woensdag 1 december 2021


 

Mussolini – 'De Man van de Voorzienigheid'

Civis Mundi Digitaal #116

door Otto van de Haar

Bespreking van Antonio Scurati, M. De man van de voorzienigheid [1925-1932]. Amsterdam, Uitg. Podium, 2021

 

Biograaf Antonio Scurati schrijft meeslepend, maar trouw aan de historische feiten

Antonio Scurati (Napels, 1969) studeerde filosofie en is verbonden aan de Universiteit van Milaan. Een van zijn wetenschappelijke interessegebieden betreft het taalgebruik in gewelds- en oorlogssituaties in de moderne massamedia. Hij heeft verscheidene romans op zijn naam staan en schrijft columns in het Turijnse dagblad La Stampa.

Afgelopen zomer verscheen het langverwachte tweede deel van zijn Mussolini-biografie, dat, net als het eerste uit 2019, veel waardering kreeg. Er wordt al gesproken over een televisieserie. M. De man van de voorzienigheid gaat over de jaren 1925-1932, waarin de fascistische dictatuur in Italië zijn beslag kreeg en de Libische kolonie na hevige tegenstand werd onderworpen (1). De titel van deel twee is ontleend aan een toespraak van paus Pius XI uit 1929.

Romanschrijvers en historici, vertelde Scurati in de Corriere della Sera, worden al veel te lang tegenover elkaar geplaatst. Ten onrechte, want ‘onze tijd vraagt om een samenspel tussen de accuratesse van de historische wetenschap en de kunst van het romaneske verhaal’. Waarom dit samenspel? ‘Het gaat in de eerste plaats om de toekomst van onze scholen, om de gemeenschappelijke inspanning om de onwetendheid over de geschiedenis (…) waarin onze leerlingen wegzinken, tegen te gaan’.

De biografie van de in 1883 geboren en in 1945 overleden Benito Mussolini heeft de auteur in een verhaalvorm gegoten die ‘streng en meeslepend is’ (…) ‘zowel veeleisend als populair’. Het veelbewogen Mussolini-tijdvak wil hij ‘doen ontwaken uit de sleur van droge opsommingen van data, plaatsen en namen waarin de collegezalen het vaak hebben ondergedompeld’. (2)

Beide tot dusver verschenen delen - er volgen er nog twee - zijn gebaseerd op pakkende documenten: briefwisselingen, manifesten, dagboekaantekeningen, door de geheime dienst afgeluisterde telefoongesprekken, legerorders, ooggetuigenverslagen van Libische concentratiekampoverlevenden, telegrammen, krantenberichten, toespraken van De Leider. Deze heeft hij verwerkte in beknopte hoofdstukken die getuigen van een uitzonderlijk rijk proza, maar steeds ‘to the point’.

 

1929: Alleenheerschappij voltooid

Op 13 februari 1929 hield paus Pius XI een toespraak op de Katholieke Universiteit van het Heilig Hart in Milaan. Kort daarvoor had de ondertekening plaatsgevonden van Il Concordato, waarmee het oude conflict tussen kerk en staat werd bijgelegd. ‘En misschien’, sprak de paus, ‘was er wel iemand nodig zoals hij die door de Voorzienigheid op onze weg is gebracht; iemand die niet van de liberale school zou zijn’. Over de niet-liberale school van Mussolini verderop meer. De gedenkwaardige ondertekening was als het ware het symbool van de definitieve bekrachtiging van de fascistische dictatuur.

Haast filmisch toont Scurati hoe het concordaat ‘met gouden pen’ werd ondertekend. Anders dan de tot ‘het kardinaalspurper opgeklommen’ Pietro Gasparri, scheen Mussolini’s hoekige gelaat wat bedrukt  in de pauselijke residentie, het Lateraans Paleis. Want met ‘één pennenstreek’ begroef hij ‘een heel leven van militant anticlericalisme’.

Maar, zegt de auteur, Mussolini moet terdege beseft hebben wat een sensationele prestatie, zowel in  nationaal als in persoonlijk opzicht, hij had verricht door de paus afstand te laten doen van zijn wereldlijke macht en hem zodoende te dwingen zich van iedere politieke inmenging te onthouden. En dat allemaal van iemand afkomstig uit een gehucht aan de rand van de Romagna, zoon van een tamelijk armlastige smid-caféhouder en een dorpsonderwijzeres.

De Heilige Stoel behield wel het eigendomsrecht over de kerkelijke gebouwen en het kerkelijk huwelijk (dat scheiding verbood) werd officieel erkend. Over dit laatste zal Mussolini, die er een reeks slordige relaties met vrouwen op na hield, het zijne hebben gedacht. De man beschikte over een magnetische aantrekkingskracht tot over de landsgrenzen. Clementine Churchill die samen met haar schoonzus in maart 1926 twee weekjes Rome deed, raakte ook in de ban. Ze vond hem ‘natural’, waardig en was onder de indruk van zijn stem en zijn ogen die dwars door je heen keken. Mussolini gaf haar een foto met onderschrift: ‘Devotamente, Mussolini’. En gaf haar ook een uitnodiging mee bestemd voor Winston.

De paus kon volgens het concordaat ook een forse ‘schadeloosstelling’ tegemoetzien. Daarover ontstond overigens onder vooraanstaande fascisten al direct irritatie blijkens een afgeluisterd telefoongesprek door de speciale geheime dienst tussen de oorlogsveteranen Emilio de Bono en Giuseppe Bottai:

‘De Bono: ‘en hij [Mussolini] heeft miljarden aan het Vaticaan geschonken, terwijl bij alle ministeries de broekriem moet worden aangehaald, omdat ze door die amechtige begrotingen (…) van het hoognodige af moeten zien!’

Bottai:l ‘Vertel mij wat!’

De Bono: ‘Hij [Mussolini] denkt overal het zijne van en heeft een hardere kop dan een alpenezel!’

Bottai: ‘Alleen eindigen die ezels door hun koppigheid soms in een ravijn!’

Deze voorspelling zal zonder twijfel nader worden uitgewerkt in een later te verschijnen deel en houden we nog tegoed.

 

Gewelddadig extremist

Zoals paus Pius XI al had geconstateerd in zijn toespraak in Milaan, was ‘de man van de voorzienigheid’ inderdaad niet iemand ‘van de liberale school’. Nooit geweest ook. Als agressief jochie van tien had hij een medescholier met een zakmes gestoken en kreeg al snel de bijnaam il tiranno. Hij voelde zich als adolescent aangetrokken tot de radicaal-marxistische vleugel van de Partito Socialista Italiano (PSI), die de klassenoorlog predikte. Met gewelddadige acties verzette hij zich tegen de koloniale aanval op Libië, destijds in handen van het verzwakte Turkse Rijk en in gang gezet door de burgerregering van Giovanni Giolitti in 1911. Daarnaast ontpopte hij zich als vlijmscherp polemist in de kolommen van het partijblad Avanti!, dat zijn oplage dankzij hem flink zag stijgen.

De Grote Oorlog van 1914-1918 bracht bij Mussolini een radicale ommekeer teweeg. In afwijking van de socialistische zusterpartijen die zich in 1914 akkoord verklaarden met deelname aan de oorlog, ging de PSI hier niet in mee. Toen Mussolini zich in Avanti! vóór deelname aan de oorlog uitsprak - met als veelbelovend vooruitzicht gebiedsuitbreiding ten koste van het Habsburgse rijk - mocht hij zijn partijboekje inleveren. Daarop richtte hij in Milaan een eigen dagblad op: Il Popolo d’Italia dat bleef bestaan tot 1943, toen het fascisme als systeem op zijn retour was.

Na 1918 beweerde Mussolini, dat degenen die met man en macht in de loopgraven hadden gevochten voor het vaderland, de échte mannen waren. Zelf was hij gewond geraakt en liep hij een tijdlang - volgens sommigen wel heel erg lang - op krukken. De werkloos geworden oorlogsveteranen zouden de dienst uit moeten maken in het naoorlogse Italië, in plaats van die thuisblijvers. Hij lanceerde de term trincerocrazia (‘loopgravencratie’) als toekomstige ‘regeringsvorm’. De Belgische historicus Georgi Verbeeck heeft dit ‘politiek als voortzetting van de oorlog’ genoemd, met een knipoog naar Clausewitz’ Vom Kriege.

 

Giovanni Matteotti (1885-1924).

 

Mussolini’s mars naar de alleenheerschappij kwam in 1924 tijdelijk tot stilstand. Het was de begaafde, onverzettelijke socialist Giacomo Matteotti met zijn ‘zeldzame lachjes met wijkend tandvlees’, die de misdaden van de Partito Nazionale Fascista (PNF) en de verkiezingsmalversaties aan de orde durfde te stellen in de Kamer van Afgevaardigden. Tijdens de zitting, die voortdurend werd onderbroken door verbaal geweld, deed minister-president Mussolini er het zwijgen toe maar na afloop vroeg hij zich in besloten kring af waar ‘onze Tsjeka’ bleef. ’Het is ontoelaatbaar dat die man na een dergelijke toespraak nog rondloopt! Godnondeju!’

Twee maanden later werden de half vergane resten van Matteotti ontdekt in een verlaten streek ten noorden van Rome. De verontwaardiging in den lande over deze moord was groot en bracht Mussolini’s positie aan het wankelen. De man kreeg een halve zenuwinzinking. Maar mede dankzij de steun van zijn ‘maîtresse en mentrix’, de joodse Margherita Sarfatti, afkomstig uit de high society van Venetië, kon hij zich herstellen. Als kunstkenner en -verzamelaar oefende zij in de jaren 1920 grote invloed uit op het fascistisch kunstbeleid en bracht Mussolini tevens de do’s en don’ts bij van de hogere maatschappelijke kringen.

 

Margherita Sarfatti (1880-1961).

 

De moord op de socialist Matteotti had uiteraard ‘buiten medeweten’ van Il Duce plaatsgevonden, maar die toonde zich vroom bereid het ‘kruis van de macht’ te dragen: ‘Welnu, heren, ik verklaar hier ten overstaan van de assemblee en heel het Italiaanse volk, dat ik, ik alleen de politieke, morele, historische verantwoordelijkheid op me neem voor alles wat er gebeurd is’. Er volgde een  showproces tegen de uitvoerders en de dienstdoende politiechef De Bono werd overgeplaatst naar Italiaans-Libië waar hij gouverneur werd.

Ook de voorman van de Partito Comunista Italiano (PCI) Antonio Gramsci overleefde het fascisme niet. Na een afschuwelijke periode in gevangenschap overleed hij, in 1937, twaalf jaar na de dood van Matteotti, aan een hersenbloeding. Scurati omschrijft Gramsci zo: politiek filosoof, journalist, toneel- en literatuurcriticus, de geniale secretaris van de communistische partij en een geniaal denker. Allemaal waar, maar een filosoof van de democratie was hij niet. Het valt te betreuren dat de auteur in dit verband niet diens parlementaire redevoering van 16 mei 1925 in herinnering heeft gebracht. Hierin ageerde hij tegen het ‘wetsontwerp op de geheime genootschappen’, dat slechts tot doel had om alle niet-fascistische organisaties ‘wettelijk’ uit te schakelen. Toen de algemeen secretaris verontwaardigd de repressie van de carabinieri tegen de communisten aan de orde stelde, kwam hij onder zware druk te staan:

‘Mussolini: Wij doen precies wat jullie in Rusland doen…

Gramsci: In Rusland zijn er wetten die worden nageleefd; jullie hebben jullie eigen wetten…

Mussolini: Jullie houden geweldige klopjachten. Goed werk! (gelach)’…

Gramsci betoogde voorts dat wanneer de communisten de macht zouden krijgen ze in Italië ‘dezelfde methoden’ zullen gebruiken ‘als jullie’ maar dan ‘alleen tijdelijk, als overgangsmaatregel…’ En een ander elementair verschil met de fascisten was, zei Gramsci, dat het geweld van de communisten progressief van aard was…(3).

Midden jaren twintig werd Mussolini geconfronteerd met maar liefst vier aanslagen. En opnieuw was de verontwaardiging in het land groot. De Leider bleef steeds ongedeerd, behalve bij de tweede aanslag op 7 april 1926, toen een door de uit Ierland overgekomen Violet Gibson afgevuurde kogel zijn neusbrug schampte.Scurati kenschetst haar als ‘een dame, met warrig grijs haar en een verwilderde blik’, als ‘een van die gestoorden die niets meer van het leven vragen en het laatste restje dan maar besteden aan het voeren van zwermen zwerfkatten. Een kattenvrouwtje heeft op de Duce gevuurd’ (4). Kort na het laatste attentaat werd de doodstraf - die in Italië in 1889 was afgeschaft - heringevoerd als maatregel ter verdediging van de staat: ‘De strijd die de staat nu tegen zijn vijanden onderneemt, is soortgelijk aan die welke hij moet voeren in tijden van oorlog’. Het ‘parlement’ werd ondergeschikt gemaakt aan de uitvoerende macht, politieke partijen (met uitzondering van de PNF), werden illegaal verklaard, de vrije vakbonden ontbonden en hun kantoren vernield of in brand gestoken, kritische kranten kregen een verschijningsverbod en de onafhankelijke rechtspraak verdween. Terwijl het in de oude liberale staat voldoende was om de wet na te leven, zo lezen we, kon je maar beter fascist worden om niet in de illegaliteit terecht te komen. Mussolini en zijn bewapende knokploegen ondervonden financiële steun van grote landeigenaren, industriëlen en het leger. En de koninklijke familie? ‘Die slikte wat er maar te slikken viel', merkt Scurati sarcastisch op.

 

Benito Mussolini kort na de aanslag door Violet Gibson.

 

Naar de andere oever

Terwijl in het moederland eind jaren twintig sprake was een onvervalste dictatuur,  voerden de Italianen in Libië een typische asymmetrische oorlog, uitmondend in mosterdgasbombardementen, die Mussolini begin jaren 1930 de overwinning bracht. Scurati besteedt er volop aandacht aan. Hiermee doorkruist hij de nog steeds invloedrijke achtdelige ‘standaardbiografie’ van Mussolini van de hand van de internationaal bekende historicus Renzo De Felice, die maar weinig oog had voor het massale staatsgeweld in Afrika. Want volgens De Felice was Mussolini’s fascisme zo kwaad nog niet (5).

Op 11 april 1926 arriveerde Mussolini per schip in de Libische hoofdstad Tripoli. Op de boulevard hield hij - vier dagen na de aanslag van Violet Gibson, de pleister van de schotwond zat nog op zijn neus - een feestelijke toespaak: ’We hongeren naar landstreken. Ik ben gekomen om een blijk van macht van het Italiaanse volk te geven’(…) ’Het is het Lot dat ons naar deze grond drijft. Niemand kan het Lot tegenhouden’.

Vooraan tussen de toehoorders had de roemruchte veldheer en vriend van Mussolini, Rodolfo Graziani, alias ‘schrik der bedoeïenen’ plaatsgenomen, ‘een lange, gedistingeerde heer van drieënveertig’ gekleed in een ‘smetteloos officiersuniform’ dat hij ’draagt alsof hij erin geboren is. Met zijn vierkante kaak, (…) zijn volle haardos met amper brillantine, zijn zondoorstoofde huid heeft hij de pokerface uit Amerikaanse gangsterfilms’.

 

Rodolfo Graziani (1882-1955)

 

Zijn voornaamste tegenstander in de woestijn en rond de oases was de legendarische ‘ontembare’ partizanenleider Omar al-Mukhtar, die als een halfgod werd beschouwd. Scurati laat de onderlinge verdeeldheid onder Libische gemeenschappen niet onvermeld. Een deel werd overgehaald om zich aan te sluiten bij de strijd van de Italiaanse bezetters. Graziani schakelde ook autochtone manschappen in uit Eritrea, dat reeds eind negentiende eeuw door Italië was bezet.

Gezien de krachtsverhoudingen beperkten de rebellen zich tot hit-and-run acties. Op het eind van de jaren twintig bereikte de strijd zijn climax en werd in Rome besloten tot het inzetten van gifgas. Scurati diept een verslag op van een bombardement d.d. 31 juli 1930 met het ‘blaartrekkende’ zenuwgas Yperiet, genoemd naar het Belgische Yper, waar het voor het eerst tijdens de Grote Oorlog werd ingezet:

Weersomstandigheden - Redelijk

Vlieghoogte - M.700

Bewapening - N. 24 bommen van 21 kg Yperiet

                   N. 12 bommen van 12 kg Yperiet

                   N. 320 bommen van 2 kg Yperiet’

Bij het in de verte opdoemen van Mussolini’s bommenwerpers met hun ‘gruwelijke doeltreffendheid’ trachtten de rebellen zich halsoverkop in veiligheid te brengen. Een jaar later werd Omar al-Mukhtar gevangengenomen werd en veroordeeld tot de strop.

 

Omar al-Mukhtar (1858-1931)

 

Scurati laat ook de concentratiekampoverlevenden aan het woord, die zich de vernietigde kudden, hongersnood, uitputting, kampziektes, marteling en ophanging herinnerden. Kolonel Graziani zal in latere delen uitvoeriger aan bod komen, omdat hij ook opereerde in de veel heftiger verlopen koloniale oorlog in Abessinië (1935-1937). En ook als Mussolini’s trouwe minister van Defensie die nauw samenwerkte met nazi-Duitsland, dat Italië van 1943-1945 gedeeltelijk bezet hield. In 1950 werd Graziani tot negentien jaar cel veroordeeld wegens collaboratie met Hitler-Duitsland - niet wegens zijn rol in Afrika (6).

Een kritiekpuntje tot slot. Mussolini’s gedachtegoed krijgt bij Scurati weinig aandacht, waarschijnlijk omdat dit moeilijk in beeldrijke taal is te vatten. Een groot gemis is het niet. Want wat hij ook las van Karl Marx, Louis Blanqui, Georges Sorel of Friedrich Nietzsche, hem zullen toch vooral die passages zijn bijgebleven met betrekking tot azione en violenza. Als Mussolini de Götzen-Dämmerung van de filosoof met de hamer heeft ingezien, dan bleef zijn blik wellicht rusten op de volgende passage: ‘Man hat auf das grosse Leben verzichtet, wenn man auf den Krieg verzichtet’ (7): de klassenoorlog, de Grote Oorlog, de binnenlandse oorlog, de koloniale oorlog.

 

Noten:

1  Antonio Scurati, M. De man van de voorzienigheid (2021) [1925-1932] dl.ii; oorspr. M. L’uomo della provvidenza (2020). M. Zoon van de eeuw (2019) [1919-1924]dl.i; oorspr. M. Il figlio del secolo (2018). In oktober 2021 verscheen van Hans Woller Mussolini. De eerste fascist. (oorspr. Mussolini. Der erste Fascist, 2016). Deze traditioneel opgezette levensbeschrijving is een mooie aanvulling op het werk van Scurati die het leven van de in 1883 geboren Mussolini pas laat beginnen in 1919, als aanvoerder van de fascistische beweging in Milaan. Woller besteedt ook meer aandacht aan denkers die bij Mussolini in zijn jonge jaren een rol hebben gespeeld maar de verwikkelingen in Italiaans-Libië komen amper aan bod.

2. Corriere della Sera, 28 oktober 2018.

3. Gramsci’s rede werd afgedrukt in het partijblad L’Unità van 23 mei 1925. In: Antonio Gramsci, Klassenstrijd en fascisme (1979;1974), p. 136, 137.

4. In haar goed gedocumenteerde biografie van Violet Gibson laat Frances Saunders zien dat het gecompliceerder lag. Dit ‘kattenvrouwtje’ opereerde vanuit een streng-christelijk motief, zag zichzelf als katholieke martelares en pleegde de aanslag ‘to glorify God’. Saunders aanvaardt de kwalificatie ‘gestoord’ op voorwaarde dat dit niet impliceert dat Benito Mussolini ‘geestelijk gezond’ was. In: Frances Saunders, The woman who shot Mussolini (2010). De gemeenteraad van Dublin heeft dit jaar toestemming gegeven tot het plaatsen van een plaquette op Gibsons ouderlijk huis aan het Merrion Square ter ere van deze ‘toegewijde antifasciste’ uit Ierland.

5. Premier Silvio Berlusconi bracht in 2008/2009 een zakelijke verzoeningsbijeenkomst tot stand met de Libische dictator Moammar al-Kadaffi. Tijdens diens bezoek in Rome droeg Kadaffi een foto uit 1931 op zijn borst waarop een geketende Omar al-Mukhtar te zien was, omringd door hoge Italiaanse officieren. Berlusconi noemde in zijn toespraak de naam Mussolini hierbij overigens niet. Sterker, tijdens zijn bewind werd een gedeeltelijke rehabilitatie van Il Duce in gang gezet waarbij de Mussolini-biografie van Renzo De Felice indirect als steunpilaar fungeerde. Zie: Aram Mattioli, “Viva Mussolini”. Die Aufwertung des Faschismus im Italien Berlusconis (2010). Mattioli, werkzaam aan de universiteit van Luzern en kenner van de naoorlogse Italiaanse historiografie is mijns inziens te somber over het werk van Scurati tot dusver. Hij mailde mij onder meer deze conclusie: "Ondanks zijn kritische intentie bezwijkt ook Scurati uiteindelijk onder Mussolini’s fascinatie en draagt hij, met zoveel Mussolini-centrisme in het Italië van vandaag, niets echt beslissends bij aan de broodnodige verwerking van de fascistische dictatuur”.

6. In datzelfde jaar 1950 werd Graziani alweer ‘amnestie’ verleend. In de gemeente Affile, niet ver van Rome heeft de burgemeester in 2012, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het Vaticaan, een klein museum en een park geopend te zijner ere. Op de gevel staat in kapitalen: PATRIA  - ONORE en daarboven waait de Italiaanse vlag.

7. Geciteerd in: Ronald Havenaar, De tocht naar het onbekende. Het politieke denken van Jacques de Kadt (1990), p. 111.


woensdag 30 juni 2021

CLAUS VON STAUFFENBERG, HET REMER STRAFPROCES EN DE NATIONAALSOCIALISTISCHE UNRECHTSSTAAT

 

Civis Mundi Digitaal #111

door Otto van de Haar




Claus von Stauffenberg (1907-1944).

 

 In maart 1952, bijna zeventig jaar geleden vond in Braunschweig in de deelstaat Nedersaksen het roemruchte strafproces plaats tegen Otto Ernst Remer, voorman van de Duitse neonazi’s. Remer had Claus von Stauffenberg, de man van de aanslag op Adolf Hitler op 20 juli 1944, ’landverraad’ aangewreven. Procureur-generaal Fritz Bauer slaagde erin ’de mannen van de 20ste juli’ volledig te rehabiliteren. Een mooi succes voor Bauer en een versteviging van de nog zwakke fundamenten van de democratische Bondsrepubliek. Maar het Remer-proces leidde ironisch genoeg tegelijkertijd tot een onscherp beeld van de ’historische Stauffenberg’.

’Samenzweerders’ terechtgesteld

Ondanks nauwkeurige planning mislukte de aanslag op Hitler en de tijdelijke dictatuur van de Wehrmacht die daar op had moeten volgen. Daarmee lag het hoofddoel, de beëindiging van de oorlog om zo de geallieerden enig tegenspel te kunnen bieden, aan diggelen. Hitler raakte slechts lichtgewond en wist het terreurregime nog een klein jaar te prolongeren.

Stauffenberg, nog maar 37 jaar oud, werd gearresteerd en al in de nacht naar de 21ste met nog drie vooraanstaande leden van de conservatieve Militäroppostion voor een vuurpeloton gebracht. In de laatste tijdfractie van zijn leven schreeuwde hij het uit: ’Es lebe das heilige Deutschland!’.  Het ’Heil Hitler!’ had hij jaren eerder uit zijn vocabulaire geschrapt. Onder leiding van Reichsführer SS Heinrich Himmler sloeg een arrestatiegolf over het land. De ’samenzweerders’ werden in een showproces door het Volksgerichtshof  veroordeeld wegens ’land- en hoogverraad’. Tweehonderdvijfenvijftig mannen en een vrouw uit de militaire en burgerlijke oppositie werden ter dood gebracht, soms op de meest gruwelijke wijze. Het is veelzeggend dat de weduwe van Stauffenberg, Elisabeth ’Nina’ von Lerchenfeld (1913 - 2006) later haar kleindochter Sophie von Bechtolsheim toevertrouwde dat haar man dít lot in elk geval bespaard was gebleven. Vrouwen/weduwen werden naar concentratiekampen gebracht en gescheiden van hun kinderen. Uit respect voor hun vermoorde echtgenoten bleven op een enkeling na, al deze vrouwen ongetrouwd. Carl Goerdeler, leidsman van het conservatief-burgerlijk verzet had tijdens de oorlog een ontwerpprogram voor het post-nazibewind gereed gemaakt waarin hij ook kritisch terugblikte op de jaren dertig. In 1945 werd hij terechtgesteld wegens betrokkenheid, hoewel hij de aanslag hoogst problematisch had geacht. Goerdeler geloofde in het woord en wilde Hitler een proces aandoen…

 


Otto Ernst Remer (1912 - 1997)

 

Meeloper Remer

Aangeklaagde Otto Ernst Remer (1912 - 1997) was als commandant van het wachtbataljon ‘Grossdeutschland’ nauw betrokken bij de snelle uitschakeling van de  Militäropposition in het Bendlerblock, het hoofdkwartier van de ’samenzweerders’ in Berlijn. (De aangrenzende straat zou in 1955 worden omgedoopt tot Stauffenbergstrasse). Remer werd door Hitler bevorderd tot generaal-majoor maar heeft daar niet lang van kunnen genieten. In mei 1945 was de unconditional surrender - die Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie begin 1943 overeengekomen waren - een voldongen feit.

Na de capitulatie werd Remer bestempeld als ’Mitläufer’ en was enige tijd geïnterneerd door de westelijke bezettingsmacht. Maar hij bleef tot aan zijn laatste ademtocht een fan van de Führer en een verwoed Holocaust-ontkenner. Na zijn vrijlating groeide hij met zijn ’staat van dienst’ moeiteloos uit tot het boegbeeld van de mede door hem opgerichte Sozialistische Reichspartei (SRP), die er in slaagde om bij de deelstaatverkiezingen van 1951 in Nedersaksen 11 procent van de stemmen te veroveren. Remer, een geducht redenaar, betichtte tijdens openbare (verkiezings-) bijeenkomsten de mannen van de 20ste juli - in lijn met het oordeel van het Volksgerichtshof  - opnieuw van verraad aan het vaderland.

Procureur-generaal Fritz Bauer (1903-1968) - die in de jaren zestig internationale faam zou verwerven tijdens de Auschwitz-processen in Frankfurt - slaagde erin om Remer aan te klagen wegens smaad bij het gerecht in Braunschweig in Nedersaksen. Dit gebeurde op instigatie van Robert Lehr (CDU), minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet van bondskanselier Konrad Adenauer (1949 - 1963). Lehr had tijdens de oorlog in contact gestaan met Carl Goerdeler en ondernam zijn actie overigens als privépersoon.

 

Omstandigheden strafproces

De omstandigheden waaronder het strafproces in maart 1952 plaatsvond, waren voor de aanklager bepaald ongunstig. Meer dan eens volgde toentertijd ‘vrijspraak’ voor neo-nazi’s waarbij lasterlijke aantijgingen tegen het Duitse verzet  als ’vrijheid van meningsuiting’ werden benoemd, waarover het gerecht geen uitspraken wenste te doen. In de laatste oorlogsmaand, april 1945, had een zekere Walter Huppenkothen meegeholpen om prominente verzetsstrijders onder wie Hans Oster en Dietrich Bonhoeffer voor de krijgsraad te brengen, met de dood als gevolg. Toen Huppenkothen hiervoor in 1951 voor het gerecht werd gebracht, volgde vrijspraak want ’volgens het toenmalige nationaalsocialistische recht’ waren het land- en hoogverraders geweest. Dit zogenoemde Rückwirkungsverbot zorgde ervoor dat niet personen die slachtoffer waren geweest rechtsbescherming kregen, maar functionarissen van de terroristische staatsmacht.

Adenauer zat ook niet op dit proces te wachten. Tegenover de geallieerde bezettingsmachten wilde hij de Duitse oppositie tegen Hitler wel erkend hebben omdat dit voor Duitsland de soevereiniteitsmarge kon vergroten, maar binnengaats leek het hem het beste om er een streep onder te zetten en oud-nazi’s zoveel als mogelijk te integreren en amnestie te verlenen. Er was meer. Het was hartje Koude Oorlog en Bauer besefte maar al te goed, wilde hij het pleidooi ten bate van ‘de mannen van de 20ste juli’ tot een succes maken, hij het communístisch verzet (dat banden had onderhouden met doodsvijand Moskou) beter niet kon aanroeren. Dat lag te gevoelig. Het Rode Leger had tijdens zijn militaire zegetocht voor veel Duitsers de hel op aarde betekend en hoewel de Russische ‘represailles’ niet gedecontextualiseerd moeten worden, nam dat het menselijk leed niet weg. Het communistische verzet kwam in 2009 voor rehabilitatie in aanmerking, evenals de ‘deserteurs’ uit de periode 1933-1945.

 

Procureur -generaal Fritz Bauer (1903-1968)

 

Pleidooi

Voor het vier dagen durende strafproces, op 7, 8, 10 en 11 maart 1952, bestond bij publiek en pers enorme interesse. Bauer had de pers van tevoren uitvoerig ingelicht. Naast een historicus, moraaltheologen en militaire deskundigen waren enkele familieleden van vermoorde verzetslieden aanwezig zoals Annedore Leber, de weduwe van Rijksdagafgevaardigde Julius Leber, en de broer van Dietrich Bonhoeffer, Karl Friedrich. Weduwe Nina von Stauffenberg was er niet bij. Geladen bijeenkomsten lagen haar niet; ook op de latere officiële Stauffenberg herdenkingen liet zij zich spaarzaam zien.

Fritz Bauer, een in 1949 uit het Zweedse exil teruggekeerde joodse sociaaldemocraat, meende dat de Republiek van Weimar (1918-1933) te gronde was gegaan door een gebrek aan democraten. Dat zou niet nog eens gebeuren, als het aan hem lag. Het gaat mij niet - zo begon hij zijn pleidooi - om tweedracht te zaaien in het land maar om bruggen te bouwen. Echter niet door middel van een ’slap compromis’. Niets minder dan de volledige rehabilitatie van de mannen van de 20ste juli, daar ging het om. Bauer citeerde uit het Strafgezetsbuch (van 1944) waarin de doodstraf wegens landverraad stond omschreven: indien iemand de intentie had het welzijn van het Reich zware schade te berokkenen. Maar Bauer bracht via de getuigendeskundigen naar voren dat in juli 1944 het Duitse volk zélf totaal verraden was, en wel door zijn eigen regering. ’En een totaal verraden volk kan geen onderwerp zijn van landverraad. ’(...) ’Ik geloof niet dat iemand in deze zaal de moed heeft om te zeggen dat er een verzetsstrijder is geweest die niet gehandeld heeft met de heilige bedoeling om zijn vaderland te dienen'. Stauffenberg zelf, aldus Bauer, was gestorven met op de lippen de woorden: ’Es lebe das heilige Deutschland!’.

 

Oorlog bekorten

De ’helden van de 20ste juli’ wisten dat de oorlog verloren was en iedere poging om deze te bekorten’, zei Bauer, ’betekende het redden van Duitse levens…’ Zij hadden met de 20ste juli een tegengif gecreëerd tegen de ‘collectieve schuld’ die de geallieerden ‘ons in het gezicht gesmeten hebben’, stelde Bauer vast. Hij vervolgde met te zeggen dat een beëindiging van de oorlog in juli 1944 tevens vrijwel zeker een minder harde vrede opgeleverd zou hebben tijdens onderhandelingen met de geallieerden. En de pijnlijke Duitse deling had dan wellicht voorkomen kunnen worden.Bauer noemde als voorbeeld de capitulatie van fascistisch Italië in 1943 dat er daardoor in 1945 genadig vanaf was gekomen. Het was waar dat de geallieerden begin 1943 overeengekomen waren dat de As-mogendheden (Duitsland, Japan, Italië) zich ’onvoorwaardelijk’ zouden moeten overgeven, maar wat de concrete implicaties betrof, bleef alles toen nog in het vage, zei Bauer. Pas op de Conferenties van Jalta (februari 1945) en Potsdam (juli 1945) werden definitieve besluiten genomen waaronder de toekomst van Duitsland en Europa.

 

’Unrechtsstaat’

Maar al veel eerder dan 1944, betoogde Bauer, was Duitsland ontspoord. Vóór 1933 stond op aanplakzuilen te lezen: Hitler bedeutet Krieg. Een waarschuwing ’die helaas waar is gebleken’.

Bauer bracht de in maart 1933 ingevoerde Ermächtigungsgezetz in herinnering. Deze had als ’ruggengraat’ van het nieuwe regime gediend en zou van noodlottige betekenis blijken in de verdere uitbouw van de Unrechtsstaat met zijn concentratiekampen. Het helpen van joden was volkomen rechtmatig geweest. Om de Machtigingswet te mogen invoeren was een twee derde meerderheid van het parlement vereist. Aangezien deze niet voor handen was, aldus Bauer, werden de communistische mandaten - die 12,3 procent van de stemmen vertegenwoordigden - ongeldig verklaard om zo alsnog een meerderheid te verkrijgen. Zelfs als dit een terechte maatregel was geweest, hield Bauer zijn gehoor voor, hadden nieuwe verkiezingen moeten worden uitgeschreven om dit deel van het electoraat de mogelijkheid te geven op een andere (oppositie)partij te stemmen.

 

Von Stauffenberg

Hoe verhield Claus von Stauffenberg zich tot de nationaalsocialistische Unrechtsstaat?

In de laatste jaren van de zieltogende Republiek van Weimar (1930-1932), gaf hij als luitenant bij de Reichswehr - vanaf 1935 Wehrmacht geheten - in het geheim trainingen aan de toen nog illegaal opererende SA, de Sturm Abteilung van de NSDAP, de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei. Na Hitlers machtsgreep in 1933 maakte dit paramilitaire ’volksleger’ een explosieve groei door en baas Ernst Röhm ambieerde de Reichswehr over te nemen. Dit zag Hitler als een serieuze bedreiging van zijn toen nog niet gestabiliseerde machtspositie. In 1934 liet hij de SA-top (en ook maar gelijk andere politieke tegenstanders) zonder enige vorm van proces uit de weg ruimen wat op de volledige instemming van Claus von Stauffenberg kon rekenen. Hij omschreef deze actie aan zijn vrouw Nina - met wie hij in 1933 was gehuwd - als het ’uit elkaar spatten van een etterbuil’ (aldus weduwe Stauffenberg in een vraaggesprek in oktober 1962). In plaats van de onthoofde SA kwam nu Hitlers SS, (Schutz Staffel) naar voren.

Wat Stauffenberg in Hitler wist te schatten was de herinvoering van de dienstplicht en een forse uitbreiding van het leger. Dat was mogelijk geworden doordat de Führer de vloer aanveegde met de als vernederend ervaren Versailler Schandfrieden die het Reich in 1919 was opgelegd door de westelijke overwinnaars na afloop van de Eerste Wereldoorlog. Terzijde, de eisen die Duitsland het bolsjewistische regime bij de Vrede van Brest-Litovsk in 1918 oplegde waren zowel economisch als geografisch minstens zo hardvochtig.

In de jaren dertig werden in Duitsland de joden intussen ook uit de militaire gelederen verwijderd. Het leverde hem geen slaapproblemen op. Ook niet toen de Joodse leden uit de groep van de destijds fameuze, invloedrijke dichter en ziener Stefan George, waarvan Claus en zijn broer Berthold kernleden waren, zich gedwongen zagen te emigreren. Hij toonde zich wel ontzet - zo vertelde weduwe Nina von Stauffenberg veel later aan haar dochter - over de Reichskristallnacht in 1938 waarbij (Duitse) joden in groten getale werden mishandeld en vermoord. Stauffenberg had er blijkbaar geen weet van dat deze ’spontane volksactie’ heimelijk was geïnitieerd door Hitlers minister van Propaganda, Joseph Goebbels.

 

Terug naar het Remer-proces.

Bauer hekelde voorts Hitlers buitenlandse politiek op het punt van de verdragsschendingen. Duitsland had Nederland, België, Luxemburg, Denemarken en Noorwegen gaande het jaar 1939 de verzekering gegeven dat hun territoriale integriteit ’onder alle omstandigheden’ zou worden gerespecteerd... terwijl tezelfdertijd plannen klaarlagen of werden klaargestoomd voor een gewapende verrassingsaanval het jaar daarop. Het mede door Duitsland in 1928 ondertekende Briand-Kellogg pact, waarin expliciet werd afgezien van agressie-oorlogen, werd door Hitler ook geschonden, concludeerde Bauer. Op dit punt gekomen bracht hij de verzetsactiviteiten van Hans Oster ter sprake. Oster werkte bij de Abwehr, de spionage- en inlichtingendienst. Hoewel ’op dit moment’, zei Bauer, nog niet alles was opgehelderd rond diens precieze rol kon er wel van worden uitgegaan dat Oster vervuld was van de ’diepste patriottische gevoelens’, omdat hij de Nederlandse militaire attaché, en waarschijnlijk ook die van andere landen in de gevarenzone, gewaarschuwd had voor de op handen zijnde Duitse inval. Hij had hierbij zelfs een datum genoemd (die door Hitler overigens meermaals om technische redenen of vanwege weersomstandigheden werd uitgesteld).

 

De successen

De insteek van de inmiddels tot commandant bevorderde Claus von Stauffenberg was in die jaren van nationaalsocialistische successen heel anders. Over het Duitse verrassingsoffensief in 1940 in Noordwest-Europa schreef hij op 14 april aan zijn broer Berthold - die eveneens in de nasleep van de aanslag door de nazi’s vermoord zou worden - over ’de eerste geboorteweeën van een Nieuw Rijk’. Op 18 mei ontving zijn vrouw Nina von Lerchenfeld, een lyrische tekst over de groot-Duitse triomfen: ’Kun je onze sporen nog volgen?’ (...) ’Over de Eifel, de Ardennen, de Maas, de Oise en vandaag de Somme? Het is een ongelooflijke opmars, een echte invasie, een onstuitbaar doorstoten...’ En de Fransen, schreef hij, hebben geen enkel weerwoord; ze geven zich bij bosjes over of slaan op de vlucht. Hitler, meende hij, ’hat ein Gespür (een fijne neus) für Militärisches’. En in tegenstelling tot Hitler had de generale staf zich volgens hem ten onrechte weifelachtig getoond. Stauffenberg was van top tot teen ‘grossdeutsch’ ingesteld. Eind mei 1940. Opnieuw veldpost voor Nina. Hierin anticipeerde Stauffenberg op een mogelijke Vernichtungskampf tegen Engeland.

 

Polen

Een klein jaar eerder na de inval in Polen betitelde Stauffenberg op 15 september in een schrijven aan zijn geliefde, de bevolking als ’ongelooflijk gepeupel, heel veel Joden en heel veel Mischvolk. Een volk dat zich alleen goed voelt onder de knoet’. Volgens hem konden de ‘duizenden gevangenen’ uitstekend te werk gesteld worden in Duitsland.

Eind september 1939 werd hij om organisatorische redenen vroegtijdig teruggeroepen naar Duitsland. Nina von Stauffenberg bleek hierover verdrietig want nu kon haar man niet deelnemen aan de zegevierende intocht in Warschau, schreef zij aan diens broer Berthold. Vijf jaar later zou hij worden vermoord wegens betrokkenheid bij de aanslag.

Generaal Stieff keek in een schrijven aan zijn vrouw midden november 1939 heel anders tegen de situatie in Polen aan dan Stauffenberg. Het was ‘ongelooflijk’ wat in Polen ‘am Rande’ plaatsgreep. ‘Deze uitroeiing van hele families met vrouwen en kinderen is slechts mogelijk door Untermenschentum, die de naam Duits niet meer verdient. Ik schaam me Duitser te zijn’. Stieff heeft zijn betrokkenheid bij de aanslag eveneens met de dood moeten betalen.

 

Hitler en de militaire situatie

In 1941 viel Duitsland op meedogenloze wijze de Sovjet-Unie aan. Stauffenberg was intussen bevorderd tot majoor van de afdeling Coördinatie (bevoorrading, reserves, transport) van de Generale Staf.

Op 11 januari 1942 in een schrijven aan zijn jarige schoonmoeder, barones Anna von Lerchenfeld, stond hij stil bij de militaire situatie. Die was erg moeilijk, dat wilde hij direct toegeven. Maar dat was in wezen te wijten aan technische problemen. Iedere oorlog kende immers tegenslagen. ’Ze moeten in Gods naam overwonnen worden’. Over Hitler, die een steeds sterkere positie ging innemen binnen de legertop, was hij vol vertrouwen. De Führer was een ’uitstekende en wilskrachtige persoonlijkheid’. En dat is precies wat we in deze kritieke fase nodig hebben, meende hij. In diezelfde januarimaand vond onder voorzitterschap van Reinhard Heydrich de Wannsee conferentie plaats waar in het diepste geheim besloten werd hoe de uitroeiing van het Europese jodendom er concreet uit moest zien.  

 

Zorgen om Duitsland

Halverwege 1942 begon Stauffenberg zich zorgen te maken om het ’heilige Duitsland’ dat in het defensief gedrukt werd, maar hij bleef toch ook optimisme uitstralen naar zijn manschappen. Stauffenberg was geen onkritische man en dacht relatief onafhankelijk. Maar zijn kritiek betrof vrijwel uitsluitend de organisatorische chaos tussen de fronten, de onlogische bevelen van bovenaf en de vermaledijde ‘bonzocratie’. Naarmate de oorlog vorderde was er voortdurend een tekort aan militair materieel, maar de hopeloze situatie waarin Duitsland was beland werd niet veroorzaakt door een tekort, maar door een tevéél aan wapens. Iets wat Stauffenberg niet heeft ingezien. En aan de ‘systeemvraag’ is hij niet toegekomen.

In februari 1943 - tien dagen nadat de Duitse troepen zich bij Stalingrad gewonnen hadden gegeven - begaf Stauffenberg zich opnieuw naar het front, ditmaal naar Tunesië. Toen hij in april aanzienlijke verwondingen opliep betekende dit voor hem waarschijnlijk de druppel. Eerst werd hij vervoerd naar een hospitaal in Carthago en vervolgens naar München waar hij drie maanden verbleef voor operaties en herstel. Hij miste zijn linkeroog, zijn rechterhand en de middel -en ringvinger van zijn linkerhand. Tegenover een mede-officier vroeg hij zich grijnzend af wat hij vroeger eigenlijk met al die andere vingers had gedaan. In het ziekenhuis in München - zich realiserende wat de oorlog werkelijk kon betekenen - kwam hij vermoedelijk tot een definitief besluit. Als we nog een rol willen spelen in vredesonderhandelingen met de geallieerden dan kan dat alleen zónder Hitler, was hij van oordeel.

Na eerdere toenaderingspogingen vanuit de militaire oppositie van de hand te hebben gewezen, stond hij er in de zomer van 1943 geheel voor open en werd hij ingewijd in de geheime plannen om Hitler om te brengen. Met een groot doorzettingsvermogen, ijzeren zenuwen en ware doodsverachting trachtte hij dit doel te verwezenlijken wat hij met zijn jonge leven heeft moeten bekopen. Zijn vrouw wist van de op handen zijnde aanslagplannen maar niet en detail. Zij bleef op 20 juli 1944 achter met vier kinderen. Het vijfde werd geboren in januari 1945 in gevangenschap.

 

De uitspraak

Op 15 maart 1952 kwam de strafkamer van Braunschweig na een beraad van in totaal eenentwintig uur tot een uitspraak. De samenzweerders waren voortdurend geïnspireerd geweest door een vurig patriottisme en hadden zich onverschrokken opgeofferd, gedreven door hun gevoel van verantwoordelijkheid jegens hun volk, om Hitler en daarmee zijn regering te elimineren. Otto Ernst Remer werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Bauer vond deze lage strafmaat van ondergeschikt belang. Het ging om het principe: voor het eerst had een Dúitse rechtbank het nationaalsocialistische bewind als een Unrechtsstaat veroordeeld. En de lasterlijke aantijging van ‘landverraad’ door neo-nazi Remer was van tafel. Geen vrijspraak dus maar wel een bijsmaak. Want Stauffenbergs ‘vurig patriottisme’ had ook het Hitleriaanse beulsregime gegolden.

 

 
Literatuur en bronnen
 

- Remer-Prozess, Braunschweig-Landgericht-Plädoyer: Generalstaatsanwalt dr.     Bauer (maart 1952). [ https://www.braunschweiger-zeitung.de/bin/archiv/article150755236/Pl%C3%A4doyer-Fritz-Bauer-Remer-Prozess-1952.pdf].

- ‘Eine Grenze hat Tyrannenmacht’ in: Imtrud Wojak, Fritz Bauer 1903-1968. Eine Biographie (2009), p.265 - 283.

- Thomas Karlauf, Stauffenberg. Porträt eines Attentäters (2019).

- Sophie von Bechtolsheim, Stauffenberg. Mein Grossvater war kein Attentäter (2019).

- Konstanze von Schultess, Nina Schenk Gravin von Stauffenberg. Een portret (2008).

- Wolfgang Venohr, Stauffenberg. Symbol des Widerstands. Eine politische Biographie (2000).

- Frankfurter Allgemeine Zeitung, Süddeutsche Zeitung, Neue Zürcher Zeitung, Die Zeit.

- Fritz Bauer - Generalstaatsanwalt. Nazi-Jäger | Dokumentation (Arte).

 

dinsdag 1 september 2020

VROUWEN EN ANTIFASCISME IN ITALIE

n.a.v. Caroline Moorehead, A house in the mountains. The women who liberated Italy from fascism (2019).

 

in: Civis Mundi, 1 september 2020 en in

Graswurzelrevolution, 28 oktober 2020:

https://www.graswurzel.net/gwr/2020/10/ein-haus-in-den-bergen/ [of zie onder, iets bekort].

Otto van de Haar

Het Italiaanse verzet

De Britse historica Caroline Moorehead is geen onbekende op het terrein van Mussolini’s fascisme. In 2017 bracht zij al een boek op de markt over de Italiaanse verzetsfamilie Rosselli. In haar nieuwste geesteskind staan de vrouwen binnen het Italiaanse verzet tijdens de laatste oorlogsjaren 1943-1945 centraal, die ze weet te plaatsen binnen de bredere politiek-militaire context. Standaardwerken en speciaalstudies, dagboeken, biografieën en herinneringen heeft ze erop nageslagen. De resistenza italiana, die zich vooral in het cruciale industriële noorden afspeelde, was de grootse verzetsbeweging in West-Europa maar geniet buiten Italië weinig bekendheid. De onmisbare rol die vrouwen hierbij speelden, is ten onrechte nagenoeg vergeten.

 

Het fascistische bewind van Mussolini

Tijdens Mussolini’s twintigjarige bewind - dat eindigde met diens executie door de noordelijke de partizanen op 28 april 1945 - werden politieke partijen, vrije vakbonden en verkiezingen verboden en de vrije pers tot zwijgen gebracht. Politieke tegenstanders werden ’verhoord’, achter slot en grendel geparkeerd en naar eilandjes voor de kust verbannen. Er bleef één partij over, de Partito Nazionale Fascista (PNF).

Maar het jaar 1943 bracht voor de oppositie eindelijk hoop. Bij Stalingrad (het huidige Wolgograd) leden Hitlers troepen voor het eerst een omvangrijke nederlaag en zagen zich gedwongen, verwoede tegenstand ten spijt, terug te keren naar het punt van vertrek. In maart was het industriële noorden van Italië in de ban van een protestbeweging van honderdduizend arbeiders en arbeidsters, de grootste onder het fascisme tot dan toe. In datzelfde jaar 1943 gaven de Duitse en Italiaanse troepen zich in Noord-Afrika over aan de Brits-Amerikaanse troepenmacht  die - ondersteund door Polen, Marokkanen, Joden, Algerijnen, Canadezen Palestijnen, Senegalezen, Brazilianen - vervolgens via Sicilië het Italiaanse schiereiland binnentrok.

Koning Victor Emanuel III, die met Mussolini twintig jaar lang prima had samengewerkt, liet de dictator nu ’uit veiligheidoverwegingen’ oppakken en naar een afgelegen berghotel in de Abruzzen brengen, ten oosten van Rome. Er werd een nieuwe, door de geallieerden erkende regering-Badoglio gevormd die na een korte aarzeling de oorlog verklaarde aan voormalig bondgenoot Nazi-Duitsland. Pietro Badoglio was in de jaren dertig door Mussolini bevorderd tot maarschalk en verantwoordelijk geweest voor de (gifgas)oorlog in Ethiopië vanaf 1935. Dat was al met al een onfortuinlijk avontuur gebleken, evenals Mussolini’s expansie op de Balkan.

 Bezetting door de Nazi’s

Adolf Hitler liet de machtswisseling niet passeren. Tenslotte bestond er sinds 1936 een vriendschapsverdrag tussen de Führer en de Duce, de As Rome-Berlijn. En was de Duce in de vroege jaren twintig niet zijn inspiratiebron geweest? Er bevonden zich wel al langer enkele Duitse divisies op het grondgebied van Italië maar dit aantal werd nu drastisch uitgebreid naar vijfentwintig om zo de geallieerde opmars een halt toe te roepen. Rome werd bezet en een SS-commando slaagde er vervolgens in om de Duce uit zijn logement te bevrijden. Of de door stemmingswisselingen geplaagde dictator hier dolgelukkig mee was, is weer een andere vraag. Hoe dan ook, hij werd door Hitler in staat gesteld zijn fascistisch regime - onder streng toezicht van Wehrmacht en SS - voort te zetten vanuit het vooralsnog veilige noorden van Italië. Naast of beter gezegd tegenover de regering-Badoglio kwam nu la repubblica di Salò te staan. Het zou nog twintig maanden van bloedige burgeroorlog duren voordat hieraan een einde kwam en rode vlaggen en de nationale driekleur de door geallieerde bombardementen geteisterde steden enigszins opvrolijkten.

Vanuit diens nieuwe hoofdkwartier aan het Gardameer probeerden de Duce en zijn die-hards het geblutste fascisme verbeten een doorstart te geven. Op een niet al te druk bezochte partijbijeenkomst in Verona, waarvoor Mussolini zich overigens had afgemeld, werd een nieuw radicaal sociaal manifest aangenomen waarin een noodlottige update vermeld stond: een veel rigoreuzer antisemitisme. Want de reeds in 1938 ingevoerde ’rassenwetten’ - waarmee de in de 19de eeuw ontstane gelijkberechtiging van het Joodse bevolkingsdeel in een keer onderuit ging - werden anno 1943 in lijn gebracht met Hitlers in volle gang zijnde ’definitieve oplossing’. Moorehead schrijft dat de Italiaanse Joden bovengemiddeld actief waren binnen de Piëdmontese resistenza. Hier had aan toegevoegd kunnen worden dat tot aan het jaar van de ’rassenwetten’ maar liefst dertig procent van de Italiaanse Joden lid was van de Partito Nazionale Fascista; na 1938 moesten zij wel in toenemende mate het verschrikkelijke lot van hun Jood-zijn ontdekken. Van de bijna vijftigduizend Joden werden er meer dan acht en een half duizend weggevoerd.

Onder de nieuwe machtsverhoudingen moest Mussolini het tot zijn spijt stellen zonder het door de Duitsers ingerekende Italiaanse leger van meer dan zeshonderdduizend man. Zij werden als ’krijgsgevangenen’ ontwapend, geïnterneerd en voor de keus gesteld om naar het Oostfront af te marcheren of zich gereed te maken voor de Arbeitseinsatz. Zo niet, dan was er nog de krijgsraad. Sommigen wisten te ontsnappen en naar de resistenza over te lopen. Een enkele Italiaans regiment wist aansluiting te vinden bij de geallieerde troepen in het zuiden.

 

Langzame opmars van de geallieerden

Net als in Sovjetunie bood de Wehrmacht en de SS taai verweer en de geallieerde troepen wisten maar langzaam de rest van Italië te ontzetten. Dat is verklaarbaar, want  het bergachtinge Italië leende zich goed om te verdedigen, zeker door de Wehrmacht. Maar er waren meer dingen. Zo was er de gigantische militaire voorbereiding op D-day, de landing in het Franse Normandië op 6 juni 1944, waardoor er steeds (te) weinig militair materieel ter beschikking werd gesteld. ’Ze laten de Italiaanse laars maar een beetje bungelen’, zo scheen het de resistenza en de naar bevrijding snakkende Italianen toe. Daar kwam nog bij dat Roosevelt en Churchill vreesden voor een al te sterk verzet en een mogelijke communistische machtsovername vanuit Noord-Italië. In de jaren twintig was de Britse staatsman overigens een bewonderaar geweest van Mussolini’s gewelddadige aanpak van ’de roden’. Maar toen deze steeds meer toenadering zocht tot Hitler en zich tegen het westen richtte, maakte Churchill een draai van 180 graden. 

Pas in het voorjaar van 1945 zouden de geallieerden de ten zuiden van Bologna gelegen laatste Duitse verdedigingslinie (de Gotenlinie) weten te doorbreken. Toen echter was het noorden al grotendeels door de resistenza op eigen kracht bevrijd, werden de ergste fascisten - maar ook kleine visjes en soms zelfs onschuldigen -  op eigen gezag in grote getale doodgeschoten en vluchtten de nazi’s hals over kop in tsjokvolle voertuigen de Brennerpas over.

 

Het anti-fascistische vrouwenverzet

Moorehead concentreert zich in haar nieuwste publicatie op anti-fascistische vrouwen in de aan Frankrijk en Zwitserland grenzende provincie Piëmont, met zijn bergen en valleien. Hoofdstad Turijn was van groot strategisch belang vanwege zijn auto- en wapenindustrie (Fiat, Lancia). In deze regio vonden in de periode 1943-1945 dan ook de meest verbitterde en gruwelijke confrontaties plaats tussen partizanen en het nazifascismo, zoals de dubbele vijand door het verzet werd aangeduid.

Mussolini’s ’republiek van Salò’ had dan weliswaar niet meer de de beschikking over het leger, het behield wel de ordetroepen die nu werden  omgevormd tot burgeroorlogformaties. Onder zijn getrouwen telde de Duce ook nog Italiaanse veteranen uit Ethiopië, de Balkan en oud-Oostfrontstrijders, waarvan er alleen al in Turijn duizenden rondliepen.

De ’republiek van Salò’ wordt vaak aangeduid als een ’marionettenregime’ maar als antifascist(e) of als Jood of als beide, kon je maar beter niet in handen vallen van deze ’marionetten’. En dat waren niet alleen leden van het mannelijk geslacht. Mussolini kreeg tot op het laatst steun van de fascistische - uiteraard arische - vrouwenbeweging die neerkeek op de gebroekte dames van de resistenza.

De auteur citeert de fascistische journaliste Fulvia Giuliani die hen betitelde als ’walgelijke ziektekiemen’. De antifascistische vrouwen betitelden op hun beurt hun tegenstandsters als ’nazi hoeren’. De vrouwen die Mussolini trouw bleven ambieerden volgens Moorehead geen gelijke lonen, gelijke rechten of politieke functies, maar offerden zich op ten behoeve van de ’grandeur’ van het oude Rome, zoals Mussolini dat had voorgespiegeld. Enigszins gelaten noteert Moorehead: ’Italiaanse vrouwen vochten tegen Italiaanse vrouwen, vrouwen-soldaten tegen vrouwen-partizanen’.

De verzetsgroeperingen (liberalen, christen-democraten, socialisten, monarchisten, onafhankelijken en last but not least communisten) samenwerkend in het noordelijke Comitato di Liberazione Nazionale  (CLN) organiseerden in februari 1944 een staking  onder het kantoor-, winkel- en productiepersoneel waaraan honderdduizenden deelnamen; de meest omvangrijke in bezet Europa tot dan toe, zegt Moorehead. Het protest richtte tegen de deportaties van mensen en machines naar Duitsland. Met als gevolg razzia’s, tortuur en genadeloze represailles.

 

Meer dan koeriersters

De verzetsvrouwen werden staffette (koeriersters) genoemd,maar dat doet geen recht aan hun veelsoortige inzet. Zij zorgden inderdaad voor de onontbeerlijke communicatie tussen de verspreide gewapende verzetsgroepen in Piëmont. Te voet, per fiets of meeliftend met voertuigen van de Duitse bezetter. Aanvankelijk werden deze vrouwen zwaar onderschat en slechts op één manier bekeken, met de mannelijke blik. Daar kwam een einde aan toen ontdekt werd dat de manden van de opgepikte dames nog andere spullen bevatten dan ’groente’ en ’vuile was’.

De staffette legden zich ook toe op wapensmokkel en sabotage in bedrijven die voor Duitsland werkten. Ze verzorgden en behandelden gewonde partizanen, voerden verkenningstochten uit naar de troepensterkte van de tegenstander en regelden schuilplaatsen en voedsel voor ’overlopers’ die niet langer onder Mussolini wilden dienen. Schuilplaatsen waren evenzeer noodzakelijk voor joden die sinds de invoering van de ’rassenwetten’ in 1938 steeds verder in het nauw werden gedreven. Aan de universiteiten was men verplicht lid te zijn van de gevreesde Gruppi Universitari Fascisti. Deze fanatici riepen op om ’de Jood te vernietigen’, schrijft Moorehead. De koloniale (gifgas)oorlog in Ethiopië had al laten zien hoe ver Mussolini wist te gaan ten opzichte van andere ’rassen’.

De staffette boden weerwerk door antisemitische posters van de muren te scheuren. Ze speelden het klaar om revolvers uit de holsters van de Duitsers te halen die achteloos waren opgehangen in cafés van dorpen die onder hun controle stonden en waar zij zich veilig waanden. Of zij sneden ongemerkt leer uit stoelzittingen in de lounges van hotels dat werd gebruikt voor herstel van schoeisel dat steeds schaarser werd.

Kort na de geallieerde invasie in Normandië reisde de belangrijkste verzetsleidster Ada Gobetti - weduwe van de vermaarde in 1926 overleden liberale anti-fascist Piero Gobetti - met zeven andere verzetslieden, gedeeltelijk per ski door de Alpen om contacten te leggen met de maquisards, het Franse verzet. Dankzij intensieve steun van de geallieerden hadden de maquisards de beschikking over meer en betere wapens en over actuelere informatie. Hier vernam zij ook voor het eerst iets over ’Auschwitz’. Met de Franse vrouwen werd intensief van gedachten gewisseld over hoe het land er na de bevrijding voor de vrouwen uit zou moeten zien en ze was verheugd over de vele overeenkomsten. Op de terugweg, werden muilezels gebruikt om wapens en voedsel (inclusief chocolade, koffie en sardines) te vervoeren.

Maar hiertoe bleven de acties niet beperkt. In haar gedetailleerde ’vrouwengeschiedenis van onderaf’ vertelt Moorehead ook dat de staffette Duitse officieren gevangen namen om zo partizanen via uitruil vrij te krijgen, dat ze documenten wisten te ontvreemden, dat ze vluchtroutes naar het neutrale Zwitserland verkenden en uitzetten en dat zij de gewapende verzetsgroepen waarschuwden voor op handen zijnde klopjachten. Stuk voor stuk verrichtingen die moeilijk onder de noemer ’koerierstster’ gebracht kunnen worden. Dat vrouwen er voorts in slaagden onbesuisde jongemannen wat te temperen was evenmin zonder betekenis. In publicaties van vrouwen werd naarmate de bevrijding in zicht kwam ook bepleit terughoudend te zijn met ’wraak’.

Ada Gobetti met skies in de Alpen

 

Voorbeelden

Onder de vele vrouwen die Moorehead eruit licht, bevindt zich ook de Turijnse moeder-overste Giuseppina de Muro. Hoewel de Heilige Stoel onderdeel uitmaakte van Mussolini ’s impero romano e cristiano, hield de staatskerk zich afzijdig ten opzichte van de nieuwbakken ’republiek van Salò’. Daardoor onstond achter de schermen ruimte voor individuele dissidentie van geestelijken. Zuster Giuseppina de Muro was directrice van de vrouwenafdeling van strafinrichting Le Nuove in Turijn. Vanaf midden jaren twintig kwamen hier al de eerste vrouwen en mannen terecht, die verzet hadden aangetekend tegen Mussolini’s nieuwe orde. In 1944 legden Duitsers beslag op deze strafinrichting, inclusief de vrouwenvleugel. Toen zij de sleutels van de cellen met ’schöne Weiber’ opeisten, klikte de moeder-overste de sleutels aan haar riem en zei ’kom ze maar halen’. Dat gebeurde niet. Een ’kleine’ overwinning. En zij zorgde dat er etenswaren naar binnen konden worden gesmokkeld. Onder haar leiding, concludeert Moorehead, krabbelden de uitgehongerde en gemaltraiteerde partizanenpopulatie in Le Nuove weer wat op.  

Kort na de bevrijding kregen vrouwen het kiesrecht en bij de eerste vrije verkiezingen werd de monarchie - die het fascisme twintig jaar lang gefaciliteerd had - weggestemd en kreeg het land een democratisch-republikeinse staatsvorm. De nieuwe grondwet gaf een radicale breuk met het fascisme te zien: gelijkheid voor de wet zonder onderscheid van geslacht, ras, taal, religie. Voorzieningen als gelijke betaling en het recht op werk kwamen in zicht. Het lijkt soms vergeten maar het ’kiesrecht’ betekent ook dat je gekozen kunt worden en in het nieuw gekozen nationale parlement was de helft van de gekozen vrouwen afkomstig uit de partizanenbeweging. De staffette waren bovenal blij dat ze hadden laten zien en hadden gevoeld dat ze vrije, moedige, vindingrijke individuen waren en niet alleen maar huishoudmoeder of ’de vrouw van’. 

Eerder genoemde Ada Gobetti verkreeg in Turijn de functie van loco-burgemeester, destijds hoogst uitzonderlijk. Naast de loodzware taak de zwaar gebombardeerde stad - met meer dan tweeduizend burgerdoden - weer te doen functioneren - bracht het inzegenen van huwelijken van vrienden en vriendinnen uit het verzet mooie momenten. Op landelijk niveau werden als dank en uit respect voor bijzondere verdiensten drie-en -dertig partizanes onderscheiden met eremetaal, voor enkelen helaas postuum.

Een pijnlijke deceptie was dat het de staffette niet was toegestaan om mee te lopen in de overwinningsparades. Bij hoge uitzondering konden ze

helemaal achteraan aansluiten. Hun veelomvattende activiteiten werden bovendien doodleuk gemaskeerd door een verplichte ’verpleegsterband’ om de bovenarm. 

Teleurstellend voor hen was voorts dat anders dan in Duitsland geen door de geallieerden georganiseerd Neurenberg-tribunaal plaatsvond, waarbij in elk geval de allergrootste kopstukken voor het gerecht gebracht werden. Maar Italië behoorde tot ’de overwinnaars’ want het had zich zij het wat laat, aan de kant van de geallieerden geschaard.

Zo kende Italië geen noemenswaardige zuivering van het zwaar gecompromitteerde justitiële apparaat waardoor de tienduizenden opgepakte fascisten die berecht zouden moeten worden, erg snel weer op straat stonden of er met uiterst milde straffen vanaf kwamen. Mede door toedoen van niemand minder dan Palmiro Togliatti leider van de grote Partito Comunista Italiano (PCI). Koud terugggekeerd uit zijn Moskouse toevluchtsoord had hij in 1944 in Salerno ten zuiden van Napels een opvallend gematigde speech gehouden waarmee hij vriend en vijand had verrast. Voor een ’revolutionaire omwenteling’ kwam nu de ’democratische weg naar het socialisme’ in de plaats. Het leek er sterk op dat hij een toekomstige regeringsdeelname mogelijk wilde maken.Dat lukte hem. Als minister van Justitie - hij had rechten gestudeerd in Turijn - kondigde Togliatti in1946 niets minder dan een algehele amnestie af.

Het is aardig om het oordeel van de roemruchte politicus Gianfranco Fini in herinnering te roepen. In 1995 brak hij op het partijcongres in Fiuggi met de  Movimento Sociale Italiano (MSI), de opvolgingspartij van Mussolini waarbij hij - net als Togliatti een halve eeuw eerder - vriend en vijand verraste. Onomwonden stelde hij vast: "Het antifascisme was de essentiële historische gebeurtenis voor de terugkeer van democratische waarden, die het fascisme had onderdrukt". Moorehead heeft het aandeel van vrouwen binnen dit antifascisme in het licht gesteld. Ze noemt ook de tol. In Italië verloren zeshonderddrieëntwintig verzetsvrouwen het jonge leven door executie of bij een gewapend treffen, waarvan bijna de helft uit de provincie Piëmont.

zondag 1 maart 2020

 https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=6410


De Hohenzollerns en de nazi’s

Civis Mundi Digitaal #107

door Otto van de Haar

Bespreking van Jacco Pekelder e.a., De Keizer en het Derde Rijk. Soesterberg, Uitgeverij Aspekt, 2020.

Ex-keizer Wilhelm II (1859 - 1941)

 

In Duitsland woedt een felle discussie met als inzet de eventuele teruggave door de Duitse overheid van duizenden kunstschatten aan de Hohenzollerns. Deze werden na de nederlaag van Hitler-Duitsland in 1945 door de DDR ’gecollectiviseerd’. Teruggave kan volgens de wet echter alleen plaatsvinden op voorwaarde dat de Hohenzollerns destijds geen steun hebben verleend aan de machtsovername van de nazi’s in 1933. Museum Huis Doorn, waar de laatste Duitse keizer Wilhelm II tot zijn dood in 1941 zijn domicilie had, haakt aan bij het debat met een tentoonstelling en een publieksuitgave, De Keizer en het Derde Rijk.

Het boek toont van alle betrokken blauwbloedigen een goed geïnformeerd, maar ook een wat voorzichtig portret. Auteur is historicus dr. Jacco Pekelder, verbonden aan de Universiteit van Utrecht. Eerder schreef hij - ook in opdracht van het museum - een uitvoerige inleiding bij de heruitgave van de vermaarde dagboeken van Sigurd von Ilsemann, de adjudant van de ex-keizer. Huis Doorn, een fraai slot met 59 hectare grond, rustiek gelegen aan de Langbroekerweg, was ooit de plek waar keizer Wilhelm II na het militaire debacle van het Duitse keizerrijk in 1918, een toevluchtsoord vond in het neutraal gebleven Nederland. Dat was een enorme opluchting voor hem en zijn hofhouding, want in brede kring hield men de Kaiser, met zijn voortdurende oorlogszuchtige provocaties, verantwoordelijk voor het aanwakkeren van de Eerste Wereldoorlog. Hij mocht van geluk spreken: in het revolutionaire Rusland was op een andere manier afgerekend met de zwaar in discrediet geraakte monarchie. Daar werd tsaar Nicolaas II (een ver familielid van Wilhelm II) met zijn vrouw en kinderen zonder pardon door bolsjewieken doodgeschoten.

Georg Friedrich Prinz von Preussen (1972), de achterachterkleinzoon van de ex-keizer en woordvoerder van de familie eist nu de teruggave van duizenden schilderijen, tekeningen, sculpturen, porseleinen objecten, oude documenten en boeken, het woon- en verblijfsrecht voor bepaalde paleizen. Plus nog een geldbedrag van zes nullen voor geleden ’schade’. 

Het merendeel hiervan bevindt zich in het oosten van Duitsland (Pruisen). Na de ineenstorting van het communisme en de hereniging in 1990 ontstond een nieuwe situatie en de Duitse regering bood in principe de mogelijkheid tot teruggave. Daaraan verbond zij echter wel - tot woede van Georg Friedrich - de cruciale voorwaarde dat de eisende partij in het verleden geen erhebliche Vorschub (substantiële steun) had verleend bij het aan de macht komen van Hitler. De vraag is dus: Hoe stak de Hohenzollernvork in de nazisteel?

 

Kroonprins Friedrich Wilhelm (1882-1951), midden, met twee van zijn zoons.

 

Behalve de rol van de Doornse balling bespreekt Pekelder met name twee van zijn zoons, kroonprins Friedrich Wilhelm (1882-1951) en August Wilhelm (1887-1949).

August Wilhelm meldde zich anno 1930 aan als lid van Hitlers National Sozialistische Deutsche Arbeiter Partei (NSDAP). Als Reichsredner sprak hij op verkiezingsbijeenkomsten zijn bewondering uit voor Führer, volk en vaderland. Kroonprins Friedrich Wilhelm, was lid van de Sturm Abteilung (SA) en vooraanstaand propagandist voor de Führer. Daaraan voorafgaand had hij in de jaren twintig het Italiaanse fascisme omhelst. Hij had een inspirerende ontmoeting met Benito Mussolini en het feit dat die ’de roden’ een kop kleiner had gemaakt, kon op zijn instemming rekenen. 

Zoon van de ex-keizer August Wilhelm (1887-1949) 

Hitler zag scherp in dat zijn ’arbeiderspartij’ in de onzekere aanloop naar de macht, met adellijke steun een breder electoraal fundament kreeg. Want binnen het nationaal-conservatieve volksdeel bestond nog verbondenheid met het oude keizerrijk. Pekelder wekt met zijn schetsen soms de indruk alsof beide keizerszonen zelf nauwelijks bewuste keuzes maakten. Ze ’raakten betrokken bij’ en ’belandden bij’ het nationaalsocialisme.

Met de gedragingen van andere familieleden is het niet veel anders gesteld. Kijk maar naar de zoon van de kroonprins, Louis Ferdinand (1907-1994). Hij bracht in de jaren dertig een connectie tot stand tussen het Derde Rijk en automagnaat Henry Ford. Beide heren raakten innig bevriend. Ford, schrijft Pekelder, gaf destijds een landelijk antisemitisch blad uit waarin het complotgeschrift ’De Protocollen van de wijzen van Sion’ (’de Joden zijn uit op wereldheerschappij’) niet ontbrak. De man die Louis Ferdinand cruciale hulp had verstrekt bij deze ’Ford-deal’ heette Poultney Bigelow, een eersterangs antisemiet en jeugdvriend van de Kaiser (waarover straks nog). Of Louis Ferninand zélf antisemiet was, dat kan volgens Pekelder niet vastgesteld worden. 

Cecilie von Mecklenburg-Schwerin (1886-1964)  

Minstens zo strijdvaardig was hertogin Cecilie van Mecklenburg-Schwerin (1886-1954). Deze powervrouw was gehuwd met Friedrich Wilhelm, kroonprins en familie van prins Hendrik, echtgenoot van koningin Wilhelmina. De hertogin was het energieke middelpunt van een 200.000 leden tellende extreemrechtse Frauenbund waarvan ’vreemde rassen’ werden uitgesloten. Dan hebben we nog de vechtlustige prinses Hermine von Reuss, die in 1922 in het huwelijk trad met de ex-kaiser. Wilhelm II zelf mocht de provincie Utrecht niet verlaten en derhalve reisde zij vaak op en neer naar Berlijn waar zij contacten onderhield met bankiers, industriëlen en nazi-grootheden ten bate van de restauratie van de monarchie. Het is overigens jammer dat de auteur geen aparte vróuwenportretten heeft weten te schilderen. Ze hangen er nu bij als ’de vrouw van’, terwijl het invloedrijke en zelfstandig opererende activistes waren.

 

Hermine von Reuss (1887-1947) 

Nadat Hitler in 1933 aan de macht was gekomen en Duitsland zich stapsgewijs ontwikkelde tot een totalitaire dictatuur werd geen enkele organisatie meer geduld die niet ondergeschikt was aan de NSDAP. Wat niet betekende dat alle Hohenzollerns de hoop lieten varen.

Wilhelm II werd in 1859 in Berlijn geboren. Hij stierf op 4 juni 1941 in Doorn, een paar weken voor Operatie Barbarossa, de verrassingsaanval van Hitler op Rusland, waarover straks. Hij was geen lid van de nazipartij. Dat was vanuit zijn positie ’bij de gratie van de Allerhoogste’ onmogelijk en beneden zijn stand. Net als voor de kroonprins stond voor hem in de jaren twintig Italië model. Benito Mussolini had zonder omhaal een tactisch compromis gesloten met de koning, Victor Emanuel III en hem binnen de fascistische staat een ’rechtmatige’ plaats toegewezen. Mussolini had hem zelfs ’Keizer van Abessinië’ (Ethiopië) gedoopt, nadat Italiaanse troepen het land in 1936 hadden veroverd. ’En zo moet het bij ons ook gaan’, klonk het aan de Langbroekerweg 10 te Doorn.

Wilhelm II zijn toenaderingspogingen in de richting van het nationaalsocialisme waren dus primair opportunistisch en niet principieel, aldus Pekelder. Maar de historicus laat niet onvermeld dat beider Weltanschauungen grote gelijkenissen vertoonden: een snijdende haat tegen het marxisme en de ’zwijnenrepubliek’ van Weimar (1918-1933). Niet het Duitse leger, maar de joden en de roden droegen de schuld van de nederlaag in 1918 en beiden waren ’patriottisch correcte’, op expansie gerichte nationalisten.

Bestond er ook een zekere overeenkomst tussen Hitler en Wilhelm II ten aanzien van het vooroorlogse antisemitisme, de hoeksteen van de nazi’s? Nee, hier laat de auteur een brandscherm neer, want het antisemitisme van de nazi’s liep - in tegenstelling tot dat van de (ex-) Kaiser - uit op eliminatie-antisemitisme. Pekelder citeert wel uit de beruchte brief van 15 augustus 1927 aan zijn Amerikaanse vriend, Poultney Bigelov: ’Pers, Joden en muskieten [...] zijn een plaag die de mensheid op de een of andere manier kwijt moet zien te raken, is het beste middel niet gas?’ De auteur stelt dat hier ’de weg naar Auschwitz’ slechts kort lijkt, maar hij laat daar direct waarheidsgetrouw op volgen dat Wilhem II ten tijde van zijn heerschappij in Duitsland verscheidene vriendschappelijke contacten met invloedrijke joden onderhield, onder wie Albert Ballin, directeur van de Hamburg-Amerika Lijn met wie hij de liefde voor de (marine) scheepvaart opvatte.

Samen met mecenas-textielondernemer James Simon legde Wilhelm II grote interesse aan de dag voor de archeologie.Later in Nederland kwamen daar nog Jan Kan van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Abraham Hijmans behandelend arts van zijn eerste vrouw Victoria bij. Bovendien, zijn huisbiograaf Karl Friedrich Nowak was van joods-Oostenrijkse huize. En anno 1938 betoonde hij zich diep verontwaardigd over de Reichspogromnacht die in 1938 door Duitsland raasde met honderden joodse slachtoffers tot gevolg. Het leger (ook een beetje ’zijn’ leger) had moeten ingrijpen! Tot een openlijk protest kwam het overigens niet.

Pekelder erkent dat Wilhelm II zich anderzijds met enige regelmaat schuldig maakte aan antisemitische tirades maar laat het hier verder bij. Het was tenslotte niet meer dan verbale krachtpatserij van een zwaar gefrustreerde man bij wie het ernstig schortte aan zelfbeheersing. Ik wil toch - een klein deel - van Wilhems tirades benoemen.

In 1920 bijvoorbeeld wist hij tegenover generaal Max von Mutius te vertellen dat ’de wereld, en met name Duitsland, niet eerder rust zal hebben, dan wanneer alle Joden doodgeslagen of op z’n minst het land uitgezet zijn’. Een jaar later tijdens een dinertje deelde Wilhelm II het volgende met zijn disgenoten: ’Wanneer er in Duitsland weer andere tijden komen, zullen de Joden er danig aan moeten geloven ... Ze zullen alles moeten inleveren, hun kunstcollecties [!], hun huizen, al hun bezittingen. Ze moeten voorgoed uit alle overheidsfuncties ontheven worden, ze moeten volledig tegen de grond gesmeten worden’. Aan zijn vriendin Catalina von Pannwitz in Heemstede schreef hij in 1936 naar aanleiding van protesten tegen de dictatoriale regering in Argentinië: ’Dus ook daar gaat de schadelijke invloed van vrijmetselaars en bolsjewiki, dat wil zeggen van joden uit. Precies zoals vroeger bij ons’.

In 1940 ontving gravin Alwina von der Golz in Arnhem het volgende schrijven: ’(...) de "anti-christ" van vandaag is - zoals steeds sinds Golgotha - Juda, de vrijmetselarij, het wereldjodendom en zijn goudmacht’. 

Was dit alleen maar ’verbale krachtpatserij’? Deinsde Wilhelm II terug als het op reële vernietiging aankwam, zoals Pekelder meent? Dat mag betwijfeld worden.

Toen Wilhelm II nog hoog en droog op de troon zat, brak in de jaren 1904-1905 een opstand uit tegen de Duitse koloniale heerschappij in Zuidwest Afrika (Namibië). De Nama en de Herero waren van hun weidegronden gezet - iets wat hen tot kookhitte bracht. Een bloedige aanval op Duitse kolonisten bleef niet uit. Vanuit Berlijn volgde daarop een keizerlijkVernichtungsbefehl dat werd uitgevoerd door generaal Lothar von Trotha. De keizer betuigde zijn grote dankbaarheid voor deze daadkrachtige onderneming.

Maar het hoofd van de Duitse regering Von Bülow vreesde terecht voor de internationale reputatie van Duitsland. Hij wist met grote moeite de keizer er toe te bewegen om - nadat majesteit eerst een midweek was wezen jagen op zijn Oost-Pruisische landgoederen - degenen die zich vrijwillig overgaven en niet hadden deelgenomen aan de opstand een genadiglijke behandeling toe te zeggen. Niet minder dan 70.000 Zuidwest Afrikanen werden door de troepen geëlimineerd, 60 procent van de bevolking. Aan Duitse zijden vielen anderhalf duizend doden.

Ten tweede. Toen Hitlers Wehrmacht in 1939-1940 grote delen van Europa onder de voet liep, vlogen de champagnekurken door de vertrekken van de asielresidentie. Eindelijk werd volgens Wilhelm II afgerekend met de in 1918 geleden nederlaag en het ’Versailler Diktat’. Een jubelbrief van 14 september 1940 aan zijn Amerikaanse vriend Poultney Bigelow gaf zijn stemming goed weer: ’The brilliant leading generals in this war come from MY school, they fought under MY command in the world war [W.O. I] as lieutenants, captains or young majors’.

Wat diens reactie zou zijn geweest toen Hitler op 22 juni 1941 zijn aanvankelijk uiterst succesvolle Vernichtungskrieg tegen het ’joods-bolsjewistische’ Rusland in gang zette, kun je zo wel voorspellen. Maar Pekelder lijkt Wilhelms bereidheid tot letterlijke eliminatie van andere rassen te hebben onderschat.

Hiervan afgezien is De Keizer en het Derde Rijk een knap gecomponeerd en aanbevelingswaardig overzichtswerkje. De talrijke historische foto’s en kadertjes met toelichtingen geven het verhaal nog meer kracht. In nauwelijks vijftig bladzijden tekst presenteert Pekelder boeiend het doen en laten van leden van het destijds machtigste adellijke geslacht van het Duitse rijk. We mogen wel concluderen dat de adellijke appellen niet heel ver van de adellijke boom zijn gevallen. 

Of de vorderingen van de Hohenzollerns wel of niet zullen worden ingewilligd zal nog moeten blijken. Intussen is het zo dat Duitse publicisten die de innige banden van de Hohenzollerns (m/v) met nazi-grootheden ter discussie stellen, door Georg Friedrich Prinz von Peussen wegens ’smaad’ voor het gerecht gedaagd worden. Saillant detail tot slot. Zeer onlangs werd bekend dat Huis Doorn in de jaren zestig onder druk van de Hohenzollerns een deel van zijn collectie heimelijk heeft afgestaan.


zondag 14 april 2019

BLOODY SUNDAY - IN AMRITSAR

in: Solidariteit, 14 april 2019.

https://www.solidariteit.nl/extra/2019/bloody_sunday_in_amritsar.html

 

Een eeuw geleden in de Indiase deelstaat Punjab

Bloody Sunday - in Amritsar

Otto van de Haar 1


Zondagmiddag 13 april 1919. Nadat de ergste hitte voorbij was, verzamelden zich in Amritsar, hoofdstad van de Indiase deelstaat Punjab, vijftienduizend stedelingen op de grote stoffige binnenplaats ter viering van het nieuwe Voorjaar, een religieus feest. Ook boeren uit aangrenzende districten waren naar Amritsar gereisd.

Punjab, in het Noordwesten van India, was één van de meest politiek bewuste deelstaten. Behalve religieuze gevoelens bestond onder de aanwezigen dan ook flinke onvrede over het repressieve karakter van het Brits koloniale bestuur, met aan het hoofd viceroy (onderkoning) Frederic Chelmsford. Een enkele auteur heeft het Punjab van die dagen omschreven als een groot gevangenenkamp. 2 De noodtoestand was er van kracht en formeel was deze bijeenkomst dan ook 'illegaal'.

Honderden doden

Niet lang nadat de binnenplaats was volgestroomd met de feestvierenden, arriveerde door de smalle toegangspoort kolonel Reginald Dyer met een groep van veertig soldaten uit het Brits-Indiase leger. Zij stelden zich op aan één kant van het plein en op Dyers bevel openden de soldaten zonder waarschuwing en zonder waarneembare emotie het vuur op de vreedzame, ongewapende menigte.
Gedurende tien minuten werden vanaf ongeveer 135 meter afstand 1.650 kogels gelost. Doordat de binnenplaats ommuurd was, was er geen ontkomen aan. Een totale paniek brak uit. Sommigen sprongen uit wanhoop in een put waar ze niet levend uit kwamen. De officiële cijfers spreken van 379 doden. En aan de meer dan 1.000 verspreid liggende gewonden en verminkten mocht op bevel van Dyer pas na 24 uur hulp geboden worden. Vervolgens vertrok de kolonel met zijn peloton zoals hij gekomen was.
Foto Kolonel Reginal Dyer, 1864 – 1927Foto Michael O'Dwyer, 1864 – 1940
Kolonel Reginal Dyer, 1864 - 1927Michael O'Dwyer, 1864 - 1940

'Illegale' bijeenkomst

De aanleiding tot deze massamoord van Britse zijde was de als onterecht ervaren arrestatie en deportatie van twee vooraanstaande leden van het Indian National Congress dat onder leiding van Mahatma Gandhi was uitgegroeid tot de belangrijkste politieke organisatie van het land. Beide heren, Saifuddin Kitchlew en Satya Pal, hadden in de voorafgaande weken verontwaardigde toespraken gehouden over de Rowlatt Act die door het Brits koloniale bestuur in Delhi was verordonneerd. Deze wet hield in dat iedereen kon worden opgepakt en zonder vorm van proces voor onbeperkte duur kon worden vastgehouden. Het was een reactie op de met succes door Gandhi afgekondigde dag van 'vasten en bidden'.
Michael O'Dwyer, de Britse gezagsdrager van de deelstaat Punjab, verklaarde na afloop van het door Reginald Dyer uitgevoerde bloedbad: Your action is correct. Die kwalificatie werd niet door iedereen gedeeld. Op de allereerste plaats niet door de gewone Indiërs, maar ook Londen moest zijn houding opnieuw bepalen, nadat het verbijsterende nieuws niet langer kon worden stilgehouden.
Er werd een Brits-koloniaal onderzoek ingesteld, door de zogenoemde Hunter-commissie die tot de conclusie kwam dat Reginald Dyer een grove fout had begaan, een understatement. Pas nadat het Indian National Congress de eigen onderzoeksbevindingen op tafel legde, zag het Britse Lagerhuis zich gedwongen Reginald Dyer van zijn post te ontheffen. Minister van Zee- en Luchtmacht, Winston Churchill (toen nog geen halfgod), meende dat deze monstrueuze gebeurtenis niets uitstaande had met de Britse manier van zaken doen. Het ging hier volgens hem om een incident dat uniek was in de moderne geschiedenis van het Britse rijk. Reginald Dyer had onnodig veel geweld gebruikt. Maar dat deze massale bijeenkomst in Amritsar 'illegaal' was, werd door Churchill uiteraard niet betwist; er was immers een noodtoestand van kracht. Op geen enkele wijze stond voor hem het Britse Imperium ter discussie.

Wraak

Het Britse Hogerhuis koos een andere manier om het Imperium te redden. Het zuiverde Reginald Dyer van alle blaam en stelde hem een pensioen ter beschikking. Dit ging een groep Britten in India (en ook Indiërs uit de elite) nog niet ver genoeg. Zij organiseerden een grote inzamelingsactie die 250.000 pond (huidige koers) opleverde die Dyer samen met een 'erezwaard' in ontvangst mocht nemen. De bekende Nobelprijswinnaar voor Literatuur Rudyard Kipling, de lievelingsdichter van Winston Churchill, omschreef Reginald Dyer als De man die India had gered.
De families van de vermoorden werd in een later stadium 1.450 pond (huidige koers) per slachtoffer verstrekt. O'Dwyer, de hoofdverantwoordelijke gezagsdrager van de deelstaat Punjab en baas van Dyer, zou twintig jaar later op fatale wijze met zijn verleden geconfronteerd worden. In 1940 werd hij in de Britse hoofdstad door de Indiase nationalist Udham Singh geliquideerd. Op de laatste dag van het proces kwam de aangeklaagde tot een bondig slotwoord:
[O'Dwyer] verdiende het (...) Hij wilde de geest van mijn volk kapot maken, daarom heb ik hem kapot gemaakt. 21 jaar lang heb ik gepoogd wraak te nemen. Ik ben blij dat ik de klus geklaard heb. Bang voor de dood ben ik niet. Ik sterf voor mijn land. Ik heb in India mijn volk zien sterven onder Britse heerschappij. Bestaat er een grotere eer dan te sterven voor mijn moederland?
Singhs leven eindigde in hetzelfde jaar aan een Britse galg.
Afbeelding Udham Singh, 1899 - 1940Foto Rabindranath Tagore, 1861 - 1941Foto Mahatma Gandhi, 1869 - 1948
Udham Singh, 1899 - 1940Rabindranath Tagore, 1861 - 1941Mahatma Gandhi, 1869 - 1948

Keerpunt

De slachting van Amritsar, nu een eeuw geleden, bracht een waterscheiding teweeg tussen Indiërs en Britten. De beroemde romanschrijver en dichter Rabindranath Tagore - de Indiase tegenvoeter van Rudyard Kipling - die eveneens de Nobelprijs voor Letterkunde was toegekend, was vóór 1919 ambivalent geweest over de voor- en nadelen van het Britse bestuur. Na 'Amritsar' was van twijfel niets meer over. Hij, en anderen met hem, stuurde zijn onderscheiding (badge of honour’) naar onderkoning Chelmsford retour met een begeleidend schrijven:
Het minste dat ik voor mijn land kan doen, is alle consequenties aanvaarden door een stem te geven aan het miljoenen-protest van mijn landgenoten (...) ik wil, zonder speciale onderscheidingen, aan de zijde staan van hen die vanwege hun zogenaamde onbeduidendheid, blootgesteld worden aan vernederende ontberingen die niet voor menselijke wezens zijn bestemd.
Ook voor Gandhi, die toen nog geen iconen-status bezat, betekende het bloedbad van Amritsar een keerpunt of zoals de Britten het zeggen: a point of no return. Met zijn niet-gewelddadige strategie zou hij een dimensie toevoegen aan de onafhankelijkheidsstrijd.

1Literatuur:
Shashi Tharoor, Inglorious Empire. What the British did to India, 2016.
Andrew Roberts, Churchill. Walking withe destiny, 2018, met name pp. 272-273. (terug)
2
Tariq Ali, De Nehru's & De Gandhi's. India in de greep van een dynastie. Met een voorwoord van Salman Rushdie, 1985, p. 43. (terug)