dinsdag 1 september 2020

VROUWEN EN ANTIFASCISME IN ITALIE

n.a.v. Caroline Moorehead, A house in the mountains. The women who liberated Italy from fascism (2019).

 

in: Civis Mundi, 1 september 2020 en in

Graswurzelrevolution, 28 oktober 2020:

https://www.graswurzel.net/gwr/2020/10/ein-haus-in-den-bergen/ [of zie onder, iets bekort].

Otto van de Haar

Het Italiaanse verzet

De Britse historica Caroline Moorehead is geen onbekende op het terrein van Mussolini’s fascisme. In 2017 bracht zij al een boek op de markt over de Italiaanse verzetsfamilie Rosselli. In haar nieuwste geesteskind staan de vrouwen binnen het Italiaanse verzet tijdens de laatste oorlogsjaren 1943-1945 centraal, die ze weet te plaatsen binnen de bredere politiek-militaire context. Standaardwerken en speciaalstudies, dagboeken, biografieën en herinneringen heeft ze erop nageslagen. De resistenza italiana, die zich vooral in het cruciale industriële noorden afspeelde, was de grootse verzetsbeweging in West-Europa maar geniet buiten Italië weinig bekendheid. De onmisbare rol die vrouwen hierbij speelden, is ten onrechte nagenoeg vergeten.

 

Het fascistische bewind van Mussolini

Tijdens Mussolini’s twintigjarige bewind - dat eindigde met diens executie door de noordelijke de partizanen op 28 april 1945 - werden politieke partijen, vrije vakbonden en verkiezingen verboden en de vrije pers tot zwijgen gebracht. Politieke tegenstanders werden ’verhoord’, achter slot en grendel geparkeerd en naar eilandjes voor de kust verbannen. Er bleef één partij over, de Partito Nazionale Fascista (PNF).

Maar het jaar 1943 bracht voor de oppositie eindelijk hoop. Bij Stalingrad (het huidige Wolgograd) leden Hitlers troepen voor het eerst een omvangrijke nederlaag en zagen zich gedwongen, verwoede tegenstand ten spijt, terug te keren naar het punt van vertrek. In maart was het industriële noorden van Italië in de ban van een protestbeweging van honderdduizend arbeiders en arbeidsters, de grootste onder het fascisme tot dan toe. In datzelfde jaar 1943 gaven de Duitse en Italiaanse troepen zich in Noord-Afrika over aan de Brits-Amerikaanse troepenmacht  die - ondersteund door Polen, Marokkanen, Joden, Algerijnen, Canadezen Palestijnen, Senegalezen, Brazilianen - vervolgens via Sicilië het Italiaanse schiereiland binnentrok.

Koning Victor Emanuel III, die met Mussolini twintig jaar lang prima had samengewerkt, liet de dictator nu ’uit veiligheidoverwegingen’ oppakken en naar een afgelegen berghotel in de Abruzzen brengen, ten oosten van Rome. Er werd een nieuwe, door de geallieerden erkende regering-Badoglio gevormd die na een korte aarzeling de oorlog verklaarde aan voormalig bondgenoot Nazi-Duitsland. Pietro Badoglio was in de jaren dertig door Mussolini bevorderd tot maarschalk en verantwoordelijk geweest voor de (gifgas)oorlog in Ethiopië vanaf 1935. Dat was al met al een onfortuinlijk avontuur gebleken, evenals Mussolini’s expansie op de Balkan.

 Bezetting door de Nazi’s

Adolf Hitler liet de machtswisseling niet passeren. Tenslotte bestond er sinds 1936 een vriendschapsverdrag tussen de Führer en de Duce, de As Rome-Berlijn. En was de Duce in de vroege jaren twintig niet zijn inspiratiebron geweest? Er bevonden zich wel al langer enkele Duitse divisies op het grondgebied van Italië maar dit aantal werd nu drastisch uitgebreid naar vijfentwintig om zo de geallieerde opmars een halt toe te roepen. Rome werd bezet en een SS-commando slaagde er vervolgens in om de Duce uit zijn logement te bevrijden. Of de door stemmingswisselingen geplaagde dictator hier dolgelukkig mee was, is weer een andere vraag. Hoe dan ook, hij werd door Hitler in staat gesteld zijn fascistisch regime - onder streng toezicht van Wehrmacht en SS - voort te zetten vanuit het vooralsnog veilige noorden van Italië. Naast of beter gezegd tegenover de regering-Badoglio kwam nu la repubblica di Salò te staan. Het zou nog twintig maanden van bloedige burgeroorlog duren voordat hieraan een einde kwam en rode vlaggen en de nationale driekleur de door geallieerde bombardementen geteisterde steden enigszins opvrolijkten.

Vanuit diens nieuwe hoofdkwartier aan het Gardameer probeerden de Duce en zijn die-hards het geblutste fascisme verbeten een doorstart te geven. Op een niet al te druk bezochte partijbijeenkomst in Verona, waarvoor Mussolini zich overigens had afgemeld, werd een nieuw radicaal sociaal manifest aangenomen waarin een noodlottige update vermeld stond: een veel rigoreuzer antisemitisme. Want de reeds in 1938 ingevoerde ’rassenwetten’ - waarmee de in de 19de eeuw ontstane gelijkberechtiging van het Joodse bevolkingsdeel in een keer onderuit ging - werden anno 1943 in lijn gebracht met Hitlers in volle gang zijnde ’definitieve oplossing’. Moorehead schrijft dat de Italiaanse Joden bovengemiddeld actief waren binnen de Piëdmontese resistenza. Hier had aan toegevoegd kunnen worden dat tot aan het jaar van de ’rassenwetten’ maar liefst dertig procent van de Italiaanse Joden lid was van de Partito Nazionale Fascista; na 1938 moesten zij wel in toenemende mate het verschrikkelijke lot van hun Jood-zijn ontdekken. Van de bijna vijftigduizend Joden werden er meer dan acht en een half duizend weggevoerd.

Onder de nieuwe machtsverhoudingen moest Mussolini het tot zijn spijt stellen zonder het door de Duitsers ingerekende Italiaanse leger van meer dan zeshonderdduizend man. Zij werden als ’krijgsgevangenen’ ontwapend, geïnterneerd en voor de keus gesteld om naar het Oostfront af te marcheren of zich gereed te maken voor de Arbeitseinsatz. Zo niet, dan was er nog de krijgsraad. Sommigen wisten te ontsnappen en naar de resistenza over te lopen. Een enkele Italiaans regiment wist aansluiting te vinden bij de geallieerde troepen in het zuiden.

 

Langzame opmars van de geallieerden

Net als in Sovjetunie bood de Wehrmacht en de SS taai verweer en de geallieerde troepen wisten maar langzaam de rest van Italië te ontzetten. Dat is verklaarbaar, want  het bergachtinge Italië leende zich goed om te verdedigen, zeker door de Wehrmacht. Maar er waren meer dingen. Zo was er de gigantische militaire voorbereiding op D-day, de landing in het Franse Normandië op 6 juni 1944, waardoor er steeds (te) weinig militair materieel ter beschikking werd gesteld. ’Ze laten de Italiaanse laars maar een beetje bungelen’, zo scheen het de resistenza en de naar bevrijding snakkende Italianen toe. Daar kwam nog bij dat Roosevelt en Churchill vreesden voor een al te sterk verzet en een mogelijke communistische machtsovername vanuit Noord-Italië. In de jaren twintig was de Britse staatsman overigens een bewonderaar geweest van Mussolini’s gewelddadige aanpak van ’de roden’. Maar toen deze steeds meer toenadering zocht tot Hitler en zich tegen het westen richtte, maakte Churchill een draai van 180 graden. 

Pas in het voorjaar van 1945 zouden de geallieerden de ten zuiden van Bologna gelegen laatste Duitse verdedigingslinie (de Gotenlinie) weten te doorbreken. Toen echter was het noorden al grotendeels door de resistenza op eigen kracht bevrijd, werden de ergste fascisten - maar ook kleine visjes en soms zelfs onschuldigen -  op eigen gezag in grote getale doodgeschoten en vluchtten de nazi’s hals over kop in tsjokvolle voertuigen de Brennerpas over.

 

Het anti-fascistische vrouwenverzet

Moorehead concentreert zich in haar nieuwste publicatie op anti-fascistische vrouwen in de aan Frankrijk en Zwitserland grenzende provincie Piëmont, met zijn bergen en valleien. Hoofdstad Turijn was van groot strategisch belang vanwege zijn auto- en wapenindustrie (Fiat, Lancia). In deze regio vonden in de periode 1943-1945 dan ook de meest verbitterde en gruwelijke confrontaties plaats tussen partizanen en het nazifascismo, zoals de dubbele vijand door het verzet werd aangeduid.

Mussolini’s ’republiek van Salò’ had dan weliswaar niet meer de de beschikking over het leger, het behield wel de ordetroepen die nu werden  omgevormd tot burgeroorlogformaties. Onder zijn getrouwen telde de Duce ook nog Italiaanse veteranen uit Ethiopië, de Balkan en oud-Oostfrontstrijders, waarvan er alleen al in Turijn duizenden rondliepen.

De ’republiek van Salò’ wordt vaak aangeduid als een ’marionettenregime’ maar als antifascist(e) of als Jood of als beide, kon je maar beter niet in handen vallen van deze ’marionetten’. En dat waren niet alleen leden van het mannelijk geslacht. Mussolini kreeg tot op het laatst steun van de fascistische - uiteraard arische - vrouwenbeweging die neerkeek op de gebroekte dames van de resistenza.

De auteur citeert de fascistische journaliste Fulvia Giuliani die hen betitelde als ’walgelijke ziektekiemen’. De antifascistische vrouwen betitelden op hun beurt hun tegenstandsters als ’nazi hoeren’. De vrouwen die Mussolini trouw bleven ambieerden volgens Moorehead geen gelijke lonen, gelijke rechten of politieke functies, maar offerden zich op ten behoeve van de ’grandeur’ van het oude Rome, zoals Mussolini dat had voorgespiegeld. Enigszins gelaten noteert Moorehead: ’Italiaanse vrouwen vochten tegen Italiaanse vrouwen, vrouwen-soldaten tegen vrouwen-partizanen’.

De verzetsgroeperingen (liberalen, christen-democraten, socialisten, monarchisten, onafhankelijken en last but not least communisten) samenwerkend in het noordelijke Comitato di Liberazione Nazionale  (CLN) organiseerden in februari 1944 een staking  onder het kantoor-, winkel- en productiepersoneel waaraan honderdduizenden deelnamen; de meest omvangrijke in bezet Europa tot dan toe, zegt Moorehead. Het protest richtte tegen de deportaties van mensen en machines naar Duitsland. Met als gevolg razzia’s, tortuur en genadeloze represailles.

 

Meer dan koeriersters

De verzetsvrouwen werden staffette (koeriersters) genoemd,maar dat doet geen recht aan hun veelsoortige inzet. Zij zorgden inderdaad voor de onontbeerlijke communicatie tussen de verspreide gewapende verzetsgroepen in Piëmont. Te voet, per fiets of meeliftend met voertuigen van de Duitse bezetter. Aanvankelijk werden deze vrouwen zwaar onderschat en slechts op één manier bekeken, met de mannelijke blik. Daar kwam een einde aan toen ontdekt werd dat de manden van de opgepikte dames nog andere spullen bevatten dan ’groente’ en ’vuile was’.

De staffette legden zich ook toe op wapensmokkel en sabotage in bedrijven die voor Duitsland werkten. Ze verzorgden en behandelden gewonde partizanen, voerden verkenningstochten uit naar de troepensterkte van de tegenstander en regelden schuilplaatsen en voedsel voor ’overlopers’ die niet langer onder Mussolini wilden dienen. Schuilplaatsen waren evenzeer noodzakelijk voor joden die sinds de invoering van de ’rassenwetten’ in 1938 steeds verder in het nauw werden gedreven. Aan de universiteiten was men verplicht lid te zijn van de gevreesde Gruppi Universitari Fascisti. Deze fanatici riepen op om ’de Jood te vernietigen’, schrijft Moorehead. De koloniale (gifgas)oorlog in Ethiopië had al laten zien hoe ver Mussolini wist te gaan ten opzichte van andere ’rassen’.

De staffette boden weerwerk door antisemitische posters van de muren te scheuren. Ze speelden het klaar om revolvers uit de holsters van de Duitsers te halen die achteloos waren opgehangen in cafés van dorpen die onder hun controle stonden en waar zij zich veilig waanden. Of zij sneden ongemerkt leer uit stoelzittingen in de lounges van hotels dat werd gebruikt voor herstel van schoeisel dat steeds schaarser werd.

Kort na de geallieerde invasie in Normandië reisde de belangrijkste verzetsleidster Ada Gobetti - weduwe van de vermaarde in 1926 overleden liberale anti-fascist Piero Gobetti - met zeven andere verzetslieden, gedeeltelijk per ski door de Alpen om contacten te leggen met de maquisards, het Franse verzet. Dankzij intensieve steun van de geallieerden hadden de maquisards de beschikking over meer en betere wapens en over actuelere informatie. Hier vernam zij ook voor het eerst iets over ’Auschwitz’. Met de Franse vrouwen werd intensief van gedachten gewisseld over hoe het land er na de bevrijding voor de vrouwen uit zou moeten zien en ze was verheugd over de vele overeenkomsten. Op de terugweg, werden muilezels gebruikt om wapens en voedsel (inclusief chocolade, koffie en sardines) te vervoeren.

Maar hiertoe bleven de acties niet beperkt. In haar gedetailleerde ’vrouwengeschiedenis van onderaf’ vertelt Moorehead ook dat de staffette Duitse officieren gevangen namen om zo partizanen via uitruil vrij te krijgen, dat ze documenten wisten te ontvreemden, dat ze vluchtroutes naar het neutrale Zwitserland verkenden en uitzetten en dat zij de gewapende verzetsgroepen waarschuwden voor op handen zijnde klopjachten. Stuk voor stuk verrichtingen die moeilijk onder de noemer ’koerierstster’ gebracht kunnen worden. Dat vrouwen er voorts in slaagden onbesuisde jongemannen wat te temperen was evenmin zonder betekenis. In publicaties van vrouwen werd naarmate de bevrijding in zicht kwam ook bepleit terughoudend te zijn met ’wraak’.

Ada Gobetti met skies in de Alpen

 

Voorbeelden

Onder de vele vrouwen die Moorehead eruit licht, bevindt zich ook de Turijnse moeder-overste Giuseppina de Muro. Hoewel de Heilige Stoel onderdeel uitmaakte van Mussolini ’s impero romano e cristiano, hield de staatskerk zich afzijdig ten opzichte van de nieuwbakken ’republiek van Salò’. Daardoor onstond achter de schermen ruimte voor individuele dissidentie van geestelijken. Zuster Giuseppina de Muro was directrice van de vrouwenafdeling van strafinrichting Le Nuove in Turijn. Vanaf midden jaren twintig kwamen hier al de eerste vrouwen en mannen terecht, die verzet hadden aangetekend tegen Mussolini’s nieuwe orde. In 1944 legden Duitsers beslag op deze strafinrichting, inclusief de vrouwenvleugel. Toen zij de sleutels van de cellen met ’schöne Weiber’ opeisten, klikte de moeder-overste de sleutels aan haar riem en zei ’kom ze maar halen’. Dat gebeurde niet. Een ’kleine’ overwinning. En zij zorgde dat er etenswaren naar binnen konden worden gesmokkeld. Onder haar leiding, concludeert Moorehead, krabbelden de uitgehongerde en gemaltraiteerde partizanenpopulatie in Le Nuove weer wat op.  

Kort na de bevrijding kregen vrouwen het kiesrecht en bij de eerste vrije verkiezingen werd de monarchie - die het fascisme twintig jaar lang gefaciliteerd had - weggestemd en kreeg het land een democratisch-republikeinse staatsvorm. De nieuwe grondwet gaf een radicale breuk met het fascisme te zien: gelijkheid voor de wet zonder onderscheid van geslacht, ras, taal, religie. Voorzieningen als gelijke betaling en het recht op werk kwamen in zicht. Het lijkt soms vergeten maar het ’kiesrecht’ betekent ook dat je gekozen kunt worden en in het nieuw gekozen nationale parlement was de helft van de gekozen vrouwen afkomstig uit de partizanenbeweging. De staffette waren bovenal blij dat ze hadden laten zien en hadden gevoeld dat ze vrije, moedige, vindingrijke individuen waren en niet alleen maar huishoudmoeder of ’de vrouw van’. 

Eerder genoemde Ada Gobetti verkreeg in Turijn de functie van loco-burgemeester, destijds hoogst uitzonderlijk. Naast de loodzware taak de zwaar gebombardeerde stad - met meer dan tweeduizend burgerdoden - weer te doen functioneren - bracht het inzegenen van huwelijken van vrienden en vriendinnen uit het verzet mooie momenten. Op landelijk niveau werden als dank en uit respect voor bijzondere verdiensten drie-en -dertig partizanes onderscheiden met eremetaal, voor enkelen helaas postuum.

Een pijnlijke deceptie was dat het de staffette niet was toegestaan om mee te lopen in de overwinningsparades. Bij hoge uitzondering konden ze

helemaal achteraan aansluiten. Hun veelomvattende activiteiten werden bovendien doodleuk gemaskeerd door een verplichte ’verpleegsterband’ om de bovenarm. 

Teleurstellend voor hen was voorts dat anders dan in Duitsland geen door de geallieerden georganiseerd Neurenberg-tribunaal plaatsvond, waarbij in elk geval de allergrootste kopstukken voor het gerecht gebracht werden. Maar Italië behoorde tot ’de overwinnaars’ want het had zich zij het wat laat, aan de kant van de geallieerden geschaard.

Zo kende Italië geen noemenswaardige zuivering van het zwaar gecompromitteerde justitiële apparaat waardoor de tienduizenden opgepakte fascisten die berecht zouden moeten worden, erg snel weer op straat stonden of er met uiterst milde straffen vanaf kwamen. Mede door toedoen van niemand minder dan Palmiro Togliatti leider van de grote Partito Comunista Italiano (PCI). Koud terugggekeerd uit zijn Moskouse toevluchtsoord had hij in 1944 in Salerno ten zuiden van Napels een opvallend gematigde speech gehouden waarmee hij vriend en vijand had verrast. Voor een ’revolutionaire omwenteling’ kwam nu de ’democratische weg naar het socialisme’ in de plaats. Het leek er sterk op dat hij een toekomstige regeringsdeelname mogelijk wilde maken.Dat lukte hem. Als minister van Justitie - hij had rechten gestudeerd in Turijn - kondigde Togliatti in1946 niets minder dan een algehele amnestie af.

Het is aardig om het oordeel van de roemruchte politicus Gianfranco Fini in herinnering te roepen. In 1995 brak hij op het partijcongres in Fiuggi met de  Movimento Sociale Italiano (MSI), de opvolgingspartij van Mussolini waarbij hij - net als Togliatti een halve eeuw eerder - vriend en vijand verraste. Onomwonden stelde hij vast: "Het antifascisme was de essentiële historische gebeurtenis voor de terugkeer van democratische waarden, die het fascisme had onderdrukt". Moorehead heeft het aandeel van vrouwen binnen dit antifascisme in het licht gesteld. Ze noemt ook de tol. In Italië verloren zeshonderddrieëntwintig verzetsvrouwen het jonge leven door executie of bij een gewapend treffen, waarvan bijna de helft uit de provincie Piëmont.

zondag 1 maart 2020

 https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=6410


De Hohenzollerns en de nazi’s

Civis Mundi Digitaal #107

door Otto van de Haar

Bespreking van Jacco Pekelder e.a., De Keizer en het Derde Rijk. Soesterberg, Uitgeverij Aspekt, 2020.

Ex-keizer Wilhelm II (1859 - 1941)

 

In Duitsland woedt een felle discussie met als inzet de eventuele teruggave door de Duitse overheid van duizenden kunstschatten aan de Hohenzollerns. Deze werden na de nederlaag van Hitler-Duitsland in 1945 door de DDR ’gecollectiviseerd’. Teruggave kan volgens de wet echter alleen plaatsvinden op voorwaarde dat de Hohenzollerns destijds geen steun hebben verleend aan de machtsovername van de nazi’s in 1933. Museum Huis Doorn, waar de laatste Duitse keizer Wilhelm II tot zijn dood in 1941 zijn domicilie had, haakt aan bij het debat met een tentoonstelling en een publieksuitgave, De Keizer en het Derde Rijk.

Het boek toont van alle betrokken blauwbloedigen een goed geïnformeerd, maar ook een wat voorzichtig portret. Auteur is historicus dr. Jacco Pekelder, verbonden aan de Universiteit van Utrecht. Eerder schreef hij - ook in opdracht van het museum - een uitvoerige inleiding bij de heruitgave van de vermaarde dagboeken van Sigurd von Ilsemann, de adjudant van de ex-keizer. Huis Doorn, een fraai slot met 59 hectare grond, rustiek gelegen aan de Langbroekerweg, was ooit de plek waar keizer Wilhelm II na het militaire debacle van het Duitse keizerrijk in 1918, een toevluchtsoord vond in het neutraal gebleven Nederland. Dat was een enorme opluchting voor hem en zijn hofhouding, want in brede kring hield men de Kaiser, met zijn voortdurende oorlogszuchtige provocaties, verantwoordelijk voor het aanwakkeren van de Eerste Wereldoorlog. Hij mocht van geluk spreken: in het revolutionaire Rusland was op een andere manier afgerekend met de zwaar in discrediet geraakte monarchie. Daar werd tsaar Nicolaas II (een ver familielid van Wilhelm II) met zijn vrouw en kinderen zonder pardon door bolsjewieken doodgeschoten.

Georg Friedrich Prinz von Preussen (1972), de achterachterkleinzoon van de ex-keizer en woordvoerder van de familie eist nu de teruggave van duizenden schilderijen, tekeningen, sculpturen, porseleinen objecten, oude documenten en boeken, het woon- en verblijfsrecht voor bepaalde paleizen. Plus nog een geldbedrag van zes nullen voor geleden ’schade’. 

Het merendeel hiervan bevindt zich in het oosten van Duitsland (Pruisen). Na de ineenstorting van het communisme en de hereniging in 1990 ontstond een nieuwe situatie en de Duitse regering bood in principe de mogelijkheid tot teruggave. Daaraan verbond zij echter wel - tot woede van Georg Friedrich - de cruciale voorwaarde dat de eisende partij in het verleden geen erhebliche Vorschub (substantiële steun) had verleend bij het aan de macht komen van Hitler. De vraag is dus: Hoe stak de Hohenzollernvork in de nazisteel?

 

Kroonprins Friedrich Wilhelm (1882-1951), midden, met twee van zijn zoons.

 

Behalve de rol van de Doornse balling bespreekt Pekelder met name twee van zijn zoons, kroonprins Friedrich Wilhelm (1882-1951) en August Wilhelm (1887-1949).

August Wilhelm meldde zich anno 1930 aan als lid van Hitlers National Sozialistische Deutsche Arbeiter Partei (NSDAP). Als Reichsredner sprak hij op verkiezingsbijeenkomsten zijn bewondering uit voor Führer, volk en vaderland. Kroonprins Friedrich Wilhelm, was lid van de Sturm Abteilung (SA) en vooraanstaand propagandist voor de Führer. Daaraan voorafgaand had hij in de jaren twintig het Italiaanse fascisme omhelst. Hij had een inspirerende ontmoeting met Benito Mussolini en het feit dat die ’de roden’ een kop kleiner had gemaakt, kon op zijn instemming rekenen. 

Zoon van de ex-keizer August Wilhelm (1887-1949) 

Hitler zag scherp in dat zijn ’arbeiderspartij’ in de onzekere aanloop naar de macht, met adellijke steun een breder electoraal fundament kreeg. Want binnen het nationaal-conservatieve volksdeel bestond nog verbondenheid met het oude keizerrijk. Pekelder wekt met zijn schetsen soms de indruk alsof beide keizerszonen zelf nauwelijks bewuste keuzes maakten. Ze ’raakten betrokken bij’ en ’belandden bij’ het nationaalsocialisme.

Met de gedragingen van andere familieleden is het niet veel anders gesteld. Kijk maar naar de zoon van de kroonprins, Louis Ferdinand (1907-1994). Hij bracht in de jaren dertig een connectie tot stand tussen het Derde Rijk en automagnaat Henry Ford. Beide heren raakten innig bevriend. Ford, schrijft Pekelder, gaf destijds een landelijk antisemitisch blad uit waarin het complotgeschrift ’De Protocollen van de wijzen van Sion’ (’de Joden zijn uit op wereldheerschappij’) niet ontbrak. De man die Louis Ferdinand cruciale hulp had verstrekt bij deze ’Ford-deal’ heette Poultney Bigelow, een eersterangs antisemiet en jeugdvriend van de Kaiser (waarover straks nog). Of Louis Ferninand zélf antisemiet was, dat kan volgens Pekelder niet vastgesteld worden. 

Cecilie von Mecklenburg-Schwerin (1886-1964)  

Minstens zo strijdvaardig was hertogin Cecilie van Mecklenburg-Schwerin (1886-1954). Deze powervrouw was gehuwd met Friedrich Wilhelm, kroonprins en familie van prins Hendrik, echtgenoot van koningin Wilhelmina. De hertogin was het energieke middelpunt van een 200.000 leden tellende extreemrechtse Frauenbund waarvan ’vreemde rassen’ werden uitgesloten. Dan hebben we nog de vechtlustige prinses Hermine von Reuss, die in 1922 in het huwelijk trad met de ex-kaiser. Wilhelm II zelf mocht de provincie Utrecht niet verlaten en derhalve reisde zij vaak op en neer naar Berlijn waar zij contacten onderhield met bankiers, industriëlen en nazi-grootheden ten bate van de restauratie van de monarchie. Het is overigens jammer dat de auteur geen aparte vróuwenportretten heeft weten te schilderen. Ze hangen er nu bij als ’de vrouw van’, terwijl het invloedrijke en zelfstandig opererende activistes waren.

 

Hermine von Reuss (1887-1947) 

Nadat Hitler in 1933 aan de macht was gekomen en Duitsland zich stapsgewijs ontwikkelde tot een totalitaire dictatuur werd geen enkele organisatie meer geduld die niet ondergeschikt was aan de NSDAP. Wat niet betekende dat alle Hohenzollerns de hoop lieten varen.

Wilhelm II werd in 1859 in Berlijn geboren. Hij stierf op 4 juni 1941 in Doorn, een paar weken voor Operatie Barbarossa, de verrassingsaanval van Hitler op Rusland, waarover straks. Hij was geen lid van de nazipartij. Dat was vanuit zijn positie ’bij de gratie van de Allerhoogste’ onmogelijk en beneden zijn stand. Net als voor de kroonprins stond voor hem in de jaren twintig Italië model. Benito Mussolini had zonder omhaal een tactisch compromis gesloten met de koning, Victor Emanuel III en hem binnen de fascistische staat een ’rechtmatige’ plaats toegewezen. Mussolini had hem zelfs ’Keizer van Abessinië’ (Ethiopië) gedoopt, nadat Italiaanse troepen het land in 1936 hadden veroverd. ’En zo moet het bij ons ook gaan’, klonk het aan de Langbroekerweg 10 te Doorn.

Wilhelm II zijn toenaderingspogingen in de richting van het nationaalsocialisme waren dus primair opportunistisch en niet principieel, aldus Pekelder. Maar de historicus laat niet onvermeld dat beider Weltanschauungen grote gelijkenissen vertoonden: een snijdende haat tegen het marxisme en de ’zwijnenrepubliek’ van Weimar (1918-1933). Niet het Duitse leger, maar de joden en de roden droegen de schuld van de nederlaag in 1918 en beiden waren ’patriottisch correcte’, op expansie gerichte nationalisten.

Bestond er ook een zekere overeenkomst tussen Hitler en Wilhelm II ten aanzien van het vooroorlogse antisemitisme, de hoeksteen van de nazi’s? Nee, hier laat de auteur een brandscherm neer, want het antisemitisme van de nazi’s liep - in tegenstelling tot dat van de (ex-) Kaiser - uit op eliminatie-antisemitisme. Pekelder citeert wel uit de beruchte brief van 15 augustus 1927 aan zijn Amerikaanse vriend, Poultney Bigelov: ’Pers, Joden en muskieten [...] zijn een plaag die de mensheid op de een of andere manier kwijt moet zien te raken, is het beste middel niet gas?’ De auteur stelt dat hier ’de weg naar Auschwitz’ slechts kort lijkt, maar hij laat daar direct waarheidsgetrouw op volgen dat Wilhem II ten tijde van zijn heerschappij in Duitsland verscheidene vriendschappelijke contacten met invloedrijke joden onderhield, onder wie Albert Ballin, directeur van de Hamburg-Amerika Lijn met wie hij de liefde voor de (marine) scheepvaart opvatte.

Samen met mecenas-textielondernemer James Simon legde Wilhelm II grote interesse aan de dag voor de archeologie.Later in Nederland kwamen daar nog Jan Kan van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Abraham Hijmans behandelend arts van zijn eerste vrouw Victoria bij. Bovendien, zijn huisbiograaf Karl Friedrich Nowak was van joods-Oostenrijkse huize. En anno 1938 betoonde hij zich diep verontwaardigd over de Reichspogromnacht die in 1938 door Duitsland raasde met honderden joodse slachtoffers tot gevolg. Het leger (ook een beetje ’zijn’ leger) had moeten ingrijpen! Tot een openlijk protest kwam het overigens niet.

Pekelder erkent dat Wilhelm II zich anderzijds met enige regelmaat schuldig maakte aan antisemitische tirades maar laat het hier verder bij. Het was tenslotte niet meer dan verbale krachtpatserij van een zwaar gefrustreerde man bij wie het ernstig schortte aan zelfbeheersing. Ik wil toch - een klein deel - van Wilhems tirades benoemen.

In 1920 bijvoorbeeld wist hij tegenover generaal Max von Mutius te vertellen dat ’de wereld, en met name Duitsland, niet eerder rust zal hebben, dan wanneer alle Joden doodgeslagen of op z’n minst het land uitgezet zijn’. Een jaar later tijdens een dinertje deelde Wilhelm II het volgende met zijn disgenoten: ’Wanneer er in Duitsland weer andere tijden komen, zullen de Joden er danig aan moeten geloven ... Ze zullen alles moeten inleveren, hun kunstcollecties [!], hun huizen, al hun bezittingen. Ze moeten voorgoed uit alle overheidsfuncties ontheven worden, ze moeten volledig tegen de grond gesmeten worden’. Aan zijn vriendin Catalina von Pannwitz in Heemstede schreef hij in 1936 naar aanleiding van protesten tegen de dictatoriale regering in Argentinië: ’Dus ook daar gaat de schadelijke invloed van vrijmetselaars en bolsjewiki, dat wil zeggen van joden uit. Precies zoals vroeger bij ons’.

In 1940 ontving gravin Alwina von der Golz in Arnhem het volgende schrijven: ’(...) de "anti-christ" van vandaag is - zoals steeds sinds Golgotha - Juda, de vrijmetselarij, het wereldjodendom en zijn goudmacht’. 

Was dit alleen maar ’verbale krachtpatserij’? Deinsde Wilhelm II terug als het op reële vernietiging aankwam, zoals Pekelder meent? Dat mag betwijfeld worden.

Toen Wilhelm II nog hoog en droog op de troon zat, brak in de jaren 1904-1905 een opstand uit tegen de Duitse koloniale heerschappij in Zuidwest Afrika (Namibië). De Nama en de Herero waren van hun weidegronden gezet - iets wat hen tot kookhitte bracht. Een bloedige aanval op Duitse kolonisten bleef niet uit. Vanuit Berlijn volgde daarop een keizerlijkVernichtungsbefehl dat werd uitgevoerd door generaal Lothar von Trotha. De keizer betuigde zijn grote dankbaarheid voor deze daadkrachtige onderneming.

Maar het hoofd van de Duitse regering Von Bülow vreesde terecht voor de internationale reputatie van Duitsland. Hij wist met grote moeite de keizer er toe te bewegen om - nadat majesteit eerst een midweek was wezen jagen op zijn Oost-Pruisische landgoederen - degenen die zich vrijwillig overgaven en niet hadden deelgenomen aan de opstand een genadiglijke behandeling toe te zeggen. Niet minder dan 70.000 Zuidwest Afrikanen werden door de troepen geëlimineerd, 60 procent van de bevolking. Aan Duitse zijden vielen anderhalf duizend doden.

Ten tweede. Toen Hitlers Wehrmacht in 1939-1940 grote delen van Europa onder de voet liep, vlogen de champagnekurken door de vertrekken van de asielresidentie. Eindelijk werd volgens Wilhelm II afgerekend met de in 1918 geleden nederlaag en het ’Versailler Diktat’. Een jubelbrief van 14 september 1940 aan zijn Amerikaanse vriend Poultney Bigelow gaf zijn stemming goed weer: ’The brilliant leading generals in this war come from MY school, they fought under MY command in the world war [W.O. I] as lieutenants, captains or young majors’.

Wat diens reactie zou zijn geweest toen Hitler op 22 juni 1941 zijn aanvankelijk uiterst succesvolle Vernichtungskrieg tegen het ’joods-bolsjewistische’ Rusland in gang zette, kun je zo wel voorspellen. Maar Pekelder lijkt Wilhelms bereidheid tot letterlijke eliminatie van andere rassen te hebben onderschat.

Hiervan afgezien is De Keizer en het Derde Rijk een knap gecomponeerd en aanbevelingswaardig overzichtswerkje. De talrijke historische foto’s en kadertjes met toelichtingen geven het verhaal nog meer kracht. In nauwelijks vijftig bladzijden tekst presenteert Pekelder boeiend het doen en laten van leden van het destijds machtigste adellijke geslacht van het Duitse rijk. We mogen wel concluderen dat de adellijke appellen niet heel ver van de adellijke boom zijn gevallen. 

Of de vorderingen van de Hohenzollerns wel of niet zullen worden ingewilligd zal nog moeten blijken. Intussen is het zo dat Duitse publicisten die de innige banden van de Hohenzollerns (m/v) met nazi-grootheden ter discussie stellen, door Georg Friedrich Prinz von Peussen wegens ’smaad’ voor het gerecht gedaagd worden. Saillant detail tot slot. Zeer onlangs werd bekend dat Huis Doorn in de jaren zestig onder druk van de Hohenzollerns een deel van zijn collectie heimelijk heeft afgestaan.


zondag 14 april 2019

BLOODY SUNDAY - IN AMRITSAR

in: Solidariteit, 14 april 2019.

https://www.solidariteit.nl/extra/2019/bloody_sunday_in_amritsar.html

 

Een eeuw geleden in de Indiase deelstaat Punjab

Bloody Sunday - in Amritsar

Otto van de Haar 1


Zondagmiddag 13 april 1919. Nadat de ergste hitte voorbij was, verzamelden zich in Amritsar, hoofdstad van de Indiase deelstaat Punjab, vijftienduizend stedelingen op de grote stoffige binnenplaats ter viering van het nieuwe Voorjaar, een religieus feest. Ook boeren uit aangrenzende districten waren naar Amritsar gereisd.

Punjab, in het Noordwesten van India, was één van de meest politiek bewuste deelstaten. Behalve religieuze gevoelens bestond onder de aanwezigen dan ook flinke onvrede over het repressieve karakter van het Brits koloniale bestuur, met aan het hoofd viceroy (onderkoning) Frederic Chelmsford. Een enkele auteur heeft het Punjab van die dagen omschreven als een groot gevangenenkamp. 2 De noodtoestand was er van kracht en formeel was deze bijeenkomst dan ook 'illegaal'.

Honderden doden

Niet lang nadat de binnenplaats was volgestroomd met de feestvierenden, arriveerde door de smalle toegangspoort kolonel Reginald Dyer met een groep van veertig soldaten uit het Brits-Indiase leger. Zij stelden zich op aan één kant van het plein en op Dyers bevel openden de soldaten zonder waarschuwing en zonder waarneembare emotie het vuur op de vreedzame, ongewapende menigte.
Gedurende tien minuten werden vanaf ongeveer 135 meter afstand 1.650 kogels gelost. Doordat de binnenplaats ommuurd was, was er geen ontkomen aan. Een totale paniek brak uit. Sommigen sprongen uit wanhoop in een put waar ze niet levend uit kwamen. De officiële cijfers spreken van 379 doden. En aan de meer dan 1.000 verspreid liggende gewonden en verminkten mocht op bevel van Dyer pas na 24 uur hulp geboden worden. Vervolgens vertrok de kolonel met zijn peloton zoals hij gekomen was.
Foto Kolonel Reginal Dyer, 1864 – 1927Foto Michael O'Dwyer, 1864 – 1940
Kolonel Reginal Dyer, 1864 - 1927Michael O'Dwyer, 1864 - 1940

'Illegale' bijeenkomst

De aanleiding tot deze massamoord van Britse zijde was de als onterecht ervaren arrestatie en deportatie van twee vooraanstaande leden van het Indian National Congress dat onder leiding van Mahatma Gandhi was uitgegroeid tot de belangrijkste politieke organisatie van het land. Beide heren, Saifuddin Kitchlew en Satya Pal, hadden in de voorafgaande weken verontwaardigde toespraken gehouden over de Rowlatt Act die door het Brits koloniale bestuur in Delhi was verordonneerd. Deze wet hield in dat iedereen kon worden opgepakt en zonder vorm van proces voor onbeperkte duur kon worden vastgehouden. Het was een reactie op de met succes door Gandhi afgekondigde dag van 'vasten en bidden'.
Michael O'Dwyer, de Britse gezagsdrager van de deelstaat Punjab, verklaarde na afloop van het door Reginald Dyer uitgevoerde bloedbad: Your action is correct. Die kwalificatie werd niet door iedereen gedeeld. Op de allereerste plaats niet door de gewone Indiërs, maar ook Londen moest zijn houding opnieuw bepalen, nadat het verbijsterende nieuws niet langer kon worden stilgehouden.
Er werd een Brits-koloniaal onderzoek ingesteld, door de zogenoemde Hunter-commissie die tot de conclusie kwam dat Reginald Dyer een grove fout had begaan, een understatement. Pas nadat het Indian National Congress de eigen onderzoeksbevindingen op tafel legde, zag het Britse Lagerhuis zich gedwongen Reginald Dyer van zijn post te ontheffen. Minister van Zee- en Luchtmacht, Winston Churchill (toen nog geen halfgod), meende dat deze monstrueuze gebeurtenis niets uitstaande had met de Britse manier van zaken doen. Het ging hier volgens hem om een incident dat uniek was in de moderne geschiedenis van het Britse rijk. Reginald Dyer had onnodig veel geweld gebruikt. Maar dat deze massale bijeenkomst in Amritsar 'illegaal' was, werd door Churchill uiteraard niet betwist; er was immers een noodtoestand van kracht. Op geen enkele wijze stond voor hem het Britse Imperium ter discussie.

Wraak

Het Britse Hogerhuis koos een andere manier om het Imperium te redden. Het zuiverde Reginald Dyer van alle blaam en stelde hem een pensioen ter beschikking. Dit ging een groep Britten in India (en ook Indiërs uit de elite) nog niet ver genoeg. Zij organiseerden een grote inzamelingsactie die 250.000 pond (huidige koers) opleverde die Dyer samen met een 'erezwaard' in ontvangst mocht nemen. De bekende Nobelprijswinnaar voor Literatuur Rudyard Kipling, de lievelingsdichter van Winston Churchill, omschreef Reginald Dyer als De man die India had gered.
De families van de vermoorden werd in een later stadium 1.450 pond (huidige koers) per slachtoffer verstrekt. O'Dwyer, de hoofdverantwoordelijke gezagsdrager van de deelstaat Punjab en baas van Dyer, zou twintig jaar later op fatale wijze met zijn verleden geconfronteerd worden. In 1940 werd hij in de Britse hoofdstad door de Indiase nationalist Udham Singh geliquideerd. Op de laatste dag van het proces kwam de aangeklaagde tot een bondig slotwoord:
[O'Dwyer] verdiende het (...) Hij wilde de geest van mijn volk kapot maken, daarom heb ik hem kapot gemaakt. 21 jaar lang heb ik gepoogd wraak te nemen. Ik ben blij dat ik de klus geklaard heb. Bang voor de dood ben ik niet. Ik sterf voor mijn land. Ik heb in India mijn volk zien sterven onder Britse heerschappij. Bestaat er een grotere eer dan te sterven voor mijn moederland?
Singhs leven eindigde in hetzelfde jaar aan een Britse galg.
Afbeelding Udham Singh, 1899 - 1940Foto Rabindranath Tagore, 1861 - 1941Foto Mahatma Gandhi, 1869 - 1948
Udham Singh, 1899 - 1940Rabindranath Tagore, 1861 - 1941Mahatma Gandhi, 1869 - 1948

Keerpunt

De slachting van Amritsar, nu een eeuw geleden, bracht een waterscheiding teweeg tussen Indiërs en Britten. De beroemde romanschrijver en dichter Rabindranath Tagore - de Indiase tegenvoeter van Rudyard Kipling - die eveneens de Nobelprijs voor Letterkunde was toegekend, was vóór 1919 ambivalent geweest over de voor- en nadelen van het Britse bestuur. Na 'Amritsar' was van twijfel niets meer over. Hij, en anderen met hem, stuurde zijn onderscheiding (badge of honour’) naar onderkoning Chelmsford retour met een begeleidend schrijven:
Het minste dat ik voor mijn land kan doen, is alle consequenties aanvaarden door een stem te geven aan het miljoenen-protest van mijn landgenoten (...) ik wil, zonder speciale onderscheidingen, aan de zijde staan van hen die vanwege hun zogenaamde onbeduidendheid, blootgesteld worden aan vernederende ontberingen die niet voor menselijke wezens zijn bestemd.
Ook voor Gandhi, die toen nog geen iconen-status bezat, betekende het bloedbad van Amritsar een keerpunt of zoals de Britten het zeggen: a point of no return. Met zijn niet-gewelddadige strategie zou hij een dimensie toevoegen aan de onafhankelijkheidsstrijd.

1Literatuur:
Shashi Tharoor, Inglorious Empire. What the British did to India, 2016.
Andrew Roberts, Churchill. Walking withe destiny, 2018, met name pp. 272-273. (terug)
2
Tariq Ali, De Nehru's & De Gandhi's. India in de greep van een dynastie. Met een voorwoord van Salman Rushdie, 1985, p. 43. (terug)




maandag 1 oktober 2018

LUDENDORFF AS THE FIRST NAZI


Monday, October 1, 2018

LUDENDORFF AS THE FIRST NAZI


Perry Pierik, Erich Ludendorff. Biography (2017). 


In: Civis Mundi, October 2018 (#69) 

 

Otto van de Haar

 

LUDENDORFF AS THE FIRST NAZI

  

 

The oeuvre of Soesterberg-based historian dr. Perry Pierik consists mainly of books on both World Wars, with Germany's role at the center. He recently completed a more than 500-page biography of the illustrious general Erich Ludendorff (1865-1937), who emerged as Germany's most powerful man during the first great world conflict of 1914 - 1918. Seventeen years were spent writing, tinkering and polishing this biography. But with very substantial interruptions, because in addition to being an author, Pierik is the owner of the publishing house Aspekt, where the Ludendorff biography is housed.



Youth


Erich Ludendorff was born in Kruszewnia in protestant Prussia (Poland), then the largest and most powerful state of the aristocratic German Empire. During his studies he proved good at mathematics, and in his spare hours he showed himself to be an enthusiastic and deserving dancer. But in line with Prussian tradition, he chose ‘das Militär’. Pictorially, Pierik describes what Ludendorff's father's study looked like at the end of the 19th century: busts of Prussian monarchs with Frederick the Great in the middle, of course, a box of shrapnel from the war of 1870-1871 and three sabers his father had carried during various battles.

Erich Ludendorff attended the Kriegsakademie, was admitted to the General Staff before he was thirty in 1894, and piled promotion upon promotion. Between 1904 and 1913 he was leader of the Mobilization Department and came into contact with strategist-general Alfred von Schlieffen who influenced him profoundly. Although his love was primarily for the battlefield, Ludendorff married Margarethe Schmidt in 1909, who brought a daughter and three sons from a previous marriage.

Pierik convincingly portrays Ludendorff as an incisive personality, endowed with tactical ingenuity and boundless energy (he slept a few hours every 24 hours) but he was also super authoritarian, ruthless and adamantly opposed to any compromise. Occasionally his nerves let him down on the battlefield but then there was always 'the unyielding oak', the much older Marshal Paul von Hindenburg who gave him support.The book is rich in fascinating information about the ups and downs in Ludendorff's political, personal and military life.However, some critical notes are appropriate.



Implications admired Schlieffen plan obscure


First, the implications of the military master plan of his admired teacher Alfred von Schlieffen remain obscure. This so-called Schlieffen plan looked as follows:

The German empire has very difficult defensible borders. It is threatened militarily from all sides, especially by France and Russia who had concluded an alliance of mutual assistance. Germany is too weak to fight a battle on two fronts. This implies that, if war is imminent, Germany must first bring France to its knees with a rapid pre-emptive strike and then advance eastward with the troops released to deal with the slowly mobilizing Russia. The German advance must necessarily pass through Belgium because only the French northern border is weakly defended. So much for the Schlieffen plan.


What Pierik ignores is that this route of march through Belgium constituted a disregard for international law and a violation of Belgium's neutrality - a neutrality guaranteed by England and also by the German Empire. By the way, in the original conception of the Schlieffen plan, the Netherlands was also to be crossed by German troops, but this ultimately fell through for practical reasons. This is something Pierik, as a Dutch historian, could have said something about.

The argument of the 'difficult to defend borders' (Von Schlieffen) is blindly adopted by the author to explain Ludendorff's pre-emptive attack but ignores the fact that it is not the geographical location of a country that is decisive in maintaining the status quo, but the way the political leadership knows how to deal with it. Finally, the foreign policy of the Weimar Republic (1918-1933) differed very significantly from that of the aggressive German Empire under Wilhelm II (1890 - 1918). Not to mention the Third Reich (1933 - 1945).

And finally. When Belgium faced the invading German troops in 1914, it offered resistance for some time. The official capitulation followed after Ludendorff's capture of the central fortress of Liège. However, the actions of Belgian partisans continued. In retaliation, Ludendorff committed a hitherto unprecedented massacre of the Belgian civilian population - at least in modern Europe. This, too, Pierik leaves undiscussed. This biography makes it clear that Ludendorff, in Pierik's choice of words, laid a "humus layer" for Hitler and National Socialism. Could this "humus layer" not have been added?

The Schlieffen plan ended in failure. German forces were bogged down in a grueling position war with the Western Allies. Moreover, Russia fulfilled its allied obligations to France much earlier than expected and launched an attack on the eastern part of the German Empire. Even though Ludendorff and his eighteen-year older companion Hindenburg managed to repel this attack with tactical ingenuity in spectacular fashion and turn it into a victory, the German army had now still ended up in a two-front war that it had wanted to avoid at all costs. That the German Empire still managed to hold out for four years indicates the military qualities that Ludendorff and his troops possessed.


Ludendorff and Lenin, despite each other's mortal enemies, allies in the First World War


In 1916 Ludendorff became head of the entire German army and thus the most powerful man in Germany. Cautious proposals from the rather powerless parliament to work toward a compromise peace with the Entente (France, England, Russia) he firmly rejected; only a "peace of victory" (Siegfrieden) was acceptable. All or nothing - that was Ludendorff all over the place, Pierik writes. In the course of 1917, the situation for the German Reich began to become dire. Not just because brothers-in-arms Austria-Hungary, Bulgaria and Turkey were performing moderately on the various fronts. More serious was that a huge force from the - Ludendorff severely underestimated - United States was in the pipeline and would reach European shores in the not too distant future to provide military support to Britain and France. If the German Empire did not soon still manage to bring Paris to its knees with a new offensive, things looked bleak. Ludendorff was desperate for additional troops and equipment for the western front but where was he going to get them from? After some brain gymnastics, the renowned tactician Ludendorff came up with an idea where efficiency was paramount and ideological differences evaporated. Namely, he granted cool permission to a group of revolutionaries residing in Switzerland, including Radek and none other than Lenin to travel secretly by sealed train through Germany in April 1917 to fermenting Petersburg, where in February an anti-tsarist bourgeois revolution had taken place led by a Provisional Government. The Bolsheviks were the only ones who wished to end the 'purely imperialist war' and were considered capable of withdrawing Russia from the alliance with England and France. Ludendorff and Lenin were each other's mortal enemies, but that did not prevent them from making tactical use of each other. Despite opposition from within his own circle to this 'aid from imperialist Germany', Lenin managed to get his way. Pierik points out that in addition to the Zurich-Petersburg one-way ticket, substantial sums of money flowed into the Bolshevik party coffers from imperial Germany through opaque structures. Lenin shrank from nothing when it came to power - not before 1917 and not after.

The situation of the Provisional Government was further weakened in the summer of 1917 - in addition to internal chaos and revolutionary turmoil - after the offensive decreed by Minister of War Alexander Kerensky totally failed. Russian troops fled.


Ost Imperium and American intervention ending World War I with German defeat


After the successful October Revolution, the Siegfrieden of Brest-Litovsk came about in early 1918 between Imperial Germany and the tiny Soviet republic. Gritting their teeth, the Bolsheviks signed the gigantic demands that could now be imposed on them by the German empire. The country lost more than a million square kilometers of territory and a quarter of its population. About 30 percent of the rail network, 70 percent of iron ore and 90 percent of coal were lost, as well as thousands of factories, not to mention the precious Ukrainian grain.

After the Brest-Litovsk Peace Treaty took effect, Ludendorff curiously directed only half of the million troops and associated equipment released to the western front. He kept the rest of the men in the east. The latter is not explained by Pierik. They were deployed not only to ensure stability in the annexed areas but also to add much more territory (agriculture, raw materials) to the German empire. While in the early spring of 1918 Germany, with half of its reinforcements from the east, carried out a gigantic offensive in the west - even managing to approach Paris to within 60 kilometers - the eastern troops of 'Ludendorff the Great' marched toward Rostov-on-Don, which was occupied in May 1918. And forward they went. In June, Sebastopol (Crimea) and Batum (Georgia) followed. India (British India) was also on the cards. Why were these extra troops not sent to the ailing western front and otherwise leave the east alone? As mentioned, no matter how we browse, we find nothing about it in Pierik's biography.

The answer to this paradox lies in Germany's endless imperial voraciousness in particular to be found in big-industrial, chauvinist and colonial circles. Ludendorff wanted 'everything'.

Never before had such a huge "Ostimperium" (the size of Argentina) been at the feet of the German Reich. For a short time, by the way, because in the fall of 1918, when the colossal American force had helped the western front to the necessary blood transfusion, the situation of the German Reich had become hopeless. After earlier nervous attacks and inky depressions, the curtain fell for Ludendorff. In addition to the war, he lost two of his (step) sons who had been killed in air battles. In October, he was dismissed by the new anti-monarchist, bourgeois government of the Weimar Republic. But 'the dream of the Ostraum' stuck in German memory, first and foremost with a then unknown corporal, Adolf Hitler. Pierik also leaves a silence regarding this crucial circumstance. Why did the author not point out the obvious analogy to Hitler's attack on the Soviet Union in 1941? Was not here again a 'humus layer' laid by Erich Ludendorff for Hitler and National Socialism?


Designer dagger thrust legend after congé


After his resignation in the fall of 1918, Ludendorff, this time armed with sunglasses and beard, took refuge in Sweden. This was necessary, Pierik writes, because the Spartakists - a small far-left party - had other plans for him. His wife joined him later. Barely recovered from the shock, Ludendorff there began to rapidly write down Meine Kriegserinnerungen 1914-1918, and two years later they were for sale in Germany. (Publisher Aspekt is reportedly going to release these memories in translation). Did guilt strike him? No, it was the 'betrayal in the hinterland' of Jews and Communists that had killed Germany. Pierik argues that Ludendorff was the main designer of this 'dagger punch legend' and that Hitler embraced it. The former warlord surreptitiously returned to the Weimar Republic in 1919 where he went to work coaching the Contras.

He was closely involved in the crushing of the German revolution and in the 1919 murder of the Spartakists Rosa Luxemburg and Karl Liebknecht by the Freikorps, armed units of soldiers returned from the war, full of resentment over the defeat and convinced of the dagger punch legend. Pierik does mention some military leaders who were directly involved, such as Ludwig von Maerker, Paul von Lettow-Vorbeck, Xavier Ritter von Epp and Hermann Ehrhardt, but neglects the fact that these were colonial veterans who had been expelled, armed with resentment from the German colony of Southwest Africa (Namibia) when Germany lost the war. Besides resentment, they possessed a special mentality that they were now applying in Germany. Indeed, ten years before the outbreak of World War I, they had exterminated 60% of the rebellious population by imperial order.

In Pierik's view, this 'counter-revolution' of 1918-1919 ensured that the democracy of Weimar was preserved and did not fall prey to the Reds.


Spider in the web of two failed coups


Ludendorff also knew all about the assassination of Minister of Reconstruction and Foreign Affairs Walther Rathenau (1922). This statesman believed that the very heavy demands placed on Germany as a result of the Versailles Peace Treaty should and could be met. That Rathenau, as a German Jew, was especially vulnerable needless to say. Furthermore, Ludendorff was the spider in the web in two failed coups: the Kapp-putsch (1920) and Bierkellerputsch which he committed together with the twenty-four years younger and not yet well known Adolf Hitler in 1923, partly inspired by Mussolini's successful march on Rome the year before. Given his influence in both coups, it is better, Pierik notes, to speak of 'the Ludendorff-Putsch I and II'. Through his own publishing house, the former general further arranged for the distribution of the infamous anti-Semitic writing 

Through his own publishing house, the former general further arranged for the distribution of the infamous anti-Semitic writing 'The Protocols of the Wise Men of Zion', Pierik notes.

In 1924, Ludendorff became a member of the Reichstag for Hitler's party, the NSDAP. After the sudden death of Social Democratic Reich President Friedrich Ebert in 1925, Ludendorff made a bid for this office. Not he, however, but the 'father figure' Hindenburg was elected (in a second round). After the lost war and failed coups, he bit the dust again with an insignificant 1.1 percent of the vote.

From then on, his influence declined dramatically while his belief in conspiracies showed a growth spurt. This was mainly due to his second wife, the fanatical dr. Mathilde Kemnitz, whom he married in 1926. Shortly before, he had divorced Margarethe. She published her reminiscences entitled: Als ich Ludendorff's Frau war. She became addicted to morphine and was put away in an institution by Ludendorff.

He held his seat in the Reichstag until 1928, but for political manual labor, we read, the off-duty general proved completely unfit.


Paper front


The last ten years of his life Ludendorff could be found on the 'paper front', as Pierik beautifully puts it. That 'front' consisted on the one hand of massively propagating - together with his wife - a very occult form of creed. According to the couple, the Christian-Jewish religion was a weak and cowardly import that had undermined 'Deutschtum' and robbed the country of its 'original Germanic religion' (Wodan cum suis). An idea he shared with Heinrich Himmler. On the other hand, Ludendorff continued to stir with military writings that he circulated through his own publishing house. For example, in 1931 he published Weltkrieg droht auf deutschen Boden. In it he expressed that Germany had to fear a future offensive from the side of the Soviet Union and Turkey. He also revisited Germany's very unfavorable geographical location and the 1918 betrayal of the 'domestic enemy' that would have helped the Entente powers to victory. Ludendorff's last writing of 1936 was entitled Der totale Krieg. What had gone 'wrong' in the Great War was the lack of 'seelische Geschlossenheit' (mental unity of the German soul) between people and armed forces. The Social Democrats had threatened this initial unity at the beginning of the war, then their influence had diminished only to return strengthened in 1918. In a future 'modern' war, the utmost attention needed to be paid to this. Pierik does not go into it but Hitler must have read this writing because in his war he attached great importance to keeping the Volksgemeinschaft satisfied. Unlike in 1914-1918, there was hardly any opposition under Hitler.

In 1937, Ludendorff - unlike his soldiers - died peacefully in a Catholic hospital in Munich. Although there had been a certain rivalry between the dictators Hitler and Ludendorff, the Nazi regime gave him a pompous state funeral. Pierik aptly noted that Ludendorff was probably the only contemporary for whom Hitler was in awe.

This comprehensive biography provides a wealth of information about Ludendorff and the circles around him. Photographic material is also plentiful. However, it may be clear that as a result of over-identification, the author has left it ugly on a number of points. And we are not talking about typos such as "epicenter" instead of epicenter, "condoining" where condoning should be or "punctionality" when punctuality is meant.









n.a.v. Perry Pierik, Erich Ludendorff. Biografie (2017). 

in: Civis Mundi, oktober 2018 (#69)
 
otto van de haar
 
LUDENDORFF ALS EERSTE NAZI

 

 

Het oeuvre van de Soesterbergse historicus dr. Perry Pierik bestaat voornamelijk uit boeken over beide wereldoorlogen, waarbij de rol van Duitsland centraal staat. Onlangs voltooide hij een ruim 500 bladzijden tellende biografie van de roemruchte generaal Erich Ludendorff (1865-1937), die zich tijdens het eerste grote wereldconflict van 1914 - 1918 ontpopte als de machtigste man van Duitsland. Zeventien jaar is er aan deze biografie geschreven, gesleuteld en geschaafd. Maar wel met zeer forse onderbrekingen want naast auteur is Pierik eigenaar van uitgeverij Aspekt, waar de Ludendorff biografie dan ook is ondergebracht.

Jonge jaren

Erich Ludendorff werd geboren in Kruszewnia in het protestantse Pruisen (Polen), destijds de grootste en machtigste deelstaat van het aristocratische Duitse Keizerrijk. Tijdens zijn studie bleek hij goed in wiskunde en in zijn vrije uurtjes toonde hij zich een enthousiast en verdienstelijk danser. Maar hij koos in lijn met de Pruisische traditie voor 'das Militär'. Beeldend beschrijft Pierik hoe de werkkamer van Ludendorffs vader er eind 19de eeuw uitzag: borstbeelden van Pruisische vorsten met in het midden uiteraard Frederik de Grote, een doosje met granaatscherven uit de oorlog van 1870-1871 en een drietal sabels die zijn vader had gedragen tijdens verschillende veldslagen.
Erich Ludendorff bezocht de Kriegsakademie, werd nog voor zijn dertigste in 1894 opgenomen in de Generale Staf en stapelde promotie op promotie. Tussen 1904 en 1913 was hij leider van de afdeling Mobilisatie en kwam hij in contact met strateeg-generaal Alfred von Schlieffen die hem diepgaand beïnvloedde. Hoewel zijn liefde vooral het slagveld gold, trad Ludendorff in 1909 in het huwelijk met Margarethe Schmidt, die uit een eerder huwelijk een dochter en drie zonen meebracht.
Pierik zet Ludendorff overtuigend neer als een doortastende persoonlijkheid, begiftigd met tactisch vernuft en een tomeloze energie (hij sliep een paar uur per etmaal) maar hij was ook super autoritair, meedogenloos en mordicus tegen ieder compromis. Een enkele keer lieten zijn zenuwen hem op het slagveld in de steek maar dan was daar altijd 'de onbuigzame eik', de veel oudere maarschalk Paul von Hindenburg die hem steun gaf. Het boek is rijk aan boeiende informatie over de ups en downs in het politieke, persoonlijke en militaire leven van Ludendorff. Wel zijn enkele kritische noten gepast.

Implicaties bewonderde Schlieffen plan duister

Op de eerste plaats blijven de implicaties van het militaire masterplan van zijn bewonderde leermeester Alfred von Schlieffen duister. Dit zogenoemde Schlieffen plan zag er als volgt uit:
Het Duitse rijk heeft erg moeilijk verdedigbare grenzen. Het wordt van alle kanten militair bedreigd, met name door Frankrijk en Rusland die een verbond van wederzijdse bijstand hadden gesloten. Duitsland is te zwak om een strijd op twee fronten te voeren. Dat impliceert dat Duitsland bij een dreigende oorlog met een snelle preventieve aanval eerst Frankrijk op de knieën moet dwingen om daarna met de vrijgekomen troepen naar het oosten op te rukken om daar af te rekenen met het zich traag mobiliserende Rusland. De Duitse opmars dient per se via België te lopen want alleen de Franse noordgrens is zwak verdedigd. Tot zover het Schlieffen plan.

Waar Pierik aan voorbijgaat is dat deze marsroute dwars door België een minachting betekende van het internationaal volkenrecht en een schending van de Belgische neutraliteit - een neutraliteit die door Engeland en notabene ook door het Duitse Keizerrijk gegarandeerd was. In de oorspronkelijke opzet van het Schlieffen plan zou Nederland trouwens ook door Duitse troepen worden doorkruist, maar dit ging om praktische redenen uiteindelijk niet door. Hier had Pierik als Nederlands historicus ook wel iets over mogen vertellen.
Het argument van de "moeilijk verdedigbare grenzen" (Von Schlieffen) wordt door de auteur klakkeloos overgenomen ter verklaring van Ludendorffs preventieve aanval maar negeert het feit dat niet de geografische ligging van een land doorslaggevend is voor het behoud van de status quo, maar de manier waarop de politieke leiding hiermee om weet te gaan. Tenslotte verschilde de buitenlandse politiek van de Republiek van Weimar (1918-1933) zeer aanzienlijk van die van het agressieve Duitse Keizerrijk onder Wilhelm II (1890 - 1918). Om over het Derde Rijk (1933 - 1945) maar te zwijgen.
En tot slot. Toen België zich in 1914 geconfronteerd zag met de binnendringende Duitse troepen bood het land enige tijd verzet. Na de verovering door Ludendorff van de centrale vesting Luik volgde de officiële capitulatie. De acties van Belgische partizanen gingen evenwel door. Daarop richtte Ludendorff als 'represaille' een tot dusver - althans in het moderne Europa- ongekende slachtpartij aan onder de Belgische burgerbevolking. Ook dit laat Pierik  onbesproken. Deze biografie maakt duidelijk dat Ludendorff, in de woordkeus van Pierik, een "humuslaag" legde voor Hitler en het nationaalsocialisme. Had deze "humuslaag" er niet aan toegevoegd kunnen worden?
Het Schlieffen plan liep uit op een fiasco. De Duitse troepen liepen zich vast in een slopende stellingenoorlog met de westelijke geallieerden. Bovendien kwam Rusland veel eerder dan verwacht haar bondgenootschappelijke verplichtingen tegenover Frankrijk na en zette de aanval in op het oostelijk deel van het Duitse rijk. Ook al wisten Ludendorff en zijn achttien jaar oudere compagnon Hindenburg met tactisch vernuft deze aanval op spectaculaire wijze af te slaan en om te zetten in een overwinning, toch was het Duitse leger nu alsnog in een tweefrontenoorlog beland die het koste wat kost had willen vermijden. Dat het Duitse rijk het toch vier jaar wist vol te houden geeft aan over welke militaire kwaliteiten Ludendorff en zijn troepen beschikten.

Ludendorff en Lenin, ondanks elkaars doodsvijanden, bondgenoten in de Eerste Wereldoorlog

In 1916 werd Ludendorff hoofd van het gehele Duitse leger en daarmee de machtigste man van Duitsland. Voorzichtige voorstellen vanuit het tamelijk krachteloze parlement om toe te werken naar een compromis-vrede met de Entente (Frankrijk, Engeland, Rusland) verwierp hij resoluut; alleen een 'overwinningsvrede' (Siegfrieden) was acceptabel. Alles of niets - dat was Ludendorff ten voeten uit, schrijft Pierik. In de loop van 1917 begon de situatie voor het Duitse rijk nijpend te worden. Niet slechts omdat wapenbroeders Oostenrijk-Hongarije, Bulgarije en Turkije matig presteerden aan de verschillende fronten. Ernstiger was dat een enorme troepenmacht uit de - door Ludendorff zwaar onderschatte - Verenigde Staten op stapel stond en binnen niet al te lange tijd de Europese kust zou bereiken om Groot-Brittannië en Frankrijk militaire steun te bieden. Als het Duitse rijk niet snel alsnog met een nieuw offensief Parijs op de knieën wist te krijgen, zag het er somber uit. Ludendorff zat te springen om extra troepen en materieel voor het westelijk front maar waar moest hij deze vandaan toveren? De vermaarde tacticus Ludendorff kreeg na enige hersengymnastiek een idee waarbij doelmatigheid voorop stond en ideologische verschillen verdampten. Hij verleende namelijk doodleuk toestemming aan een groep in Zwitserland verblijvende revolutionairen, onder wie Radek en niemand minder dan Lenin om in april 1917 per verzegelde trein in het geheim door Duitsland naar het gistende Petersburg te reizen waar zich in februari een anti-tsaristische burgerlijke revolutie had voltrokken die onder leiding stond van een Voorlopige Regering. De bolsjewieken waren de enigen die de "puur imperialistische oorlog" wensten te beëindigen en in staat werden geacht Rusland terug te trekken uit het bondgenootschap met Engeland en Frankrijk. Ludendorff en Lenin waren elkaars doodsvijanden, maar dat verhinderde hen niet tactisch gebruik van elkaar te maken. Ondanks oppositie uit eigen kring tegen deze "hulp van het imperialistische Duitsland" wist Lenin zijn zin door te zetten. Pierik wijst erop dat behalve het enkeltje Zürich - Petersburg ook flinke geldbedragen vanuit het keizerlijke Duitsland via ondoorzichtige constructies naar de bolsjewistische partijkas vloeiden. Lenin deinsde nergens voor terug als het ging om de macht - niet vóór 1917 en niet erna.
De situatie van de Voorlopige Regering werd in de zomer van 1917 - behalve door interne chaos en revolutionaire woelingen - verder verzwakt nadat het door minister van Oorlog Alexander Kerenski verordonneerde offensief totaal was mislukt. De Russische troepen sloegen op de vlucht.

Via Ost Imperium en Amerikaanse interventie einde Eerste Wereldoorlog met Duitse nederlaag

Na de succesvolle Oktoberrevolutie kwam begin 1918 tussen het keizerlijke Duitsland en de piepjonge Sovjetrepubliek de Siegfrieden van Brest-Litovsk tot stand. Tandenknarsend ondertekenden de bolsjewiki de gigantisch zware eisen die hen nu door het Duitse rijk konden worden opgelegd. Het land verloor meer dan een miljoen vierkante kilometer grondgebied en een kwart van zijn bevolking. Ongeveer 30 procent van het spoorwegnet, 70 procent aan ijzererts en 90 procent aan steenkool ging verloren, evenals duizenden fabrieken en niet te vergeten het kostbare Oekraïense graan.
Na het van kracht worden van het Vredesverdrag van Brest-Litovsk dirigeerde Ludendorff merkwaardig genoeg slechts de helft van de miljoen vrijgekomen troepen en bijbehorend materieel naar het westelijk front. De rest van de manschappen hield hij in het oosten. Dit laatste licht Pierik niet toe. Zij werden niet slechts ingezet om de stabiliteit in de geannexeerde gebieden te waarborgen maar tevens om nog veel meer terrein (landbouw, grondstoffen) aan het Duitse rijk toe te voegen. Terwijl in het vroege voorjaar van 1918 Duitsland met de helft van zijn versterkingen uit het oosten een gigantisch offensief in het westen uitvoerde - en daarbij Parijs zelfs tot op 60 kilometer wist te naderen - marcheerden de oostelijke troepen van 'Ludendorff de Grote' richting Rostov aan de Don, dat in mei 1918 werd bezet. En voorwaarts ging het. In juni volgden Sebastopol (de Krim) en Batoem (Georgië). India (Brits-Indië) stond ook nog op de rol. Waarom werden deze extra troepen niet naar het noodlijdende westelijk front gestuurd en het oosten verder met rust te laten? Zoals gezegd, hoe we ook bladeren, we vinden er niks over in Pieriks biografie.
Het antwoord op deze paradox ligt in Duitslands oeverloze imperiale vraatzucht in het bijzonder te vinden in groot-industriële, chauvinistische en koloniale kring. Ludendorff wilde 'alles'.
Nooit eerder had zo’n reusachtig "Ostimperium" (ter grootte van Argentinië) aan de voeten van het Duitse Rijk gelegen. Voor korte tijd overigens, want in het najaar van 1918, toen de kolossale Amerikaanse troepenmacht het westelijk front aan de noodzakelijke bloedtransfusie had geholpen, was de situatie van het Duitse rijk hopeloos geworden. Na eerdere zenuwaanvallen en inktzwarte depressies viel voor Ludendorff het doek. Behalve de oorlog verloor hij twee van zijn (stief)zonen die waren gesneuveld tijdens luchtgevechten. In oktober werd hij ontslagen door de nieuwe anti-monarchistische, burgerlijke regering van de republiek van Weimar. Maar ’de droom van het Ostraum’ zette zich vast in het Duitse geheugen, op de eerste plaats bij een toen nog onbekende korporaal, Adolf Hitler. Ook met betrekking tot deze cruciale omstandigheid laat Pierik een stilte vallen. Waarom heeft de auteur niet gewezen op de voor de hand liggende analogie met Hitlers aanval op de Sovjet-Unie in 1941? Werd niet hier opnieuw door Erich Ludendorff een 'humuslaag' gelegd voor Hitler en het nationaalsocialisme?

Ontwerper dolkstootlegende na congé

Na zijn congé in de herfst van 1918 nam Ludendorff, dit keer gewapend met zonnebril en aangeplakte baard, de wijk naar Zweden. Dat was wel nodig ook, schrijft Pierik, want de Spartakisten - een kleine uiterst linkse partij - hadden andere plannen met hem. Zijn vrouw voegde zich later bij hem. Amper van de schrik bekomen, begon Ludendorff aldaar in hoog tempo Meine Kriegserinnerungen 1914-1918 op papier te zetten en twee jaar later waren ze te koop in Duitsland. (Uitgeverij Aspekt gaat deze herinneringen naar verluidt in vertaling uitbrengen). Trof hem schuld? Nee, het was het 'verraad in het achterland' van joden en communisten dat Duitsland de das om had gedaan. Pierik stelt dat Ludendorff de voornaamste ontwerper was van deze "dolkstootlegende" en dat Hitler deze omarmde. De voormalige krijgsheer keerde in 1919 heimelijk terug naar de republiek van Weimar waar hij aan de slag ging als coach van de contra’s.
Hij was nauw betrokken bij de het neerslaan van de Duitse revolutie en bij de moord in 1919 op de Spartakisten Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht door de Freikorpsen, gewapende eenheden van uit de oorlog teruggekeerde soldaten, vol wrok over de nederlaag en overtuigd van de dolkstootlegende. Pierik noemt wel enkele militaire kopstukken die hierbij direct betrokken waren, zoals Ludwig von Maerker, Paul von Lettow-Vorbeck, Xavier Ritter von Epp en Hermann Ehrhardt, maar veronachtzaamt het feit dat dit koloniale veteranen betrof die gewapend met wrok uit de Duitse kolonie Zuidwest-Afrika (Namibië) waren gezet toen Duitsland de oorlog verloor. Behalve wrok beschikten zij over een bijzondere mentaliteit die zij nu toepasten in Duitsland. Tien jaar voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hadden zij namelijk 60% van de in opstand gekomen bevolking op keizerlijk bevel uitgeroeid.
Naar het inzicht van Pierik heeft deze 'tegenrevolutie' van 1918-1919 ervoor gezorgd dat de democratie van Weimar behouden bleef en niet ten prooi viel aan de Roden.

Spin in het web van twee mislukte staatsgrepen

Ludendorff wist ook het nodige van de moord op minister van Wederopbouw en Buitenlandse Zaken Walther Rathenau (1922). Deze staatsman was van oordeel dat de zeer zware aan Duitsland gestelde eisen ten gevolge van het Vredesverdrag van Versailles ingelost moesten en ook konden worden. Dat Rathenau als Duitse Jood extra kwetsbaar was behoeft geen betoog. Voorts was Ludendorff de spin in het web bij twee mislukte staatsgrepen: de Kapp-putsch (1920) en Bierkellerputsch die hij samen met de vierentwintig jaar jongere en nog niet zo bekende Adolf Hitler in 1923 pleegde, deels geïnspireerd op Mussolini’s succesvolle mars op Rome het jaar ervoor. Gezien zijn invloed bij beide staatsgrepen is het beter, noteert Pierik, om te spreken van 'de Ludendorff-Putsch I en II'. Via zijn eigen uitgeverij zorgde de gewezen generaal verder voor de verspreiding van het beruchte antisemitische geschrift "De Protocollen van de Wijzen van Zion", noteert Pierik.
In 1924 werd Ludendorff lid van de Rijksdag voor de partij van Hitler, de NSDAP. Na de plotselinge dood van de sociaaldemocratische Rijkspresident Friedrich Ebert in 1925 deed Ludendorff een gooi naar dit ambt. Niet hij echter, maar de ’vaderfiguur’ Hindenburg werd (in een tweede ronde) gekozen. Na de verloren oorlog en mislukte staatsgrepen beet hij met een onbeduidende 1,1 procent van de stemmen opnieuw in het stof.
Vanaf dat moment nam zijn invloed drastisch af terwijl zijn geloof in samenzweringen een groeispurt liet zien. Daaraan was vooral zijn tweede vrouw, de fanatieke dr. Mathilde Kemnitz met wie hij in 1926 in het huwelijk trad, debet. Kort daarvoor was hij gescheiden van Margarethe. Zij publiceerde haar herinneringen met als titel: "Als ich Ludendorff’s Frau war". Zij raakte verslaafd aan morfine en werd door Ludendorff opgeborgen in een inrichting.
Tot 1928 hield hij zijn zetel in de Rijksdag bezet, maar voor het politieke handwerk, zo lezen we, bleek de generaal buiten dienst volslagen ongeschikt.

Papieren front

De laatste tien jaar van zijn leven was Ludendorff te vinden aan het "papieren front", zoals Pierik het fraai uitdrukt. Dat "front" bestond enerzijds uit het - samen met zijn vrouw - massief propageren van een wel zeer occulte vorm van geloofsbelijdenis. Volgens het echtpaar was de christelijk-joodse religie een week en laf importproduct dat het 'Deutschtum' had ondermijnd en het land had beroofd van zijn 'oorspronkelijke Germanengodsdienst' (Wodan cum suis). Een idee dat hij deelde met Heinrich Himmler. Anderzijds bleef Ludendorff zich roeren met militaire geschriften die hij in omloop bracht door middel van zijn eigen uitgeverij. Zo verscheen in 1931 Weltkrieg droht auf deutschen Boden. Hierin gaf hij te kennen dat Duitsland moest vrezen voor een toekomstig offensief van de zijde van de Sovjet-Unie en Turkije. Ook kwam hij terug op de zeer ongunstige geografische ligging van Duitsland en het verraad in 1918 van de 'binnenlandse vijand' die de Entente machten aan de overwinning zouden hebben geholpen. Ludendorffs laatste geschrift uit 1936 droeg de titel Der totale Krieg. Wat er ’mis’ was gegaan in de Grote Oorlog was het gebrek aan "seelische Geschlossenheit" (mentale eenheid van de Duitse ziel) tussen volk en krijgsmacht. De sociaaldemocraten hadden deze aanvankelijke eenheid aan het begin van de oorlog bedreigd, daarna was hun invloed verminderd om in 1918 weer versterkt terug te komen. In een toekomstige 'moderne' oorlog diende hier de grootst mogelijke aandacht aan te worden besteed. Pierik gaat er niet op in maar Hitler moet dit geschrift gelezen hebben want hij hechtte er in zijn oorlog zeer aan dat de Volksgemeinschaft tevreden werd gehouden. Anders dan in 1914-1918 was er onder Hitler amper sprake van oppositie.
In 1937 sterft Ludendorff - anders dan zijn soldaten - vredig in een katholiek hospitaal in München. Hoewel er een zekere rivaliteit had bestaan tussen de dictators Hitler en Ludendorff kreeg hij van het nazi-bewind een pompeuze  staatsbegrafenis. Pierik merkte treffend op dat Ludendorff waarschijnlijk de enige tijdgenoot was voor wie Hitler ontzag had.
Deze omvangrijke biografie levert een schat aan informatie over Ludendorff en de kringen om hem heen. Ook het fotomateriaal is ruimschoots aanwezig. Het mag evenwel duidelijk zijn dat de auteur het ten gevolge van over-identificatie op een aantal punten lelijk heeft laten liggen. En dan hebben we het niet over typefoutjes als "episch centrum" in plaats van epicentrum, "vergoeilijkend" waar vergoelijkend moet staan of "punctionaliteit" als punctualiteit wordt bedoeld.