zondag 17 april 2016

DOORN IN HET OOG




Jodenhaat ex-Kaiser Wilhelm II onderbelicht in publicatie Universiteit van Utrecht

 Otto van de Haar






in: Solidariteit, 17 april 2106.

Doorn in het oog

Over Wilhelm II, de Duitse keizer die na de pijnlijke nederlaag in de Eerste Wereldoorlog in ons land asiel kreeg, schreef de historicus Cees Fasseur dat hij zich in Doorn vestigde "om er verder met het zagen van hout en het lezen van de krant zijn levensavond te slijten. Hij stierf in 1941".1 Wie de eind 2015 verschenen dagboekfragmenten van de trouwe adjudant van Wilhelm II Sigurd von Ilsemann leest, komt tot een heel andere conclusie.2

Het is waar. Na de christelijke ochtenddienst ging het in looppas naar de houthakkershut, maar de banneling zaagde even driftig aan de poten van de "zwijnenrepubliek" van Weimar. Samen met de ex-Kaiser en de restanten van diens hofhouding, bestaande uit tientallen adellijke officieren en functionarissen, zette Von Ilsemann in 1918 voet op Nederlands grondgebied. Met zijn getypte Dagboekfragmenten wilde hij latere generaties een "waarheidsgetrouw" beeld geven van Zijne Majesteit in ballingschap. Daarin is hij geslaagd, hoewel van Wilhelms frequente en virulente antisemitisme opmerkelijk weinig is terug te vinden in zijn notities.

Oom Willy

Vlak voor de dreigende Duitse inval in 1940 liet Von Ilsemann zijn Dagboekfragmenten uit veiligheidsoverwegingen inmetselen. Na de dood van de ex-Kaiser bleef hij beheerder van Huis Doorn tot hij in 1952 de hand aan zichzelf sloeg. Pas in 1968 volgde in Duitsland de uitgave door Harald von Koenigswald die inzage kreeg in het origineel (typoscript), maar van de familie Von Ilsemann de opdracht aannam bepaalde gedeeltes weg te laten. De Nederlandse vertaling kwam in 1969 en hiervan is een nieuwe druk verschenen met notenapparaat, personenregister en een veelomvattende introductie van Jacco Pekelder, hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht.3

Engeland en het zwaar getroffen Frankrijk, de landen die Duitsland hadden verslagen, wilden Wilhelm in 1918 voor het gerecht brengen en eisten van Nederland uitlevering, maar dat werd door de autoriteiten geweigerd. Het feit dat Wilhelm II hier soepeltjes asiel kreeg, lag in het verlengde van de 'familiecontacten' die de jonge koningin Wilhelmina al sinds eind negentiende eeuw onderhield met de Kaiser ("oom Willy"), toen nog één van de machtigste mannen van Europa.

Meer dan eens werd Wilhelmina ("mijn lieve nichtje") met alle egards door hem ontvangen in het Duitse Reich. Wilhelm had op zijn beurt Nederland al een paar keer (officieel) bezocht. Tijdens zijn ballingschap bleef hij zich attent gedragen tegenover Wilhelmina. Von Ilsemann noteerde dat bij een keizerlijk uitje naar de Arnhemse heide op 31 augustus 1933, haar 53ste verjaardag, Wilhelms Mercedes versierd was met enorme bloemstukken. Kleur: oranje.

De banneling moest beloven, gezien de dreigende houding van Engeland en Frankrijk, de provincie Utrecht niet te verlaten en zich van iedere politieke activiteit te onthouden. Dat laatste lapte hij, blijkt uit de Dagboekfragmenten, aan zijn laars.

De keizer ontvangt

Ten eerste pendelden Wilhems vrouw Hare Majesteit prinses Hermine von Reuss en enkele van zijn trouwe officieren en functionarissen in de jaren twintig en dertig naar Duitsland. Ze trachten manieren te vinden om de monarchie in ere te herstellen door steun te zoeken bij uiterst rechtse partijen en organisaties. Voorts vonden aftastende gesprekken plaats met hoge nazi's, onder wie Hitler. Bij terugkomst werd aan Wilhelm II verslag uitgebracht. Toen er nog verkiezingen werden gehouden, hield Hitler zich in deze kwestie uit electoraal oogpunt op de vlakte. Na de Machtantritt in 1933 en de daaropvolgende gelijkschakeling, werden de monarchisten in het defensief gedrukt. Velen van hen zagen zich daarop 'gedwongen', verlies van luxe status, toe te treden tot de NSDAP, een enkeling belandde in het behoudende verzet, of moest een aantal weken brommen.

Foto August von Mackensen
August von Mackensen
Wilhelm II mocht van de Nederlandse autoriteiten blijkbaar wel (hoge) gasten ontvangen: Om er een paar te noemen: De Amerikaanse publicist George Viereck4, wapenfabrikant Gustav Krupp von Bohlen, Hermann Göring, koningin-moeder Emma, veldmaarschalk August von Mackensen, graaf Detlev von Moltke, prinses Juliana en haar man, hertog van Albrecht von Würtemberg, de Zweedse volkenkundige Sven Hedin (bewonderaar van de ex-Kaiser en Hitler), Adolf von Trotha (die zich achter de Kapp-putsch van 1920 had opgesteld, zie verder), Wilhelmina's echtgenoot prins Hendrik (aanhanger van Von Hindenburg), de journalist Randolph Churchill (zoon van Sir Winston), Von Papen (kort vicekanselier onder Hitler) en Thomas Gaffney (voormalige Amerikaanse consul in Duitsland). Wilhelmina beperkte zich bij feestelijkheden tot het sturen van een enkele bloemenmand.

Ten tweede deed Wilhelm II zijn uiterste best om zijn 'onschuld' aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog te bewijzen. Dat was verre van eenvoudig. Von Ilsemann laat bij herhaling duidelijk blijken dat het 'Zijne Majesteit' aan iedere zelfkritiek ontbrak.5 Ten slotte becommentarieerde hij vol overgave de politieke ontwikkelingen in Duitsland en in Europa in de hoop op machtsherstel. Daar zag het inderdaad een paar keer naar uit.

Foto
Tweede van rechts Kaiser Wilhelm II. Links vooraan George Viereck,

in het midden Sigurd von Ilsemann.

Felicitatie aan de Führer

Al in 1920 sloeg de keizerlijke kompasnaald uit naar Berlijn waar Von Lüttwitz en Kapp een putsch pleegden om een einde te maken aan de 'zwijnenrepubliek' van Weimar. Reactie van de ex-Kaiser: "Vanavond is er champagne!." Te vroeg ontkurkt, want de coup liep na een week stuk op een algemene staking. Veel interesse toonde hij ook voor de Münchener Bierkellerputsch die Hitler en Ludendorff in 1923 ondernamen. De laatste onderhield (brief)contact met Von Ilsemann. Vijf maanden voor de machtsovername van Hitler (1933) verkondigde Wilhelm II in een gesprek met Thomas Gaffney: "Hij [Hitler] had met 50.000 nazi's naar Berlijn moeten marcheren, [president] Hindenburg naar huis moeten sturen en zelf de door hem en de nazi's gewenste macht moeten overnemen." Hitler was blijkbaar niet radicaal genoeg, zo lijkt het.

In Italië draaiden de fascisten in de jaren twintig het parlement de nek om.6 Dat liet de Doornse balling steenkoud. Maar dat Mussolini de monarchie van Viktor Emanuel III in stand hield, dat bood een wenkend perspectief. "Ik geloof dat het fascisme ook naar Duitsland zal overwaaien en dat daardoor de monarchie hersteld zal worden", aldus Von Ilsemann. Een geheime politie als in Italië, door de ex-Kaiser op één lijn gesteld met die onder Lenin, was ook wenselijk in Duitsland zodra hij weer op de troon zou zitten.

Rond 1930 werd Finland geconfronteerd met de fascistische Lapua-beweging. Waarom hebben we niet zo'n antibolsjewistische beweging in Pruisen, vroeg hij zich stampvoetend af. De royalistisch fascistische relschopperij in de Franse hoofdstad (1934), de heldendaden van Mussolini in Ethiopië (1935-1936, 'blank tegen zwart') en Hitlers Anschluss van Oostenrijk bij Duitsland (1938), het kreeg allemaal bijval in Doorn.

Het deed de oude Kaiser bijzonder genoegen dat Engeland wel sputterde, maar niks durfde te ondernemen. Daaraan kon je goed zien, merkte hij op, dat Europa zelf in staat was beslissingen te nemen. De overwinning van de Franco troepen op de wettige regering gaf Wilhelm II geestdriftig met blauwe pijlen aan op een landkaart. Net zoals hij dat had gedaan ten tijde van de Eerste Wereldoorlog; hij was weer helemaal in zijn oude militaristische doen. Hitlers inval in Polen (1939) bood hetzelfde tafereel. De eisen van de Führer met betrekking tot Dantzig en de Corridor, schrijft Von Ilsemann, achtte de keizer aan de gematigde kant. Wilhems 'finest hour' sloeg in 1940 met Hitlers Blitzkrieg in Noordwest Europa. Na de nederlaag van Frankrijk verzond hij op 17 juni van dat jaar vanuit het bezette Nederland een felicitatietelegram aan de Führer die hem daarvoor een week later bedankte.

Onvervalst antisemitisme

Over Hitlers binnenlandse politiek was de voormalige Kaiser beduidend minder te spreken. Zijn gefoeter op de nazi's vloeide echter voor het merendeel voort uit diepgewortelde frustratie dat ze zijn monarchale ambities blokkeerden. Hij, bij de gratie Gods. Over de beruchte Reichskristallnacht (1938) toonde hij zich verontwaardigd. Zijn visie formuleerde de banneling bondig: Als Hitler "de monarchie in zijn vaandel zou hebben geschreven, was hij een groot man geweest."

Ondanks dat Hitler hem een 'samenlevingscontract' weigerde, ging Wilhelm II nooit over tot een ondubbelzinnige breuk met het naziregime. Daarvoor waren de overeenkomsten te talrijk - dictatoriaal, racistisch, expansionistisch en antisemitisch.

Het is opmerkelijk dat van Wilhelms (protestantse) antisemitisme maar weinig terug te vinden is op de bladzijden van de 'waarheidsgetrouwe' Dagboekfragmenten.

Zowel qua frequentie als qua virulentie treffen we dit antisemitisme aan buiten het boek van Von Ilsemann.7

De Dagboekfragmenten bieden weliswaar een intrigerend inzicht in het doen en laten van de oude Kaiser en zijn ondergeschikten, maar door het vrijwel ontbreken van diens antisemitische uitwasemingen zijn ze verre van 'betrouwbaar' voor latere generaties. En dat was nu juist Von Ilsemanns pretentie. Jacco Pekelder heeft in zijn overigens zeer kundige introductie deze incongruentie niet geregistreerd, of niet als probleem gezien. Volgens de Utrechtse hoogleraar zou bij ieder bezoek aan de voormalige residentie in Doorn de tekst van Von Ilsemann de 'begeleidingsmuziek' moeten zijn. Een aardig idee, maar laten we de muziek dan niet te hard zetten.


Otto van de Haar





in: Solidariteit, 17 april 2106.





Voorafgaand aan mijn onderzoek/recensie stelde ik in maart/april 2016 enkele informatieve vragen aan Jacco Pekelder van de Universiteit van Utrecht, hoofdverantwoordelijke voor de bezorging van De Dagboekfragmenten van Sigurd von Ilsemann. De vetgedrukte passages zijn van mij (ovdh)





 

Zeer geachte heer Pekelder,

Ik rond momenteel een besprekings-artikel van de Dagboekfragmenten van Von Ilsemann (2015) af en wil een paar informatieve vragen aan u voorleggen. 

In uw inleiding schrijft u: 'Ook hebben de drie Nederlandse vertalers hier en daar een zin of een passage uit het Duitse origineel weggelaten en sommige uitlatingen van de keizer zonder aanwijsbare reden afgezwakt'.(p. XII).

1. Bent u het mij eens dat u met het Duitse 'origineel'  feitelijk de (eerste) Duitse uitgave/grondtekst bedoelt? Het 'origineel' is namelijk het typoscript dat u niet heeft kunnen inzien zoals u schrift (p. XLVII)

2. U schrijft over uitlatingen e.d. die weggelaten zijn. Waarom heeft u niet ten behoeve van de lezer aangegeven welke weglatingen en afzwakkingen het betreft. Zou u deze alsnog voor mij willen aangeven?

Met hartelijke groet,
drs Otto van de Haar
Pekelder, J. (Jacco)
27 mrt.














aan ‪Huis‬, ‪mij‬































Geachte heer Van de Haar,

Dank voor uw mail en de verheugende mededeling dat u een bespreking aan ons boek gaat wijden. Graag beantwoord ik uw vragen. De eerste vraag: in de context van de tweede alinea op pagina xii bedoel ik met ‘het Duitse origineel’ inderdaad de tekst van de publicatie Der Kaiser in Holland. Vraag twee: we hebben niet overwogen om de lezer van nu te vertellen welke door de vroegere Nederlandse vertalers weggelaten passages uit Der Kaiser in Holland wij in onze uitgave wel opgenomen hebben. Wat zou daarvan het nut zijn?     De lezer die dat echt wil weten, staat het vrij Der Kaiser in Holland, Der Kaiser in Nederland en Wilhelm II in Nederland met elkaar te vergelijken en dan ook meteen te bekijken welke editie hem het beste bevalt. Onze doelstelling was de tekst van Ilsemann gewoon zo compleet mogelijk te brengen, waarbij we, zoals ik heel transparant vermeld heb, helaas het typoscript niet konden gebruiken.

Hopelijk bent u met deze informatie geholpen? Veel succes met de afronding van de recensie.

Vriendelijke groet,

Jacco Pekelder
_______________









Otto Van de Haar <ottovandehaar@gmail.com>
31 mrt.














aan ‪(Jacco)‬































Zeer geachte heer Pekelder,

Dank voor u snelle reactie! Misschien heb ik mijn vraag (2) niet helder genoeg geformuleerd.

Beide Nederlandstalige edities heb ik naast elkaar gelegd (1968/9; 2015) en heb tot dusver niets van enig inhoudelijk verschil kunnen ontdekken. De uitgave van 2015 betreft m.i. een hertaling, een meer leesbare versie. (Zo is bv de term 'totalitair' ingevoegd. Het woord 'toentertijd' (Amerongen, september 1920) in de editie van 1968/69 is helaas abusievelijk vervangen door 'toendertijd' in de editie van 2015. Maar dit terzijde).

Toch schrijft u over 'weglatingen' en 'afzwakkingen'. Bent u bereid en in staat als vrije wetenschapper mij een of enkele voorbeelden hiervan alsnog te doen toekomen? Mijn stelling is dat een historicus er de voorkeur aan zou moeten geven zijn lezers te confronteren met zoveel mogelijk 'controle' en zo min mogelijk met 'vertrouwen'. 

Nu mijn laatste vraag (3) die ik aan u ter overweging wil voorleggen.
U schrijft in uw inleiding dat de -ex-Kaiser zich meer dan eens schuldig maakte aan 'antisemitisme'. 
Ik vond het opmerkelijk te constateren dat dit antisemitisme nauwelijks valt aan te treffen in de Dagboekfragmenten van Von Ilsemann. Beter geformuleerd: Ze staan in geen enkele verhouding tot diens uitlatingen (qua aantal en qua virulentie, in de periode 1918-1941) die te vinden zijn buiten de Dagboekfragmenten. (Ten overvloede: Veel brieven in dit verband bevinden zich in het Utrechts Archief). 

In afwachting en met hartelijke groet,
Otto van de Haar

















Pekelder, J. (Jacco)
8 apr.














aan ‪mij‬, ‪Huis‬































Geachte heer Van de Haar,

Graag beantwoord ik nog uw aanvullende vragen. Toen uw mail kwam, was ik op weg naar Valencia, waar ik een conferentie bijwoonde. Daarom duurde het iets langer.

Omdat we de Duitse uitgave als gezaghebbende tekst hebben beschouwd en de Nederlandse alleen als werkmateriaal, hebben we geen lijst aangelegd van de verbeteringen en herstellingen die we hebben doorgevoerd. Ik heb na wat graven in ons materiaal wel een paar voorbeelden kunnen opdiepen die een indruk geven van wat ik bedoel als ik schrijf dat we weglatingen en afzwakkingen hebben hersteld. Die volgen hier. NB: de paginanummering is die van de oude Nederlandse versie. De tekst is van de eerste versie van onze vertaling (er kan nog aan gesleuteld zijn). In geel de herstelde delen. 
p. 41: Vervolgens reed ik terug naar de trein, waar ik mijn oppasser wekte, die verklaarde in onder alle omstandigheden bij mij te willen blijven. Met hem ging ik naar de afdeling van hofraad Knauff, waar mijn...
p. 68: Estorff is voor het eerste! Verschrikkelijk dat de arme keizer ook dit niet bespaard blijft! Wat moeten wij doen? - dat is nu de beslissende vraag. Deze zondag was voor alle ingewijden onuitsprekelijk moeilijk en zal door hen waarschijnlijk nooit worden vergeten. Ieder is er van doordrongen dat de keizer onder geen omstandigheden in de handen van de vijand mag vallen.
 p. 69: Gontard, Estorff en ik hebben ons reeds het hoofd gebroken hoe dat te bereiken, hoe en waar wij de keizer kunnen verbergen, wat te doen om zijn leven te redden. Een ongehoord verantwoordelijke opgave waar wij voor gesteld zijn!
p. 93: Alles voor niets! de successen der troepen, het vreselijke bloedvergieten, het onuitsprekelijke leed, de geestelijke en lichamelijke inspanningen! En nu Duitsland aan de rand van het graf! De rollen onder de noteboom waren omgedraaid. In plaats van dat ik de keizer troostte, klopte hij mij op de schouder: 'Ilsemann, het zal wel niet zo erg zijn, als het er vandaag uitziet!' {In dit stuk zijn alle uitroeptekens weer aangebracht die in de Nederlandse versie waren geschrapt, maar die juist Ilsemanns emotie uitdrukken.}
p. 172: Maar daar had hij zich toch in de keizer vergist, die telkens weer tegenwierp: 'Mijn lieve kind, ik heb geen tijd om al die boeken van jou te lezen!' Zo verging het Schmidt-Ott ook bij de gesprekken. Er is niets terecht gekomen van alles wat hij de keizer wilde vertellen. De keizer bracht hem steeds weer van zijn onderwerp af. Zoals Schmidt-Ott me zei: 'De verhouding tussen de keizer en mij is nog dezelfde als vroeger, namelijk die van de leerling van de hoogste klas tegenover een jongen uit de eerste.' {In de Nederlandse versie stond ‘Mijn beste’.}
p. 224: De hertogin is woedend omdat Hermo meteen maar begint de kroonprins, die zo aardig tegen haar is geweest, bij zijn vader zwart te maken!

De oplettende lezer vindt nog meer voorbeelden, maar u heeft nu een zekere indruk.  
Verder wil ik nog een ander verschil markeren. Anders dan de eerste vertalers hebben we sterk gelet op wat er eigenlijk stond en of dat begrijpelijk was. Zie bijvoorbeeld pagina 454, waar gerept wordt van ‘175-er’. De  oorspronkelijke vertaling schreef daar ‘175 personen’, wat onzin is. Bij ons staat nu gewoon wat er gezegd is, en valt in een noot te lezen wat daarmee bedoeld wordt. De student die dat stuk heeft hertaald, kwam na lang nadenken en zoeken met de oplossing. Ook achter iets schijnbaar simpels als het Tsjataldsja-front en de bijbehorende noot (p. 10) zit een paar uur werk, omdat in de oude vertaling de Duitse transcriptie uit de Koenigswald-uitgave werd gebruikt terwijl daarin enkele letters verkeerd stonden (Tatschaldscha i.p.v. Tschataldscha). Door handig giswerk wat de spelling betreft en zoeken in de krantensite Delpher kwamen we uiteindelijk op een juiste Nederlandse transcriptie met behulp waarvan een juiste Duitse transcriptie geconstrueerd kon worden. Daarmee kon historische informatie achterhaald worden, op basis waarvan weer een paar regels uitleg aan de lezer geschreven konden worden.
Tot zover de uitleg over onze hertaling. 

Wat het antisemitisme betreft: er kan inderdaad gezien het elders overleverde materiaal van de keizer kan er inderdaad met enige grond worden gespeculeerd over de mogelijkheid dat het door ons niet aanschouwde typoscript meer en wellicht ook ernstiger voorbeelden van antisemitische uitingen van de keizer zou bevatten dan in de gepubliceerde versie van Ilsemanns dagboekfragmenten voorhanden zijn. Er is helaas weinig zinnigs over te zeggen voordat de bron in een archief beland en daar kan worden ingezien. De dagboeken lijken op dit vlak  niet de beste bron en de lezer moet sowieso beseffen dat hij de keizer in alle opzichten vanuit Ilsemanns perspectief bekijkt. 

Succes met uw recensie en met hartelijke groet,

Jacco Pekelder





  
Zeer geachte heer Pekelder,

Hartelijk dank voor uw bericht en excuses voor de vertraging.

Wat u in uw slotpassage aan mij schrijft over antisemitisme had ik liever in de introductie aangetroffen. Dan was de tekst nog wetenschappelijker geworden.

Het is fijn om te lezen dat u trots bent op de inspanningen van uw studenten (een enkeling heeft zelfs een 'wetenschappelijke stage' bij Huis Doorn doorlopen, las ik elders) maar het Personenregister heeft me teleurgesteld.

Bij George Viereck (1884-1962) lees ik: 'Amerikaans schrijver, uitgever van het tijdschrift American Monthly (p. 547). Onvermeld blijft dat Viereck een belangrijke nazi propagandist was in de Verenigde Staten.

Bij Paul Bang (1879-1945) staat: 'Duits nationaal politicus en auteur' (p. 532). Onvermeld blijft dat Bang leiding gaf aan het antisemitische Alldeutscher Verband. Hier zien we dat eea in elkaars verlengde ligt

En was het nu maar bij deze twee voorbeelden gebleven.

Ik heb verder geen vragen meer.

Met vriendelijke groet,
Otto van de Haar

















































































1 Cees Fasseur, Wilhemina. De jonge koningin, 1998, Balans, p. 538. (terug)
2 Sigurd von Ilsemann, Wilhelm II in Nederland, 1918-1941. Dagboekfragmenten, 2015, Aspekt. (terug)
3 Deze uitgave is een samenwerkingsverband tussen het van overheidswege gesubsidieerde Huis Doorn (opdrachtgever) en de Universiteit van Utrecht. Maar liefst veertien studenten (een enkeling doorliep een 'wetenschappelijke stage' bij Huis Doorn), stonden Jacco Pekelder terzijde. Hij heeft het origineel van de familie Von Ilsemann niet mogen inzien. (terug)
4 In het door studenten van de Universiteit van Utrecht geactualiseerde Personenregister dat zeker niet zonder verdienste is, lezen we bij George Viereck (1884-1962): "Amerikaans schrijver, uitgever van het tijdschrift American Monthly". (p. 547) Onvermeld blijft dat Viereck een belangrijke nazi propagandist was in de Verenigde Staten. Bij Paul Bang (1879-1945) staat: "Duits nationaal politicus en auteur". (p. 532) Onvermeld blijft dat Bang leiding gaf aan het antisemitische Alldeutscher Verband. En was het nu maar bij deze voorbeelden gebleven. (terug)
5 Ook andere landen, zoals het imperialistische Rusland, dragen verantwoordelijkheid voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Helaas leidt een dergelijk 'vergelijkend onderzoek' meestal tot relativering, een soort schade-afwikkeling, van de (hoofd)rol van Duitsland. De bekendste illustratie van deze aanpak vinden we terug in het werk van de flamboyante historicus Christopher Clark, Slaapwandelaars, 2013.

Günter Grass heeft de rol van de Kaiser anno 1914 ironisch en adequaat onder woorden gebracht: ''Ik was nog op mijn zomerse reis door Noorwegen toen de Fransen en de Russen al met het geweer aan de voet ... Ik was volstrekt tegen oorlog ... ik wilde altijd al een vredesvorst zijn ... Maar als het niet anders kon ... Ook lag onze vloot verspreid ... maar de Engelse bij Spithead ... Jazeker, geconcentreerd onder stoom ... Ik moest wel handelen. In: Mijn eeuw, 1999, p. 64.(terug)
6 Adolf Hitler schreef in diezelfde periode over de "Joodse parlementair-democratische waanzin" in: Mein Kampf (Nederlandse uitgave, zonder jaartal), p. 717. (terug)
7 Een greep: Tegenover generaal Max von Mutius oordeelde hij in 1920 dat "de wereld, en met name Duitsland, niet eerder rust zal hebben, dan wanneer alle Joden doodgeslagen of op z'n minst het land uitgezet zijn". Toen Von Mutius antwoordde dat dit "helaas" niet zou lukken, repliceerde Wilhelm II: "Mijn lieve kind, dat kan wel en dat zal ik doen. Ik zal het u laten zien." (John Röhl, Keizer Wilhelm II, 2013, p. 186)

Tijdens een Doorns diner in 1921 verkondigde Wilhelm II tegenover zijn gasten: "Wanneer er in Duitsland weer andere tijden komen, zullen de Joden er danig aan moeten geloven ... Ze zullen alles moeten inleveren, hun kunstcollecties, hun huizen, al hun bezittingen. Ze moeten voorgoed uit alle overheidsfuncties ontheven worden, ze moeten volledig tegen de grond gesmeten worden'. (p. 186)

In 1927 liet hij zijn Amerikaanse vriend Poultney Bigelov weten: "Het Hebreeuwse ras is zowel in binnen- als in buitenland mijn aartsvijand; zij zijn wat zij altijd waren: degenen die leugens fabriceren en aan de touwtjes trekken bij onlusten, revolutie en chaos, omdat ze met hun giftige, bijtende, satirische geest gemeenheid verspreiden. Als de wereld wakker wordt, moeten zij hun verdiende loon krijgen". (...) "De pers, Joden en muggen zijn een plaag waarvan de mensheid zich op de een of andere manier bevrijden moet. Het beste middel is waarschijnlijk gas."(p. 186)

Aan de in Arnhem woonachtige gravin Alwina von der Golz briefde hij in 1940: "De 'antichrist' van vandaag is - zoals steeds sinds Golgotha - Juda, de vrijmetselarij, het wereldjodendom en zijn goudmacht'. (Willibald Gutsche, Ein Kaiser im Exil, 1991, p. 207). (terug)


















 

zondag 15 november 2015

HELMUT SCHMIDTS DWAALSPOOR

n.a.v. Sabine Pamperrien, Helmut Schmidt und der Scheisskrieg. Die Biografie 1918-1945 (2014).

In: Solidariteit, 15 november 2015.

 http://www.solidariteit.nl/extra/2015/herinneringen_als_dwaalspoor.html

Otto van de Haar
 

Helmut Schmidt, voorheen bondskanselier en Wehrmacht officier


Herinneringen als dwaalspoor

Helmut Schmidt - bondskanselier, 1974-1982 – vocht als officier in Hitlers Wehrmacht. Hij deed dat, naar eigen zeggen, niet als nazi, maar als "patriot" en uit "plichtsbesef". Hij was vanaf 1933 lid van de Hitlerjugend, maar dat was volgens hem "onpolitiek". Tot het eind streed hij voor de Duitse overwinningen, maar "diep van binnen" voorvoelde hij de nederlaag van het Derde Rijk al in een vroeg stadium.
Historica en juriste Sabine Pamperrien heeft al Schmidts beweringen, brieven en interviews systematisch onderzocht en kritisch tegen het licht gehouden. Veel blijkt haaks op de historische feiten te staan.


Scholingsleider Hitlerjugend

Als middelbare scholier bezocht de jonge Helmut de zogenaamde Lichtwarkschule in Hamburg. Dit was een bijzonder schooltype. Er werd meer aandacht besteed aan muziek, literatuur, bouw- en schilderkunst en debatteren dan aan vakken als wiskunde of fysica. Er werd lesgegeven op basis van tolerantie, antimilitarisme en pacifisme. De school was ontstaan als reactie op de Grote Slachting van 1914-1918. Geen verrassing dan ook dat een relatief groot deel van de studenten betrokken raakte bij het Duitse verzet tegen Hitler, zoals die Weisse Rose.
oster HitlerJungendHelmut Schmidt koos een andere weg. Kort na de Machtergreifung van de nazi’s op 30 januari 1933 werd Schmidt lid van de Hitlerjugend. In zijn herinneringen stelt hij dat de meeste van zijn medescholieren hetzelfde deden of besloten. Schmidt wil maar zeggen: 'Ik was een kind van mijn tijd.' Pamperrien plaatst hier een vraagteken bij. Want nog in 1935, de gelijkschakeling was al aardig gevorderd, had van de scholieren van de Lichtwarkschule zich 'slechts' 34 procent aangesloten bij de Hitlerjugend, terwijl het gemiddelde op 62 procent lag.
Over zijn tijd bij Hitlers jeugdbeweging is Schmidt in zijn terugblikken weliswaar open en zelfs enthousiast, maar hij doet het voorkomen alsof hij zich alleen bezighield met de onderdelen roeien en zeilen. De nazi-ideologie herinnerde hij zich nauwelijks. Zo kon hij nog in de jaren negentig beweren dat hij een "onpolitieke jeugd" had gekend. Opmerkelijk aangezien de jonge Helmut, aldus Pamperrien, destijds scholingsleider was bij de Hitlerjugend. In die hoedanigheid behandelde hij diverse nationaalsocialistische (martelaar)legendes, zoals Hitlers Bierkellerputsch (1923) en de Röhmputsch (1934).
In 1937 verliet Helmut als negentienjarige de middelbare school. Bij het eindexamen, schrijft Pamperrien, moest je aantonen dat je kennis had genomen van de volgende 'klassiekers': Hitlers Mein Kampf uiteraard, Aufbau einer Nation (Hermann Göring), Gedanken und Erinnerungen (Otto von Bismarck), Die Grundlagen des neunzehnten Jahrhunderts (Alfred Rosenberg), Der Ordensstaat (Heinrich von Treitschke) en voor de zekerheid ook nog werk van een chrístelijke antisemiet, Maarten Luther (Flugschriften). Kon je dat niet, dan had je een onvoldoende te pakken. Schmidt slaagde met klinkende rapportcijfers.

Van Tsjecho-Slowakije naar Leningrad

Eind jaren dertig maakte Schmidt, die behalve over een grote intelligentie ook over onbetwiste leiderscapaciteiten beschikte, vlot carrière in de Wehrmacht. Zo gaf hij reeds op jonge leeftijd orders aan manschappen die veel ouder waren dan hij. Met zijn Flakregiment (Flug Abwehr Kanone) was hij in 1938 betrokken bij de inval in Tsjecho-Slowakije. Behalve de Wehrmacht trokken ook de Einsatzgruppen van de SS de grens over en nam de terreur tegen de Joden, deels gesteund door de lokale Duits sprekende inwoners, een aanvang. Voor zijn inzet ontving Schmidt de Erinnerungsmedaille an den 1.10.1938. Pamperrien wist het bewijs voor deze ereplak op te diepen uit de archieven. Schmidt heeft kennelijk nooit de behoefte gevoeld hierover mededelingen te doen.
In diezelfde oktobermaand van 1938 werden de Joden in heel Duitsland getrakteerd op een Rijkspogrom waarbij honderd doden vielen en her en der godshuizen in brand werden gestoken. Heeft Schmidt hiervan iets meegekregen? Zijn antwoord luidt ontkennend, maar Pamperrien acht dit hoogst onwaarschijnlijk. Moordpartijen op Duitse Joden en brandstichtingen onder aanvoering van de SA deden zich voor binnen een straal van twee kilometer van de Wehrmachtkazerne in Bremen-Noord waar Schmidt destijds gelegerd was. Tijdens zijn Britse krijgsgevangenschap in 1945 (in België) wijdde hij in zijn "Notities" vier woorden aan het jaar 1938 "Schaamte over de Jodenvervolging". Vast en zeker welgemeend, maar pas opgetekend toen de oorlog verloren was.
In al zijn latere uitspraken over 1938, schrijft Pamperrien, is hij nooit meer op de gebeurtenissen uit dat jaar teruggekomen. Dat mag zo zijn, Pamperrien had best mogen vermelden dat Helmut Schmidt in 1977 als (eerste) bondskanselier het arbeids- en vernietigingskamp Auschwitz heeft bezocht. Toen Duitsland in 1941 de Sovjet-Unie aanviel, was Schmidt met zijn Flakabteilung nauw betrokken bij het beleg van Leningrad dat, naar schatting, een miljoen inwoners niet zouden overleven. Zij stierven de hongerdood. Nergens blijkt dat Helmut Schmidt afschuw heeft gekend over deze gebeurtenis. Hij heeft niets gezien of gehoord, wat Pamperrien ongeloofwaardig acht.

'Karaktervolle rede' Göring

Op 30 januari 1943 - tien jaar na de succesvolle Machtergreifung - hield de tweede man van het Derde Rijk, Hermann Göring zijn Stalingradrede, waarin hij zich genoodzaakt zag de Duitse bevolking in lijn te brengen met de zich aftekenende nederlaag. Normaal gesproken nam Adolf Hitler deze jaarlijkse herdenkingsspeech graag voor zijn rekening, maar der Führer liet zich ditmaal verontschuldigen omdat hij, vanuit de Wolfschanze in Oost Polen, (over)belast was met de coördinatie van de troepen aan het Oostfront.
itelpaginaHet lot, zei Göring tegenover een select gezelschap in het Rijksluchtvaartministerie in Berlijn, had bepaald dat het Nordische, Germaanse ras de drager was van de hoogste Kultur en de hoogste menselijke waarden en dat deze verdedigd moesten worden tegen het bolsjewisme van de inferieure Slaven. Doordat de Duitse opofferingsgezinde troepen bij Stalingrad vele tientallen Russische bataljons wisten vast te houden, zou Duitsland, daar bleef Göring ten volle van overtuigd, alsnog de Endsieg kunnen behalen. Alle Duitsers moesten deze Heroenkampf als lichtend voorbeeld nemen. Duitsland vocht bij Stalingrad met eigen bloed tegen het bolsjewisme en voor de Europese belangen. Over duizend jaar zou iedere Duitser het woord 'Stalingrad' nog met heilig ontzag (moeten) uitspreken. Göring trok een historische 'parallel' met de Slag bij Thermopyle in Griekenland (480 jaar voor het begin van onze jaartelling). Toen hadden de moedige Spartanen (ook) tot de laatste man gevochten tegen een overmacht van (inferieure) Perzen.
Helmut Schmidt noteerde in zijn dagboek: "Karaktervolle rede van Hermann Göring op 30 januari. In Hamburg 's avonds luchtalarm. Loki [Schmidts hartsvriendin] is erg bezorgd, omdat ik weer naar het front wil gaan."

Von Stauffenberg begrijpt het niet

Op 20 juli 1944 vond de aanslag op Hitler plaats onder leiding van Claus von Stauffenberg en anderen. Deze mislukte. Von Stauffenberg en nog drie van zijn medestrijders werden kort daarop gepakt en ter plekke doodgeschoten. De overige betrokkenen, onder wie Ulrich von Hassell, konden pas later gearresteerd worden en in de herfst van dat jaar volgde het ‘proces’, waarbij ook zij ter dood werden veroordeeld. Schmidt was aanwezig bij de zitting van 7 september 1944. Voor hem vormde dit showproces, liet hij zijn lezers na de oorlog weten, een "sleutelmoment" in de ontluistering van Hitlers regime. Kan zijn, maar nog in januari 1945 stond Schmidt klaar om naar het front te gaan.
Kort na de capitulatie van Duitsland vond Helmut Schmidt een brief van de weduwe van Ulrich von Hassell op zijn deurmat, waarin zij hem verzocht zijn indrukken te willen weergeven over haar man tijdens genoemd 'proces'. In een reactie aan de weduwe sprak Schmidt zijn hoogachting uit over de houding van Von Hassell, maar meer ook niet. Sterker nog, hij las de aanslagplegers die een afschuwelijke dood waren gestorven en al het mogelijke hadden gedaan wat onder totalitaire (oorlogs)omstandigheden mogelijk was, op hondsbrutale wijze de les: Ze hadden naar zijn oordeel "te aarzelend en niet met de allergrootste concentratie" gewerkt. Nee, dan de plichtsgetrouwe patriot Herr Schmidt aan het front.
Terzijde, een flink aantal van deze extreem-nationalistische verzetsmensen van de 20ste juli hadden voordien Hitlers escapades soms gedeeltelijk, maar vaak voluit, ondersteund. En hun toekomstvisie had weinig met een pluriforme democratie te maken.

Op de bres voor de ex-Waffen-SS

Meteen na de oorlog werd Schmidt lid van de SPD en bouwde ook daar, net als binnen de Wehrmacht, snel een carrière op. Zoals bekend, waren de socialisten tot eind jaren vijftig officieel gekant tegen de Duitse herbewapening. Schmidt niet. In de Hamburger Anzeiger van 28 januari 1955 liet hij, inmiddels gekozen in het West-Duitse parlement, optekenen: "Let op wat ik zeg: Ik ben de eerste afgevaardigde die zich vrijwillig meldt bij een reserveoefening van de toekomstige strijdmacht." Gevraagd naar het waarom van deze uitspraak, antwoordde Schmidt dat hij als sociaaldemocraat zodoende "invloed" kon uitoefenen.
Gewapend met dit argument was Schmidt meer dan eens als spreker te vinden op bijeenkomsten van de HIAG (Hilfsgemeinschaft auf Gegenseitigkeit), het Veteranenverbond van de Waffen-SS waarvoor hij groot begrip opbracht. Dit verbond dat zich graag neutraal voordeed, vertegenwoordigde 300.000 man. In 1957 hield Schmidt een speech op een bijeenkomst van de voormalige Waffen-SS: "Ik heb zelf als eerste luitenant de oorlog in het Oosten meegemaakt en ik aarzel niet mijn kameraden van de Waffen-SS te verklaren: wanneer wij destijds in Rusland wisten, links of rechts van ons of voor ons ligt een divisie van de Waffen-SS, dan konden we rustig slapen."
Nog midden jaren zestig liet hij het Veteranenverbond schriftelijk weten dat hij zich ook in toekomst in de Bondsdag voor "gelijkberechtiging" zou blijven inzetten. Dat wil zeggen, dat oud-Waffen-SS'ers net als voormalige 'gewone' Wehrmachtsoldaten zouden worden behandeld en op een financiële vergoeding moesten kunnen rekenen.
Aan de basis van de SPD werden ze dit geflirt met ex-Waffen-SS'ers langzamerhand spuugzat en het partijkantoor raakte bedolven onder de protestverklaringen. Het voornaamste argument hierbij was de schandelijke onderdrukking van en de moord op de sociaaldemocraten onder Hitler, iets wat Schmidt maar moeilijk over de lippen kreeg. Pas in 1981 was de leiding van de SPD zover om de contacten met de HIAG onverenigbaar met het partijlidmaatschap te verklaren. De praatgrage Schmidt hield zich stil.
In 1995 vond in Duitsland de Wehrmacht tentoonstelling plaats die een schok teweegbracht, aangezien bleek dat ook Wehrmachtsoldaten tot over hun dienstoren betrokken waren bij de uitvoering van Hitlers ideologie. Zo kwam er toch nog een 'gelijkstelling' met de Waffen-SS, maar niet zoals de HIAG gemeend had. Wat Helmut Schmidt van deze tentoonstelling vond, is niet overgeleverd.
Als punt van kritiek op deze gedegen en waardevolle studie van Pamperrien zou ik tot slot willen wijzen op de geringe aandacht die zij besteedt aan het afschuwelijke Britse bombardement op Schmidts geboortestad Hamburg en de even afgrijselijke massale Sovjet-Russische verkrachtingen van Duitse vrouwen op het eind van de oorlog. De bevrijding van Duitsland kwam niet op kousenvoetjes.

 





 

zondag 3 november 2013

DE MISPLAATSTE FAMILIESOLIDARITEIT VAN HANS GOEDKOOP


              


n.a.v. Hans Goedkoop, De laatste man - een herinnering (2012).

Otto van de Haar

in: Solidariteit-extra 236-1, 3 november 2013

=MISPLAATSTE FAMILIESOLIDARITEIT=


In oktober 2012 jubelde Frans Smits, hoofdredacteur van het Historisch Nieuwsblad: 'Meer van dit soort pareltjes graag, meneer Goedkoop'. Het betrof het boek De laatste man - een herinnering. Laten we dit 'pareltje' eens bekijken.

Met 'de laatste man' doelt Goedkoop, historicus en presentator van Andere Tijden, op zijn opa van moederszijde: Hein van Langen (1900-1992). Die was destijds chef van de generale staf van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het KNIL dat in 1950 ophield te bestaan. En de 'herinnering' heeft betrekking op de gesprekken die Goedkoop voerde over die tijd - als kind met zijn opa, zijn tante en vooral zijn geliefde moeder. Zij overleed in 2008. Verder deed Goedkoop (archief)onderzoek.




Degradatie

Nadat de Onafhankelijkheidsoorlog in 1949 was geëindigd met een overwinning voor Indonesië, ging Nederland noodgedwongen over tot de machtsoverdracht. Beide landen kwamen hierbij overeen dat de ontbinding van het KNIL in de zomer van 1950 een feit zou moeten zijn. Zo geschiedde. Voor chef-staf Van Langen zat er toen niets anders op dan, in de melodramatische woordkeus van Goedkoop, 'de onttakeling van zijn wereld' te aanvaarden en terug te keren naar Nederland. Elders laat hij zijn klagende opa ook nog zeggen: '(...) zie hoe ons bestaan tussen de raderen van de geschiedenis verdwijnt.'
Aangekomen in Nederland kreeg Van Langen een baantje als adviseur voor brandweerkorpsen toegewezen. Zwaar verbolgen was hij daarover. In Indië was de chef-staf gewend geweest, schrijft Goedkoop, om 'knopen door te hakken', maar daar was in zijn nieuwe administratieve functie geen sprake meer van.
In het voetspoor van zijn gefrustreerde opa, moeder en tante is ook Hans Goedkoop diep verontwaardigd over deze als schandelijk opgevatte degradatie. Vandaar dit boekje: de geschiedenis van 'KNIL-opa Van Langen' weer tot leven wekken in een poging hem (postuum) eerherstel te verschaffen. Op wat hoogdravende toon richt hij zich tot zijn lezers: 'Ik wil Van Langen in het licht zien en ik wil dat u het ziet. Stel het u voor, denk het u in. Hoe het voor hem is geweest.' Over 'hoe het is geweest' voor de gewone Indonesiërs tijdens deze koloniale oorlog, zwijgt Goedkoop. Het aantal doden aan Indonesische zijde lag tussen 100.000 en 150.000 tegenover een paar duizend Hollanders.
Het tien jaar geleden verschenen Le livre noir du colonialisme - dat hier te lande op kousenvoetjes werd gerecenseerd - formuleerde het zo: 'In Nederland heeft de dood van een Nederlander (...) altijd veel meer geteld dan die van een Indonesiër.'
Over 'hoe het is geweest' voor al die Nederlandse mannen die het vertikten om aan die koloniale oorlogsvoering deel te nemen, lezen we niets. Zij werden vervolgd en gevangen gezet. Mag een serieuze historicus de geschiedenis op zo'n wijze uit zijn verband trekken?

Westerling

Terug naar de degradatie van Van Langen. Volgens Goedkoop was hier maar één enkele oorzaak voor: Van Langen had zijn superieuren in Den Haag destijds het bedekte, maar niet mis te verstane, verwijt gemaakt dat zij met hun beleid in 'Indië' hun verantwoordelijkheid niet namen. KNIL-veteranen en andere pro-Nederlandse Indonesiërs kwamen hierdoor 'in de verdrukking (...). Mensen als hijzelf [Van Langen], die met hun hele hebben en houwen vastzaten aan het koloniale leven en er nu het doodvonnis van moesten ondertekenen'. Goedkoop is trots op zijn opa, omdat hij met deze stellingname 'moed' had betoond. "Opa was verdomde dapper", aldus Goedkoop in een interview in NRC Handelsblad van 20 augustus 2012.
Natuurlijk lag dit verwijt in Den Haag niet lekker, maar was dit wel de enige reden voor zijn degradatie? Goedkoop vindt van wel, maar in de beschrijving van het KNIL-leven van zijn opa duiken gebeurtenissen op die vast en zeker ook hebben bijgedragen aan zijn bejammerde statusverlies.
Ten eerste was Van Langen direct betrokken bij de affaire Westerling. Raymond Westerling was commandant van een militaire eenheid die tijdens het gewapend Nederlands-Indonesisch treffen op zodanig wijze opereerde dat het Den Haag al te gortig werd ('exces'). Hij kreeg zijn congé in de hoop dat hij zich nu rustig zou houden. Het liep anders. Toen namelijk de Nederlandse regering na de capitulatie in 1949 de macht uit handen had moeten geven, ging Westerling (en veel pro-Nederlandse Indonesiërs) daarmee niet akkoord. Vervolgens probeerde hij en zijn getrouwen, begin 1950, door middel van een coup president Ahmed Soekarno uit de weg te ruimen. Ook Van Langen zat op die lijn. Tegenover kleinzoon Hans verklaarde hij in Nederland in een terugblik: 'Eigenlijk is er maar één ding in mijn leven waar ik spijt van heb (...) Dat mijn revolver niet per ongeluk is afgegaan toen wij Soekarno hadden.'(Soekarno en vicepresident Mohammed Hatta waren in 1948 door Nederlandse troepen onder arrest geplaatst).

Collega

De coup van Westerling mislukte, maar hij slaagde er wel in de Indonesische archipel te ontvluchten om strafvervolging te voorkomen. Hoe? Goedkoop vertelt dat dit kon gebeuren dankzij de persoonlijk hulp van ... zijn teerbeminde opa, chef-staf Van Langen die met deze Hollandse held op laarzen sympathiseerde. Goedkoop over Westerling: 'Zo'n man wist wat oorlog was, die ging niets uit de weg, dat voelde een collega als Van Langen vast en zeker mee.'
Zat Van Langen hier wellicht (een beetje) fout? Volgens Goedkoop niet in het minst. Hij wijst er op dat vanuit Den Haag met betrekking tot de nasleep van Westerlings aanval op de Republiek tegenstrijdige regeringsopdrachten kwamen overwaaien, wat duidde op interne meningsverschillen. De ene opdracht (van Max Hirschfeld, Hoge Commissaris Overzeese Gebiedsdelen) riep op tot arrestatie van Westerling, de andere (van minister-president Willem Drees) luidde daarentegen hem de archipel uit te krijgen. Van Langen koos zonder aarzeling voor de laatste. Den Haag had dus wel wat boter op het hoofd. Hem kon, aldus een triomfantelijke Goedkoop, niets verweten worden.

Crimineel gezelschap

Goedkoop vertelt nog iets. Kort na de mislukte coup van Westerling (januari 1950) concipieerde generaal Van Langen zijn "Nota inzake de defensie-politiek van het Koninkrijk der Nederlanden" (25 maart 1950). Hierin gaf hij te kennen dat het KNIL samen met de anti-Soekarnokrachten in het land een guerrilla zou moeten ontketenen tegen de nieuwe Indonesische regering, ter wille van 'de Nederlandse belangen'. Het is net alsof Van Langen Westerlings machtsgreep nog eens wilde overdoen, maar ditmaal 'legaal', met steun vanuit Den Haag. Goedkoop noemt de inhoud van deze Nota van zijn KNIL-opa 'brisant' - meer niet. Hij laat na hier een conclusie aan te verbinden. Dat zo'n figuur moeilijk geschikt kon worden geacht om na repatriëring een representatieve overheidsfunctie te bekleden, schijnt de auteur te ontgaan.
Uit misplaatste familiesolidariteit weigert Goedkoop anno 2013 in te zien dat dit koloniale avontuur op touw werd gezet door een regering die eigenlijk voor een (internationale) rechtbank gebracht had moeten worden om er gehoord te worden, zoals journalist Henk Hofland al eens verlangde. Een mogelijke rechterlijke uitspraak zou dan zijn dat we te maken hebben gehad met een crimineel gezelschap: Beel, Drees, Schermerhorn, Romme ... Getuigde het, zoals Hans Goedkoop meent, van 'moed' dat Van Langen bij dít Haagse gezelschap zijn 'recht' wilde halen?
In een vraaggesprek met de Volkskrant van 8 september 2012 vertelde Goedkoop dat hij zijn eerste versie van 170 pagina's van de biografie van Renate Rubinstein had weggegooid, omdat hij deze 'onecht en pompeus' vond. Ik ben bang dat dit boekje eveneens onder deze noemer gebracht moet worden.


Literatuur
  • Thomas Beaufils, 'Le colonialisme aux Indes néerlandaises', in: Marc Ferro, Le livre noir du colonialisme. XVIe - XXIe siècle: de l’extermination à la repentance (Parijs, 2003), pp. 235-265, hier p. 262
  • 'Indië in de jaren zestig, een nabeschouwing' [1995] in: H.J.A. Hofland, Tegels lichten. Ware verhalen over de autoriteiten in het land van de voldongen feiten (Amsterdam, 1996), pp. 207-215.
  • Otto van de Haar, 'Indonesische doden tellen niet' (bespreking van het televisieprogramma Andere Tijden) in VPRO-gids, 16 augustus 2005.