editie hem het beste bevalt. Onze doelstelling was de tekst van Ilsemann gewoon zo compleet mogelijk te brengen, waarbij we, zoals ik heel transparant vermeld heb, helaas het typoscript niet konden gebruiken.

Hopelijk bent u met deze informatie geholpen? Veel succes met de afronding van de recensie.

Vriendelijke groet,

Jacco Pekelder
_______________









Otto Van de Haar <ottovandehaar@gmail.com>
31 mrt.














aan ‪(Jacco)‬































Zeer geachte heer Pekelder,

Dank voor u snelle reactie! Misschien heb ik mijn vraag (2) niet helder genoeg geformuleerd.

Beide Nederlandstalige edities heb ik naast elkaar gelegd (1968/9; 2015) en heb tot dusver niets van enig inhoudelijk verschil kunnen ontdekken. De uitgave van 2015 betreft m.i. een hertaling, een meer leesbare versie. (Zo is bv de term 'totalitair' ingevoegd. Het woord 'toentertijd' (Amerongen, september 1920) in de editie van 1968/69 is helaas abusievelijk vervangen door 'toendertijd' in de editie van 2015. Maar dit terzijde).

Toch schrijft u over 'weglatingen' en 'afzwakkingen'. Bent u bereid en in staat als vrije wetenschapper mij een of enkele voorbeelden hiervan alsnog te doen toekomen? Mijn stelling is dat een historicus er de voorkeur aan zou moeten geven zijn lezers te confronteren met zoveel mogelijk 'controle' en zo min mogelijk met 'vertrouwen'. 

Nu mijn laatste vraag (3) die ik aan u ter overweging wil voorleggen.
U schrijft in uw inleiding dat de -ex-Kaiser zich meer dan eens schuldig maakte aan 'antisemitisme'. 
Ik vond het opmerkelijk te constateren dat dit antisemitisme nauwelijks valt aan te treffen in de Dagboekfragmenten van Von Ilsemann. Beter geformuleerd: Ze staan in geen enkele verhouding tot diens uitlatingen (qua aantal en qua virulentie, in de periode 1918-1941) die te vinden zijn buiten de Dagboekfragmenten. (Ten overvloede: Veel brieven in dit verband bevinden zich in het Utrechts Archief). 

In afwachting en met hartelijke groet,
Otto van de Haar

















Pekelder, J. (Jacco)
8 apr.














aan ‪mij‬, ‪Huis‬































Geachte heer Van de Haar,

Graag beantwoord ik nog uw aanvullende vragen. Toen uw mail kwam, was ik op weg naar Valencia, waar ik een conferentie bijwoonde. Daarom duurde het iets langer.

Omdat we de Duitse uitgave als gezaghebbende tekst hebben beschouwd en de Nederlandse alleen als werkmateriaal, hebben we geen lijst aangelegd van de verbeteringen en herstellingen die we hebben doorgevoerd. Ik heb na wat graven in ons materiaal wel een paar voorbeelden kunnen opdiepen die een indruk geven van wat ik bedoel als ik schrijf dat we weglatingen en afzwakkingen hebben hersteld. Die volgen hier. NB: de paginanummering is die van de oude Nederlandse versie. De tekst is van de eerste versie van onze vertaling (er kan nog aan gesleuteld zijn). In geel de herstelde delen. 
p. 41: Vervolgens reed ik terug naar de trein, waar ik mijn oppasser wekte, die verklaarde in onder alle omstandigheden bij mij te willen blijven. Met hem ging ik naar de afdeling van hofraad Knauff, waar mijn...
p. 68: Estorff is voor het eerste! Verschrikkelijk dat de arme keizer ook dit niet bespaard blijft! Wat moeten wij doen? - dat is nu de beslissende vraag. Deze zondag was voor alle ingewijden onuitsprekelijk moeilijk en zal door hen waarschijnlijk nooit worden vergeten. Ieder is er van doordrongen dat de keizer onder geen omstandigheden in de handen van de vijand mag vallen.
 p. 69: Gontard, Estorff en ik hebben ons reeds het hoofd gebroken hoe dat te bereiken, hoe en waar wij de keizer kunnen verbergen, wat te doen om zijn leven te redden. Een ongehoord verantwoordelijke opgave waar wij voor gesteld zijn!
p. 93: Alles voor niets! de successen der troepen, het vreselijke bloedvergieten, het onuitsprekelijke leed, de geestelijke en lichamelijke inspanningen! En nu Duitsland aan de rand van het graf! De rollen onder de noteboom waren omgedraaid. In plaats van dat ik de keizer troostte, klopte hij mij op de schouder: 'Ilsemann, het zal wel niet zo erg zijn, als het er vandaag uitziet!' {In dit stuk zijn alle uitroeptekens weer aangebracht die in de Nederlandse versie waren geschrapt, maar die juist Ilsemanns emotie uitdrukken.}
p. 172: Maar daar had hij zich toch in de keizer vergist, die telkens weer tegenwierp: 'Mijn lieve kind, ik heb geen tijd om al die boeken van jou te lezen!' Zo verging het Schmidt-Ott ook bij de gesprekken. Er is niets terecht gekomen van alles wat hij de keizer wilde vertellen. De keizer bracht hem steeds weer van zijn onderwerp af. Zoals Schmidt-Ott me zei: 'De verhouding tussen de keizer en mij is nog dezelfde als vroeger, namelijk die van de leerling van de hoogste klas tegenover een jongen uit de eerste.' {In de Nederlandse versie stond ‘Mijn beste’.}
p. 224: De hertogin is woedend omdat Hermo meteen maar begint de kroonprins, die zo aardig tegen haar is geweest, bij zijn vader zwart te maken!

De oplettende lezer vindt nog meer voorbeelden, maar u heeft nu een zekere indruk.  
Verder wil ik nog een ander verschil markeren. Anders dan de eerste vertalers hebben we sterk gelet op wat er eigenlijk stond en of dat begrijpelijk was. Zie bijvoorbeeld pagina 454, waar gerept wordt van ‘175-er’. De  oorspronkelijke vertaling schreef daar ‘175 personen’, wat onzin is. Bij ons staat nu gewoon wat er gezegd is, en valt in een noot te lezen wat daarmee bedoeld wordt. De student die dat stuk heeft hertaald, kwam na lang nadenken en zoeken met de oplossing. Ook achter iets schijnbaar simpels als het Tsjataldsja-front en de bijbehorende noot (p. 10) zit een paar uur werk, omdat in de oude vertaling de Duitse transcriptie uit de Koenigswald-uitgave werd gebruikt terwijl daarin enkele letters verkeerd stonden (Tatschaldscha i.p.v. Tschataldscha). Door handig giswerk wat de spelling betreft en zoeken in de krantensite Delpher kwamen we uiteindelijk op een juiste Nederlandse transcriptie met behulp waarvan een juiste Duitse transcriptie geconstrueerd kon worden. Daarmee kon historische informatie achterhaald worden, op basis waarvan weer een paar regels uitleg aan de lezer geschreven konden worden.
Tot zover de uitleg over onze hertaling. 

Wat het antisemitisme betreft: er kan inderdaad gezien het elders overleverde materiaal van de keizer kan er inderdaad met enige grond worden gespeculeerd over de mogelijkheid dat het door ons niet aanschouwde typoscript meer en wellicht ook ernstiger voorbeelden van antisemitische uitingen van de keizer zou bevatten dan in de gepubliceerde versie van Ilsemanns dagboekfragmenten voorhanden zijn. Er is helaas weinig zinnigs over te zeggen voordat de bron in een archief beland en daar kan worden ingezien. De dagboeken lijken op dit vlak  niet de beste bron en de lezer moet sowieso beseffen dat hij de keizer in alle opzichten vanuit Ilsemanns perspectief bekijkt. 

Succes met uw recensie en met hartelijke groet,

Jacco Pekelder





  
Zeer geachte heer Pekelder,

Hartelijk dank voor uw bericht en excuses voor de vertraging.

Wat u in uw slotpassage aan mij schrijft over antisemitisme had ik liever in de introductie aangetroffen. Dan was de tekst nog wetenschappelijker geworden.

Het is fijn om te lezen dat u trots bent op de inspanningen van uw studenten (een enkeling heeft zelfs een 'wetenschappelijke stage' bij Huis Doorn doorlopen, las ik elders) maar het Personenregister heeft me teleurgesteld.

Bij George Viereck (1884-1962) lees ik: 'Amerikaans schrijver, uitgever van het tijdschrift American Monthly (p. 547). Onvermeld blijft dat Viereck een belangrijke nazi propagandist was in de Verenigde Staten.

Bij Paul Bang (1879-1945) staat: 'Duits nationaal politicus en auteur' (p. 532). Onvermeld blijft dat Bang leiding gaf aan het antisemitische Alldeutscher Verband. Hier zien we dat eea in elkaars verlengde ligt

En was het nu maar bij deze twee voorbeelden gebleven.

Ik heb verder geen vragen meer.

Met vriendelijke groet,
Otto van de Haar

















































































1 Cees Fasseur, Wilhemina. De jonge koningin, 1998, Balans, p. 538. (terug)
2 Sigurd von Ilsemann, Wilhelm II in Nederland, 1918-1941. Dagboekfragmenten, 2015, Aspekt. (terug)
3 Deze uitgave is een samenwerkingsverband tussen het van overheidswege gesubsidieerde Huis Doorn (opdrachtgever) en de Universiteit van Utrecht. Maar liefst veertien studenten (een enkeling doorliep een 'wetenschappelijke stage' bij Huis Doorn), stonden Jacco Pekelder terzijde. Hij heeft het origineel van de familie Von Ilsemann niet mogen inzien. (terug)
4 In het door studenten van de Universiteit van Utrecht geactualiseerde Personenregister dat zeker niet zonder verdienste is, lezen we bij George Viereck (1884-1962): "Amerikaans schrijver, uitgever van het tijdschrift American Monthly". (p. 547) Onvermeld blijft dat Viereck een belangrijke nazi propagandist was in de Verenigde Staten. Bij Paul Bang (1879-1945) staat: "Duits nationaal politicus en auteur". (p. 532) Onvermeld blijft dat Bang leiding gaf aan het antisemitische Alldeutscher Verband. En was het nu maar bij deze voorbeelden gebleven. (terug)
5 Ook andere landen, zoals het imperialistische Rusland, dragen verantwoordelijkheid voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Helaas leidt een dergelijk 'vergelijkend onderzoek' meestal tot relativering, een soort schade-afwikkeling, van de (hoofd)rol van Duitsland. De bekendste illustratie van deze aanpak vinden we terug in het werk van de flamboyante historicus Christopher Clark, Slaapwandelaars, 2013.

Günter Grass heeft de rol van de Kaiser anno 1914 ironisch en adequaat onder woorden gebracht: ''Ik was nog op mijn zomerse reis door Noorwegen toen de Fransen en de Russen al met het geweer aan de voet ... Ik was volstrekt tegen oorlog ... ik wilde altijd al een vredesvorst zijn ... Maar als het niet anders kon ... Ook lag onze vloot verspreid ... maar de Engelse bij Spithead ... Jazeker, geconcentreerd onder stoom ... Ik moest wel handelen. In: Mijn eeuw, 1999, p. 64.(terug)
6 Adolf Hitler schreef in diezelfde periode over de "Joodse parlementair-democratische waanzin" in: Mein Kampf (Nederlandse uitgave, zonder jaartal), p. 717. (terug)
7 Een greep: Tegenover generaal Max von Mutius oordeelde hij in 1920 dat "de wereld, en met name Duitsland, niet eerder rust zal hebben, dan wanneer alle Joden doodgeslagen of op z'n minst het land uitgezet zijn". Toen Von Mutius antwoordde dat dit "helaas" niet zou lukken, repliceerde Wilhelm II: "Mijn lieve kind, dat kan wel en dat zal ik doen. Ik zal het u laten zien." (John Röhl, Keizer Wilhelm II, 2013, p. 186)

Tijdens een Doorns diner in 1921 verkondigde Wilhelm II tegenover zijn gasten: "Wanneer er in Duitsland weer andere tijden komen, zullen de Joden er danig aan moeten geloven ... Ze zullen alles moeten inleveren, hun kunstcollecties, hun huizen, al hun bezittingen. Ze moeten voorgoed uit alle overheidsfuncties ontheven worden, ze moeten volledig tegen de grond gesmeten worden'. (p. 186)

In 1927 liet hij zijn Amerikaanse vriend Poultney Bigelov weten: "Het Hebreeuwse ras is zowel in binnen- als in buitenland mijn aartsvijand; zij zijn wat zij altijd waren: degenen die leugens fabriceren en aan de touwtjes trekken bij onlusten, revolutie en chaos, omdat ze met hun giftige, bijtende, satirische geest gemeenheid verspreiden. Als de wereld wakker wordt, moeten zij hun verdiende loon krijgen". (...) "De pers, Joden en muggen zijn een plaag waarvan de mensheid zich op de een of andere manier bevrijden moet. Het beste middel is waarschijnlijk gas."(p. 186)

Aan de in Arnhem woonachtige gravin Alwina von der Golz briefde hij in 1940: "De 'antichrist' van vandaag is - zoals steeds sinds Golgotha - Juda, de vrijmetselarij, het wereldjodendom en zijn goudmacht'. (Willibald Gutsche, Ein Kaiser im Exil, 1991, p. 207). (terug)