dinsdag 26 februari 2002

RODE KHMER IS NIET DOOD

n.a.v. VPRO's Import: Politieke Kopstukken. Nederland 3, 23.53 - 0.50 uur

in: VPRO gids, 26 februari 2002

OvdH

Toen in april 1975 de Cambodjaanse hoofdstad Phnom Penh door de guerrillabeweging de Rode Khmer van Pol Pot (1925-1998) werd ingenomen, betekende dit het einde van het pro-Amerikaanse bewind van Lon Nol. Het eerste wapenfeit van de nieuwe regime bestond uit het ombrengen van talloze politici, ambtenaren en militairen die hadden 'geheuld' met deze 'Amerikaanse marionet'. Vervolgens werd met draconische middelen Pol Pots droom van een zelfvoorzienende agrarisch-communistische samenleving letterlijk uit de aarde gestampt. Volgens de ideologie van de Rode Khmer waren steden als Phnon Penh corrupte en parasitaire oorden, vol met kapitalistische uitbuiters, handelaartjes, buitenlanders en lanterfantende intellectuelen. Steden werden in ijltempo ontruimd en de inwoners richting platteland geknuppeld. daar mochten zij zich halfdood werken in de rijstbouw.

Geld, liefde, onderwijs, religie en persoonlijke meningen werden afgeschaft. 'Weet te ploegen en kanalen te graven: dat zijn uw diploma's!!'. Alleen die Cambodjanen die zich vanaf het begin loyaal hadden opgesteld tegenover de Rode Khmer in de 'bevrijde gebieden' konden op enige clementie rekenen. Pol Pots grote voorbeeld (en steunpilaar) was China, dat hij twee maal bezocht. Daar had Mao vanaf de jaren vijftig de boeren brigadegewijs tot spil van de economische aanpak gemaakt. Diens minachting voor (westers georiënteerde) intellectuelen die hij tijdens de Culturele Revolutie (1966-'76) massaal wist uit te schakelen, ontging Pol  Pot evenmin. Verder ondervond hij invloed van Friedrich List. deze 19de-eeuwse Duitse nationaal-econoom keerde zich tegen de internationale vrijhandel die volgens hem uitsluitend in het voordeel werkte van welvarende staten. Cambodja was arm en dus besloot Pol Pot tot een autarkische aanpak. In Parijs lag ook een inspiratiebron. Rond 1950 studeerde Pol Pot er radio-techniek. Hij kwam in contact met de Franse communisten die hem in kennis stelden van een andersoortige 'techniek' - die van Stalin. Hij las diens geschrift 'Geschiedenis van de Communistische Partij' dat zinderde van overwinningen op en verplettering van (potentiële) 'vijanden'. Wie weet heeft hij er een kwart eeuw later nog eens aan teruggedacht.

Pol Pots moorddadig intermezzo duurde ruim drie jaar. Eind 1978 trokken troepen uit buurland Vietnam (met steun van Moskou) het geteisterde land binnen. Hoewel het trauma bleef, kwam er snel een einde aan de slavenarbeid, de tortuur, de hongersnood en de willekeurige massa-executies. Wat ook de Vietnamese motieven waren - een 'humanitaire interventie' was het primair zeker niet - de gedecimeerde bevolking van Cambodja kon weer opgelucht ademhalen. In 1989 trok Vietnam zich uit Cambodja terug. het aantal slachtoffers over de jaren 1975-1979 bedraagt anderhalf tot twee miljoen wat neerkomt op 25% van de bevolking. Dit percentage is zelfs voor 20ste-eeuwse begrippen tamelijk uitzonderlijk. De informatieve documentaire van Peter Hercombe die vanavond wordt uitgezonden, gaat hier niet expliciet op in maar Pol Pots terreur zal zijn verergerd door de zogenoemde bomb-induces madness. De Amerikaanse luchtvloot voerde in 1973 - in een mislukte poging om de druk van de Rode Khmer op het Lon Nol weg te nemen - maandenlang de hevigste (napalm)bombardementen in de geschiedenis tot dan toe uit.

Naast archiefbeelden, vraaggesprekken met specialisten en mensen die de dodendans ontsprongen, geeft de documentaire ook een beeld van de inspanningen van jonge Cambodjanen om bewijsmateriaal bijeen te brengen voor een genocide-tribunaal dat gehouden zou moeten worden onder gemeenschappelijk beheer van de Verenigde Naties en Cambodja. De kans hierop is er sinds Hercombes documentaire (uit 2000) niet groter op geworden. Begin deze maand heeft de VN zelfs haar medewerking aan zo'n tribunaal gestaakt omdat premier Hun Sen heeft geëist dat een meerderheid van de rechters uit Cambodjanen moet bestaan. De regering in Phnom Penh is vooral geïnteresseerd in 'nationale verzoening' en minder in strafrechtelijke vervolging. Dat laatste zou een 'burgeroorlog' tot gevolg hebben. De juridische impasse id deels terug te voeren op het feit dat de invloed van de Rode Khmer nooit echt werd gebroken. Nadat Vietnam Cambodja in1979 onder curatele stelde, begon het Westen samen met China uit machtspolitieke, anti-Russische overwegingen (militaire) steun te verlenen aan de duivelse Pol Pot. De rol van de VN die een paar jaar terug het initiatief nam  tot het genocide-tribunaal was ook al weinig inspirerend. Tot 1993 beschouwde de volkerenorganisatie de Rode Khmer als de officiële vertegenwoordiger van Cambodja. Verschillende 'berouwvolle' naaste medewerkers van Pol Pot vervullen momenteel opnieuw vooraanstaande posities of hebben amnestie gekregen. En premier Hun Sen zelf die mede- verantwoordelijkheid draagt voor het te houden tribunaal? Hij was tot 1977 provincie-commandant van de Rode Khmer.















donderdag 3 januari 2002

BARBARIJ IN DE LICHTSTAD

 n.a.v. Olivier Le Cour Grandmaison (red.), Le 17 octobre 1961. Un crime d'État à Paris (2001).

In: Standaard der Letteren, 3 januari 2002

Otto van de Haar


Van 1954 tot 1962 vocht Frankrijk een vuile koloniale oorlog uit in Algerije. Dat is voor de meeste Fransen geen onbekend feit. Maar dat Franse politietroepen op 17 oktober 1961 een bloedbad aanrichtten onder Algerijnen aan déze kant van de Middellandse Zee, in Parijs, bleef tientallen jaren een blinde vlek in de Franse geschiedenis. Met de publicatie van de bundel Le 17 octobre 1961. Un crime d'État à Paris lijkt hierin verandering te zijn gekomen.

Naarmate de onafhankelijkheid van Algerije naderbij kwam - op 3 juli 1962 werd deze door het Franse staatshoofd De Gaulle erkend - verscherpte het koloniale conflict zich. In februari 1961 werd de beruchte Organisation de l' Armée Secrète (OAS) in het leven geroepen, een geheime extreem-rechtse strijdgroep van generaals die met alle middelen probeerde de onafhankelijkheid te voorkomen, onder meer via een mislukte aanslag op De Gaulle in Parijs en een poging om een putsch te plegen in Algiers. Als antwoord op de grootscheepse razzia's tegen Algerijnen in Parijs en Metz voerde de Franse afdeling van het Front de Libération Nationale (FLN), het Algerijns  nationale bevrijdingsfront, het aantal aanslagen tegen de Franse politie op. De toenmalige Parijse politieprefect Maurice Papon stelde daarop een avondklok in. Dezelfde Papon werd eind vorige veroordeeld wegens het wegvoeren van duizenden Franse joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. De avondklok gold echter uitsluitend voor de zogenaamde  Français Musulmans d'Algérie.(FMA). Het FLN veroordeelde deze maatregel als ongrondwettelijk en racistisch en riep de Algerijnse gemeenschap op om het uitgaansverbod te negeren. Toen op dinsdagavond 17 oktober dertigduizend Algerijnen vreedzaam optrokken naar het centrum van Parijs, werden zij opgewacht door een omvangrijke politiemacht, die vreselijk huishield onder de demonstranten. 'U bent gedekt', had Papon zijn manschappen van te voren meegedeeld.
De politie schoot met scherp, demonstranten werden van de bruggen de Seine in geslagen, sommigen werden meegenomen en gemarteld. De tientallen lijken die dagen later uit de Seine werden opgevist, vertoonden tekenen van wurging of waren doorzeefd met kogels. Volgens schattingen vonden op 17 oktober en in de dagen erna meer dan tweehonderd Algerijnen de dood of werden als vermist opgegeven. Aan de kant van de politie vielen geen doden. Deze fatale gebeurtenis werd in Frankrijk tientallen jaren verdrongen.
De onlangs verschenen bundel Le 17 octbre 1961. Un crime d'État à Paris, een initiatief van het genootschap '17 octobre 1961 contre l'oublie', wil hierin verandering brengen. In deze publicatie zijn zowel analyses als getuigenissen en documenten te vinden, onder meer een uittreksel uit de archieven van de Parijse politie-prefectuur, de circulaire van het FLN die opriep tot de bewuste demonstratie en fragmenten uit de befaamde novemberspecial uit 1961 van Vérité-Liberté, een informatiebulletin over de oorlog in Algerije onder redactie van onder anderen de cineast Jacques Panijel en de historicus Pierrie Vidal-Naquet.

Dat speciale nummer, waar Papon spoedig na verschijning beslag op liet leggen, bracht een serie gesprekken bijeen met direct betrokken zoals Guy Hébert. Hij werkte als jongeman bij de gezondheidsdienst van het leger. Hij getuigt over de benarde situatie van de duizenden gearresteerde en gewonde Algerijnen in de dagen na 17 oktober 1961. Levendig is ook de beschrijving van de Algerijnse getuige Khaled Benaïssa, die vertelt hoe hij destijds als kind de demonstratie, het scanderen van leuzen, de algehele paniek en de vlucht heeft ervaren.
De meest diepgravende beschouwing over de gebeurtenissen op en rond 17 oktober 1961 komt van de publicist Jean-Luc Einaudi. Hij had al eerder een minitieuze, vooral op getuigenissen steunende studie aan de verdwenen dag gewijd onder de titel La Bataille de Paris. De Algerije-specialist Benjamin Stora toont aan dat deze actie, hoe gewelddadig ook, niet zonder precedent was in de naoorlogse Parijse geschiedenis. Op 14 juli 1953 bijvoorbeeld, tijdens de traditionele herdenkingsmanifestatie van de Franse Revolutie, had de politie ook al Algerijnen gedood. Volgens Stora is het te gemakkelijk om de gebeurtenissen van 17 oktober 1961 te verklaren vanuit het feit dat Frankrijk en Algerije met elkaar in oorlog waren.
Uit de bijdrage van de onderzoeker Alain Ruscio komt onder meer naar voren dat Maurice Papon en de Parijse politie allerminst in een maatschappelijk vacuüm opereerden. Racisme was in al zijn varianten een veelvoorkomend verschijnsel. Ruscio verwijst naar de editie van de Nouveau Larousse universel van 1953 (één jaar voor het uitbreken van de onafhankelijksoorlog in Algerije) waarin Arabieren nog werden omschreven als een 'strijdlustig, bijgelovig en roofzuchtig ras'. Dat stemt tot nadenken. Hetzelfde geldt voor het chanson "Het vaandel van det Legioen" van de destijds zeer geliefde volkszangeres Edith Piaf. In dit liedje wordt de strijd verheerlijkt ven de heroïsche legionairs, die zich met bloedend en ontbloot bovenlijf teweerstellen tegen de verraderlijke Arabische salopards (smeerlappen) die 's nachts als hyena's komen aangeslopen.
Vermeldenswaard zijn ook de bijdrage van de historicus Yves Royer over de manier waarop de kwestie Algerije en de verdween dag in de geschiedenishandboeken worden benaderd en het interview met de cineast Jacques Panijel over zijn documentaire Octobre à Paris. Paijel vertelt hoe hij de verschillende fasen en facetten van 17 oktober 1961 filmisch reconstrueerde. Kort na verschijning in 1962 werd de documentaire verboden. Pas na een hongerstaking van zijn collega René Vautier in 1970 werd de censuur opgeheven.
Het artikel van de advocate Nicole Dreyfus ten slotte, die op juridische gronden de noodzaak bepleit voor de Franse staat om deze misdaad tegen de menselijkeheid eerlijk te erkennen, laat zien dat de bundel zich niet beperkt tot het verschaffen van historisch-politieke analyses en gedocumenteerde informatie. Dreyfus betoogt dat de staatmisdaad van 17 oktober 1961 onverjaarbaar is en nietweggewerkt mag worden met amnestiedecreten.
De veelzijdige bundel sluit af met een becommentarieerde bibliografie, een filmografie en een uitgebreide chronologie. Die loopt vanaf juli 1830, het begin van de Franse kolonisatie in Algerije tot en met december 2000, toen de (helaas gezuiverde) Parijse politie-archieven van de gebeurtenissen voor het eerst werden opengesteld. Onlangs boekte het genootschap "17 octobre contre l'oublie" een eerste succesje. Op initiatief van de Parijse burgemeester Bertrand Delanoë werd, precies veertig jaar na dato, een gedenksteen aangebracht op de pont Saint-Michel, "Ter nagedachtenis aan alle gedode Algerijnen ten tijde van de bloedige repressie van de vreedzame demonstratie van 17 oktober 1961."

woensdag 3 oktober 2001

DE MOORD OP PETRA KELLY (Die Grünen)

 n.a.v. Kelly Bastian - Geschichte einer Hoffnung. ARD, 20.15 - 21.45 uur .

in: VPRO gids, 3 oktober 2001.

GEEN MINUUT ZONDER ELKAAR

OvdH

Het is vroeg in de ochtend. Geruisloos loopt de bijna 70-jarige Duitse generaal b.d. Gert Bastian naar het tweepersoonsbed in de slaapkamer. In zijn hand de lichtgebogen kolf van een Derringer.38, een brede dubbelloops voor de zeer korte afstand. De deur staat open. De 25 jaar jongere wereldberoemde pacifiste Petra Kelly ligt op haar buik onder het dekbed en slaapt. Bastian brengt de Derringer tot vlak bij haar slaap en haalt de trekker over. Daarna loopt hij terug naar de overloop, plant het pistool tegen zijn schedel en schiet andermaal. 

Zo moet het gebeurd zijn op 1 oktober 1992 in Bonn. Nadat de dood van Kelly wereldkundig was gemaakt, bleken velen in Duitsland en daarbuiten geschokt. Temeer daar het fameuze, onafscheidelijke duo, dat enige jaren Die Grünen had vertegenwoordigd in de Bondsdag naar buiten toe eern harmonieuze indruk had weten te wekken. Al snel nadat de lichamen geborgen waren, kwamen politie, justitie, een groot deel van de media en ook Die Grünen met de term 'Doppelselbstmord' voor de dag. 

In haar boek Eine tödliche Liebe wijst de feministische journaliste Alice Schwarzer dit woordgebruik als een typisch mannelijke interpretatie van het gebeuren af. De vrouw had het dodelijke schot eens moeten lossen. nergens erd een redelijkerwijs te verwachten afscheidsbrief van kelly gevonden. Tot kort voor haar dood had ze nog toekomstplannen gehad. Conclusie: Petra Kelly was 'tegen haar wil' het graf in geholpen. Bastian - die eerst diende bij de Wehrmacht en de Bundeswehr en zich vervolgens aanmeldde bij de begin jaren tachtig spectaculair groeiende vredesbeweging - had haar, adus Schwarzer, vermóórd. Ook de gedegen televisiefilm Kelly/Bastian. Geschichte einer Hoffnung is gebaseerd op het boek van Alce Schwarzer, kiest voor deze stelling. 

Beide symboolfiguren van Die Grünen waren na een idyllische start hopeloos in elkaar verstrikt geraakt. De film toont trefzeker zowel de politieke decepties van deze intelligente vrouw als de zich ontpoppende relatiehel. Petra Kelly (fraai vertolkt door Dagmar Manzel) leed niet alleen aan (het verleden van) Duitsland en de wereld maar ook aan toenemende angststoornissen. Professionele hulp werd niet gzocht. Daar was 'geen tijd' voor. Uitgerekend Kelly die naar buiten toe graag de onafhankelijke vrouw speelde en de ongebonden liefde predikte, kon eigenlijk geen vijf minuten zonder Bastian. 'Gert, ich schaffe es nicht!!' roept ze hem in de film wanhopig toe. Bastian had echter een gezin in München en wenste als goed strateeg niet alle schepen achter zich te verbranden, wat Petra tot razernij bracht. Maar verder deed de 'vredesgeneraal' alles voor haar. Hij droeg har koffers, hield de agenda bij, kopieerde, en was haar chauffeur. Zonder hem zou ze zelfs niet meer kunnen eten. Met als enig resultaat een toenemende afhankelijkheid en nog meer ruzies en huilbuien. De politiehonden die de 'fragiele rechtsstaat' op haar en andere demonstranten afstuurde en de dreigbrieven die ze op de deurmat vond, waren evenmin bevorderlijk voor haar positie. Naarmate de massale vredesbeweging in de loop van de jaren tachtig wegebde, verdiepte zich haar crisis. Met afgrijzen zag de compromisloze Kelly dat Die Grünen bereid bleken de Realpolitik te omarmen.

Langzaam raakte het tweetal uit de schijnwerpers. Kelly was niet langer een media-darling en lag overhoop met de partij. Bastian raakte gedemoraliseerd omdat hij niet wist te kiezen tussen 'Bonn' en 'Berlijn'. Hij kreeg amper nog een artikel geplaatst. De vereenzaming leek compleet. Dood wilde de 44-jarige Kelly echter niet. Het heeft achttien dagen geduurd voor dat de stoffelijke resten in hun woning aan de Swinemünderstraat werden gevonden. Aansluitend op de film is op de WDR van 21.45-22.30 de documentaire Der Engel und der General: Petra Kelly und Gert Bastian, eine tragische Liebe te zien waarin vrienden en tijdgenoten hun huidige visie geven op het drama.













maandag 30 juli 2001

 

THE DEBACLE OF YELTSIN

Political Key Figures, Nederland 3, 21:00 - 22:00
 

From: VPRO TV Guide, July 30, 2001 

Otto van de Haar

It is all so tragic! Ten years ago, President Yeltsin (1991-1999) personally worked on the hasty burial of the much-maligned planned/command economy. A stormy and ovational applause echoed worldwide. Hand in hand with the G-7, the IMF, a few ‘advisors’ from Harvard University, and international entrepreneurs, young ‘radical reformers’ were supposed to transform Yeltsin’s Federation into a market economy in no time. The result?

There was a much more varied supply of services and consumer goods, anti-Semitism remained within certain limits, a flourishing bazaar economy emerged, and the long queues in front of stores disappeared. But beyond that, finding historical parallels for Yeltsin’s debacle in modern (economic) history during peacetime is no easy task. Opposite the tens of thousands of ‘new rich’ stands the majority of the population, currently living at or below the poverty line.

More than 15% of married couples are infertile. Children are malnourished. A third of the working population is unemployed. Salaries are either unpaid or delayed. Art and science are now in a state of decline. And the number of registered murders (and attempted murders) rose from over 15,000 in 1990 to nearly 30,000 in 1998. Under Yeltsin, the number of gynecological diseases among young girls tripled. And the stench of the Gulag has not lifted. More than a million people are in camps and prisons under conditions comparable to those of Stalin’s era.

None of this is reflected in Yeltsin - Another Life. The film was made by Russian director Vitaly Mansky. Yeltsin invited him to his luxurious residence in Gorki-9, just outside Moscow. The 'other life’ refers to the first year after Yeltsin’s unexpected resignation on December 31, 1999. Whether consciously or unconsciously, Vitaly Mansky has at least succeeded in portraying Boris Nikolayevich’s post-presidential life—and that of his family—as a depressing series of trivialities. A game of billiards in his hometown of Yekaterinburg (‘Give me a good cue, not such a lousy stick’), a short speech at the Frankfurt Book Fair about his memoir Russia, My Story (though ‘I Am the Boss!’ would be a more fitting title), and some small talk with his beloved successor, Putin. Particularly awkward is the oversized motorcycle (with windshield) on which Yeltsin’s grandson speeds through the rooms.

An unexpectedly striking moment is the inserted old footage in which a still physically intact Yeltsin explains the crude way in which he was treated under communism - by none other than his predecessor, Gorbachev. That is why Boris Yeltsin, upon seeing Gorbachev speaking on television, quickly issues the decree ‘Zap!!’ to his gathered family members. But since any evaluation of - or confrontation with -Yeltsin’s own time in power is entirely absent, Mansky’s court documentary achieves no greater depth than a flat-bottomed boat.


 

 

 

HET  DEBACLE  VAN  JELTSIN

Politieke kopstukken, Nederland 3, 21.00 -22.00 uur.

In: VPRO-gids, 30 juli 2001.

Otto van de Haar


Het is allemaal zo triest! Tien jaar geleden droeg president Jeltsin (1991-1999) persoonlijk zorg voor de haastige teraardebestelling van de vermaledijde plan/commando-economie. Wereldwijd klonk een stormachtig en ovationeel applaus. Hand in hand met de G-7, het IMF, enkele 'adviseurs' van Harvard University en internationale entrepreneurs zouden jonge 'radicale hervormers' Jeltsins Federatie in korte tijd omtoveren tot een markteconomie. Het resultaat?

Er kwam een veel gevarieerder aanbod van diensten en consumptiegoederen, het antsemitisme bleef binnen zekere grenzen, er ontstond een florerend bazarwezen en de lange wachtrijen voor de winkels verdwenen. Maar verder is het geen sinecure om voor Jeltsins debacle parallellen te vinden in de moderne (economische) geschiedenis in vredestijd. Tegenover enkele tienduizenden 'nieuwe rijken' staat de meerderheid van de bevolking die momenteel op of onder de armoedegrens leeft. 

Meer dan 15% vabn de gehuwden is onvruchtbaar. Kinderen zijn ondervoed. Een derde van de beroeps- bevolking is werkloos. Salarissen worden niet of met vertraging uitbetaald. Kunst en wetenschap leiden tegenwoordig een kwijnend bestaan. En het aantal geregistreerde moorden (en pogingen daartoe) steeg van ruim 15.000 in 1990 naar bijna 30.000 in 1998. Onder Jeltsin is het aantal gynacologische ziekten onder jonge meisjes verdrievoudigd. En de stank van de Goelag is niet oipgetrokken. Meer dan een miljoen mensen zit in kampen en gevangenissen onder omstandigheden die te vergelijken zijn met die ten tijde van Stalin.

Niets van dit alles treffen we aan in Yeltsin - another life. De film is gemaakt door de Russische regisseur Vitali Manski. Jeltsin heeft hem uitgenodigd op zijn luxueuze verblijf in Gorki-9, even buiten Moskou. Het 'andere leven' heeft betrekking op het eerste jaar na Jeltsins onverwachte aftreden op 312 december 1999. Bewust of onbewust, Vital Manski is er in elk geval geslaagd om het post-presidentiële leven van Boris Nikolajewitsj en zijn familie te schetsen als een treurig stemmende aaneenschakeling van onbenulligheden. Een parijtje biljart in zijn geboortestad Jekaterinenburg (' geef mij een goeie keu, niet zo'n rotstok'), een toespraakje op de Frankfurter Buchmesse naar aanleiding van zijn memoires Rusland, mijn verhaal ('Ik ben de Baas!' is een adequatere titel) en wat gekout met zijn geliefde opvolger Poetin. Pijnlijk is ook de veel te grote motorfiets (met windscherm) waarop het kleinzoontje van Jeltsin door de vertrekken giert.

Een onverwacht hoogtepunt zijn wel de oude ingelaste belden waarin een nog niet door ouderdomskwalen aangetaste Jeltsin uiteenzet op welke hufterige manier waarop hij, onder meer door zijn voorganger Gorbatsjov, behandeld werd onder het communisme. Vandaar dat Boris Jeltsin, kijkend naar een praatje van Gorbatsjov op tv snel de oekaze 'zappen!!' uitvaardigt aan de rond hem geschaarde familieleden. Maar aangezien iedere evaluatie van - laat staan confrontatie met - Jeltsins eigen machtsperiode ontbreekt, bereikt Manski's hofdocumentaire een niet veel grotere diepgang dan een platbodem. 




zondag 1 juli 2001

BANDIETENKAPITALISME

Stephen F. Cohen, Failed Crusade; America and the Tragedy of Post-Communist Russia (2000).

In: Historisch Nieuwsblad, juli 2001.

 Otto van de Haar

BANDIETENKAPITALISME

Na zijn beroemd geworden politieke biografie van de communistische econoom en partijleider Nikolaj Boecharin uit 1973, publiceerde de Ameikaanse hoogleraar Stephen Cohen onlangs Failed Crusade. America and the Tragedy of Post-Communist-Russia.
Aan de hand van cijfermateriaal en voorbeelden uit de praktijk weet Cohen de stelling te onderbouwen dat de economische shocktherapie die sinds 1991 onder Jeltsin werd toegediend aan de Russische patiënt geen therapeutische maar een traumatische uitwerking heeft gehad. Als voorbeeld noemt hij de Russische kinderen: 'Zelfs als we miljoenen wezen, daklozen en ondervoede kinderen buiten beschouwing laten, is 50 tot 80 procent van alle schoolgaande kinderen lichamelijk of geestelijk niet in orde'. Een tweede probleem ten gevolge van de economische crisis is de dreiging van grote ongelukken bij tientallen Russische kernreactors. En ten slotte laten de zogenaamde 'democratische ontwikkelingen' van de afgelopen tien jaar volgens Cohen eerder regressie dan vooruitgang zien. Jeltsin heerste door middel van decreten - soms meer dan 2000 per jaar - ten koste van het parlement. Het is niet verwonderlijk dfat hij het bij zijn aftreden zo regelde dat hij immuun werd voor rechtsvervolging door zijn opvolger Poetin.
De Amerikaanse hoogleraar stelt dat de 'Washington Consensus' - een verbond van beleidsmakers, specialisten en media - in hoge mate medeplichtig is aan dit, in de woorden van de Poolse oud-dissident Adam Michnik, 'bandietenkapitalisme'. Systematisch is er door Clinton/Gore en hun 'cheerleaders' uit de journalistiek (als 'Business Week' of de 'New York Times') en uit de wetenschap (het 'Institute for International Development' van Harvard) een veel te rooskleurig beeld geschetst van de situatie in Rusland. De verarming van grote delen van de bevolking werd onverschillig weggewuifd met nietszeggende uitspraken als 'transitionele periode' en 'je kunt omelet maken zonder eieren te breken'. Cohen werpt de vraag op waarom er geen 'derde weg' werd (en wordt) bewandeld, met een gemengde economie en een geleidelijke ontwikkeling.
Twee jaar voor de financiële ineenstorting van 1998 (en Jeltsins herverkiezing) werd Cohen 's avonds in Moskou opgebeld door iemand uit het middenkader van het IMF die hem 'in vertrouwen' meedeelde dat Cohens kritiek 'dringend noodzakelijk' was maar dat 'ik en mijn collega's dit niet kunnen zeggen', Cohen vond het best aardig om uit onverwachte hoek een steuntje in de rug te krijgen, maar betreurde wel de manier waarop. Het deed de auteur denken aan al die mensen uit de oude sovjetbureaucratie, die destijds hun dissidente opvattingen alleen in privé-gesprekken met hem naar voren durfden brengen.


zaterdag 18 december 1999

POSTMODERNE BEELDENSTORM

POSTMODERNE BEELDENSTORM

n.a.v. de 10-delige televisieserie Bestaat Nederland wel? (NPS) (1999)

In: VPRO-gids, nr. 51, 18 t/m 24 december 1999.

 Otto van de Haar (met dank aan Peer Vries).

Het is snel, onderhoudend en er mag gelachen worden. Tot zover geen klachten over de nieuwe serie geschiedenisdocumentaires van de NPS, Bestaat Nederland wel? Maar is deze poging tot histo-tainment niet een al te grote knieval voor de zappende kijker? Gaat het, kortom, ook nog ergens over?

Op 22 december start de NPS een 10-delige serie geschiedenisdocumentaires onder de titel Bestaat Nederland wel? Een prikkelende vraag. De mondialisering heeft immers geresteerd in een eenheidsworst. Met onze smaakvolle maat- en mantelpakken, onze muizen (en muisarmen), MacDonalds en Marlboro's is ieder onderscheid tussen Madrid, Londen en Amsterdam verdwenen. De ongekende communicatiemogelijkheden lijken deze tendens alleen maar te versterken. Maar als we uitgaan van wat in de hoofden van Nederlanders omgaat, zal de vraag of 'Nederland wel bestaat' eerder bevestigend beantwoord worden. Alleen al het periodieke gesputter hier te lande tegen de Europeanisering - dat niet herleid kan worden tot uitsluitend economische onrust - is een signaal. Bestaat er dan een typische Nederlandse mentaliteit? Beschikken Nederlanders ondanks de vele razendsnelle maatschappelijke veranderingen over iets blijvends, over bepaalde tradities? En zo ja, waar komen die dan vandaan?

De makers van Bestaat Nederland wel? hebben kunnen profiteren van de binnenkort te verschijnen wetenschappelijke boekenreeks over vier eeuwen 'Nederlandse cultuur in context', die gefinancierd wordt NWO, de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek. Enkele auteurs die verantwoordelijk zijn voor de boekenreeks komen ook aan het woord in de serie. Er wordt uitgegaan van een 'wederzijdse aanvulling' maar voor het overige staan televisieserie en boeken op zichzelf. De makers van de televisieprogramma's zijn door roeien en ruiten gegaan om de serie - in de woorden van eindredacteur Carla Tromp - 'toegankelijk', 'humoristisch' en 'eigenzinnig' te maken. Het onderscheid in aanpak tussen beide komt alleen al in de totaal verschillende subtitels naar voren. Terwijl de wetenschappelijke boeken bezonnen opschriften  dragen als Bevochten eendracht, Hoogtij van burgerlijke cultuur en Rekenschap, klinken de tv-afleveringen zo: Wraak!, Gezellig!,  Zorgzaam!,  Orde!, Tolerant!,  Liefde!,  Weetgierig!,  Religieus!,  Vredelievend!, Angst!.

Verteller is Herman Beliën (1948), die aan de hand van deze topics de 'Nederlandse' normen en waarden in een historisch kader plaatst. Hij is docent geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, schreef een aantal geduchte geschiedenishandboeken, met als tegenwicht een veelvoud aan reisgidsen. Bovendien herkennen we in hem de presentator van de Quiz van de eeuw, een, laten we zeggen, niet erg bruisend (geschiedenis)programma. In deze documentairereeks is zijn optreden aanmerkelijk buitenissiger. Ik herinner me tenminste niet dat Lou de Jong, Jan Bank of Hermann von der Dunk, die alle drie geschiedenisseries op de televisie presenteerden, ooit ter wille van hun betoog in een koeiensloot dook, een klapstaartende zeemeermin op het strand trokken of in kamikaze-outfit op de grootste shovel van Nederland klauterden. Herman Beliën reist van hot naar her door Nederland om zijn betoog te illustreren. Hij loopt mee in een processie, zit in een dwangbuis geknoopt, bestrijdt ratten, martelt een barbiepop, of bestijgt, verkleed als luis het podium om uit Bredero re declameren. Met de 'deskundige', die staand voor een sober decor zijn verantwoordelijke verhaal houdt, eventueel verluchtigd met 'archiefbeelden', heeft dit weinig te maken. Deze verteller participeert, verbindt de geschiedenis waar mogelijk met voorbeelden uit zijn persoonlijk leven en geeft een mening. Er valt voor een dergelijk 'histo-tainment' op zichzelf wel wat te zegen: er is veel te zien, het gaat lekker snel, de thema's sluiten beslist aan bij de belevingswereld van de leerling', i.c. de kijker en het bevat humor. Maar bijna onvermijdelijk volgt nu de kind- en badwaterkwestie. Het is allemaal zo leuk, droogte en saaiheid zijn zo rigoreus uitgebannen, dat de kijker - afgeleid door de beeldenbulk - regelmatig denkt: wat zei hij nou? Wat is er intussen te zeggen over de inhoud? De programmamakers hebben gekozen voor een thematische aanpak maar daarbij is de chronologie soms wel erg ver te zoeken. Beliën trekt voortdurend vergelijkingen tussen toen en nu - waarbij vroeger nu eens de jaren zestig, dan weer de 19de en vervolgens de 17de eeuw kan zijn. Het wilde geschakel van de ene eeuw naar de andere werkt vaak verwarrend.

In het algemeen geldt dat Bestaat Nederland wel? een erg Randstedelijk gebeuren is. Zo is er veel aandacht voor de eeuwenoude strijd tegen de zee, die de Nederlandse kusten bedreigde. Maar voor de 'negers en indianen' uit de Achterhoek en Limburg heeft die ervaring weinig betekenis. Verdient het gevecht tegen die vermadelijde waterwolf überhaupt wel zo veel aandacht? Een keuze voor zoiets als de verschillende culturen door de eeuwen heen is weliswaar minder heroïsch, maar lijkt me toch zinvoller. Ook de nadruk op het protestantisme en de (zee)handel geven blijk van een Randstedelijke overdosis. En dan is er nog het melig gebrachte cliché onderwerp 'gezelligheid', waarin we worden ingelicht over het gezins- en verenigingsleven, met als climax prins carnaval. Is het nou echt nodig om daar tien procent van de serie voor uit te trekken? Nog afgezien van de vraag of deze gezelligheid nog wel  reëel is in het geïndividualiseerde Nederland.

Toch valt over de documentaires heus wel wat goeds te melden. In de uitzending over wraak bijvoorbeeld wordt subtiel aangegeven dat ons taboe op openbare wraak vaak stoelde op pragmatische (handels)gronden. En toen we in 1870 als eerste land in West-Europa de doodstraf afschaften, vergaten we onze overzees rijksdelen. Ook de aflevering over de bedenkelijke kanten van onze zorgzaamheid ten opzichte van gestoorden is de moeite waard. Of neem Vredelievend! Hierin laat Beliën zien dat Hugo de Groot, ontwerper van baanbrekende rechtsregels om oorlogen aan banden te leggen en door arbitrage te voorkomen, ook de De Vrije Zee schreef, een verhandeling louter ter ver rechtvaardiging van het expansiebeleid van de Republiek en zijn kooplieden. Van hieruit trekt hij een lijn naar het einde van de 19de, begin 20ste eeuw toen de door Wilhelmina bewonderde generaal van Heutsz de moslims op Sumatra liet kennismaken met de Nederlandse identiteit. Als klein land in Europa, concludeert Beliën, waren we maar wat graag vredesstischters, elders deden we als koloniale grootmacht niet onder voor Engeland of Frankrijk. En wie dacht dat de grote vredesdemonstraties en de 'hollanditis' uit de jaren tachtig voorbeelden waren van de Nederlandse vredelievendheid komt bedrogen uit. Zij worden behandeld in Angst! Mooie momenten zijn er ook in de afleveringen over tolerantei en religiositeit. Eindelijk kunnen we lezen in artikel 13 van de Unie van Utrecht (opgesteld in 1579, tijdens de Opstand tegen het katholieke Spanje) waarinvoor het eerst in de wereldgeschiedenis het principe van de gewetensvrijheid werd vastgesteld: '...dat een ieder particulier in zijn religie vrij zal zijn...'

Dat 'tolerantie' en 'gedoogbeleid' een lange Nederlandse geschiedenis kennen laat Beliën treffend zien aan de hand van een plattegrond van Amsterdam waarop met lichtjes de 'schuilkerken' in de 17de eeuw (dominante godsdienst inmiddels: de hervormde) te zien zijn. Het zijn er tientallen: de katholieke, de joodse, de lutherse, de Engelse, de doopsgezinde..Zoiets zal je in Madrid niet aantreffen. Als er maar voor betaald werd aan de overheid, dan kom er een hoop geregeld worden voor tweederangsburgers in de Republiek en ook in later eeuwen. Maar, zoals de joodse Nederlander Albert de Mesquita terecht aantekent, deze tolerantie had niets uitstaande met solidariteit, zoals de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog ondervonden. Ondanks dat de serie als geheel verre van briljant is, krijgt de kijker toch heel wat boeiende facetten te zien van de Nederlandse culturele identiteit. De serie is op zijn sterkst daar waar we worden geconfronteerd met de paradoxale trekjes ervan.

 













 

zaterdag 1 mei 1999

ISRAËLS BEELDENSTORMERS

N.a.v. Dominique Vidal (avec Joseph Algazy), Le péché originel d'Israël. L'expulsion des Palestiniens revisitée par les 'nouveaux historiens' israéliens (1998).


In: Historisch Nieuwsblad, mei 1999.

Otto van de Haar

  

Eind jaren tachtig werden in Israël de meeste staats- en legerarchieven opengesteld. Sindsdien roeren zich daar de 'nieuwe historici' - Benny Morris, Ilan Pappé, Avi Shlaim ontkrachten de mythe waarmee de vestiging van de joodse staat omgeven is.

Vorig jaar verscheen in Frankrijk Le péché originel d'Israël van Dominique Vidal. De auteur, Midden-Oostenspecialist van Le Monde Diplomatique, vraagt in dit boek aandacht voor de zogenaamde 'nieuwe historici' uit Israël. Aan zo'n overzicht bestond grote behoefte: in Europa zag nog maar weinig werk van deze 'iconoclasten' het licht; Nederland laat het in dit verband zelfs helemaal afweten.
De grondleggers van de staat Israël waren steeds wijze, door en door betrouwbare lieden, die als de situatie het maar even toeliet het compromis zochten, terwijl  de Arabische leiders uitmuntten in fanatisme en boosaardigheid. Verder heeft 'David' in 1948 een wonderbaarlijke overwinning op 'Goliath' behaald en zijn de honderdduizenden Palestijnen vertrokken op basis van vrijwilligheid. Ziedaar het beeld dat uit de traditionele geschiedschrijving over de (burger)oorlog van 1947-1949 opduikt. De nieuwe historici slaan dit beeld aan gruzelementen. Ondanks geestdriftige tegenstand van conservatieve zijde - Efraïm Karsh betitelde de nieuwe historiografie als new distortiography - is hun invloed op het academisch establishment, in de radio-en televisiewereld en bij de links-liberale persorganen duidelijk merkbaar.
De 'oude' historici maken dus niet helemaal de dienst uit, zoals een van de nieuwe historici, Benny Morris, in de Frankfurter Allgemeine Zeitung zelf ook vaststelde. Morris verwees vorig jaar in deze krant naar een recent boek van de uitgeverij van de Israëlische Strijdkrachten, ooit een bastion van de oude geschiedschrijving. In dit boek, dat de activiteiten behandelt van het Negende Bataljon, worden op aanschouwelijke wijze de liquidaties van Arabische burgers en Egyptische krijgsgevangenen tijdens de oorlog van 1948 uit de doeken gedaan. De toegenomen invloed van de nieuwe historici in de journalistiek laat zich illustreren door een besprekingsartikel uit het begin van 1998 in Ha'aretz dat verscheen naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van de joodse staat. De auteur merkt op: 'Merkwaardig, dit boek maakt geen enkele melding van het bestaan van een Palestijns volk, noch vóór de vestiging van Israël, noch erna en evenmin van het verdelingsplan van 1947 dat twee staten had gecreëerd in Palestina - de ene joods, de andere Arabisch'.

Sadat

In 1977 bracht Sadat een bezoek aan Israël. Volgens de Franse commentator Raymond Aron (L'Express, november 1977) kwam de handelwijze van de Egyptische president neer op datgene wat 'de Israëli's sinds 1948 tevergeefs hebben nagestreefd'. Deze voorstelling van zaken lijkt als twee druppels op die van de officiële historiografie: anders dan de agressieve Arabische buren was Israël de vrede met hart en ziel toegedaan. Maar was Sadats stap in 1977 wel zo uitzonderlijk? Geenszins. Van Arabische zijde was al veel eerder naar openingen gezocht. Hiervan had Israël misschien kunnen profiteren maar volgens de nieuwe historici ontbrak juist bij dit land de wil. Lente 1949 verklaarde de Syrische leider Hoesni Zaim bijvoorbeeld dat hij in ruil voor enkele Israëlische grond- en waterconcessies bereid was te onderhandelen over een vredesverdrag en over de opname van grote aantallen Palestijnse vluchtelingen. President David Ben-Goerion negeerde deze toenaderingspoging. Vidal haalt de conclusie aan van een nieuwe historicus die onderzoek verrichtte naar het ontstaan van het Arabisch-Israëlisch conflict, Ilan Pappé: 'Er waren heel wat Arabische leiders die vrede met de nieuwe joodse staat zochten; sommigen van hen kregen van de zijde van Israël slechts botte afwijzigingen te slikken'.

'Zevenhonderdduizend Joden meten zich met 27 miljoen Arabieren - één op veertig'. Aldus informeerde Ben-Goerion op 16 juni 1948 zijn voorlopige regereing over de toestand in het land. Analyseert de traditionele Israëlische historiografie de situatie van een halve eeuw geleden in soortgelijke termen, de research van de nieuwe historici heeft geleid tot een reëler inzicht in de (militaire) krachtsverhoudingen. Uiteraard behoorde Israël toen nog niet tot de machtigste atoommogendeheden van de wereld, maar volgens Vidal tonen Morris cum suis overtuigend aan dat de Yishoev (de joodse gemeenschap in Palestina) respectievelijk Israel vrijwel steeds superieur was: moreel, maar ook materieel, financieel en logistiek. Slechts tussen 15 mei en 11 juni 1948 was de situatie fifty-fifty.  

De Israëlische strijdkrachten, benadrukt de officiële geschiedschrijving terecht, ondervonden tijdens de 'Onafhankelijkheidsoorlog' hinder van een westerse wapenembargo. De nieuwe historici die een blik hebben geworpen in de eveneens opengestelde staatsarchieven van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië laten evenwel zien dat ook 'Goliath' destijds erg moeilijk aan wapens kon komen.
Weggemoffeld in de traditionele historiografie is ook de verdeeldheid in de Arabische wereld, die in het voordeel van Israël uitpakte. Avi Shlaim heeft gewezen op de geheime overeenkomst die de de zionistische beweging/Israël eind 1947 sloot met (Trans)Jordanië, toentertijd het land met het beste leger van de Arabische wereld. Door deze overeenkomst werd - tegen het beleid van de Verenigde Naties in - de komst van een onafhankelijk Palestijnse staat naast Israël verhinderd.

Palestijnse vluchtelingenkwestie

De meeste plaats ruimt Vidal in voor de Palestijnse vluchtelingenkwestie. Voor iemand als Shabtai Teveth - ook wel de 'officiële vertegenwoordiger van Ben-Goerion op aarde' genoemd - heeft deze kwestie een simpele oorzaak: de Palestijnen zouden vrijwillig zijn vertrokken nadat zij hiertoe waren aangespoord door de Arabische leiders, die vervolgens Israël van uitdrijving beschuldigden. Hiertegenover staat de conclusie van Benny Morris, die het 'vertrek' van de Palestijnen minutieus heeft bestudeerd: niet de Arabische landen maar de verschillende Israëlische strijdeenheden waren in de meeste gevallen direct verantwoordelijk. Yitzhak Rabin stipuleerde in juli 1948 dat 'de inwoners van Lydda [Lod] ongeacht hun leeftijd moeten worden uitgedreven', en deze order stond bepaald niet op zichzelf. Morris gaat ook in op de dubbelzinnige rol van staatshoofd Ben-Goerion. Deze hield het in openbare redevoeringen netjes en keek wel uit schriftelijke uitdrijvingsbevelen te geven. Zoals Morris aannemelijk maakt, opereerden de Israëlische gevechtseenheden niettemin met diens stilzwijgende toestemming. Ten slotte laat Morris zien dat het denken in termen van verdrijving ('transfer') al lang vóór 1948 vaste voet had gekregen binnen de zionistische beweging.

Ontmythologisering

Naar het inzicht van Morris was het uiteindelijk de oorlog van 1948 die de zionisten ertoe bracht om de Palestijnen te verdrijven. Deze oorlog was historisch 'onvermijdelijk' en voor geen van de oorlogvoerende partijen een hartenwens. Vidal lijkt deze constatering wat geforceerd te vinden. Uit Morris' eigen onderzoek komt namelijk naar voren dat de verdrijving van de Palestijnen al ver voor de oorlog van 1948 op de agenda van de zionistische beweging stond. Aan Morris' paradoxale standpunt ligt vermoedelijk een dilemma ten grondslag. Aan de ene kant weigert hij, anders dan de oude historici, weg te lopen voor het feit dat de verdrijving van de Palestijnen iedere rechtsgrond miste en dat de verantwoordelijkheid hiervoor op de schouders rust van de joodse staat. Aan de ander kant beschouwt hij zionisme - net als de meeste andere nationale bewegingen - recht heeft op eigen staat.
Hoe dit zij, Dominique Vidal laat er geen misverstand over bestaan dat hij de nieuwe historici hogelijk waardeert. Hij prijst terecht hun moed. Uit het recente geschiedonderzoek rond Hendrikus Colijn en de houding van koningin Wilhelmina tegenover de Nederlandse joden in de jaren dertig en veertig blijkt hoe moeilijk ontmythologisering kan zijn. Open archieven is één ding, onpopulaire feiten aan het licht brengen over de nationale geschiedenis is een ander.

[ zie ook voor een update: https://zeithistorische-forschungen.de/3-2019/5796 ]